Dit is het wapen van Schlochteren. Dit wapen is te vinden op de lokatie www.ngw.nl
Terug naar de homepage van Henri Floor Schlochteren
Slochteren bestaat uit de plaatsen Froombosch, Harkstede, Hellum, Kolham, Lageland, Luddeweer, Overschild, Scharmer, Schildwolde, Siddeburen, Slochteren, Steendam, Tjuchem, Woudbloem.

Vermoedelijk is de naam Harkstede afgeleid van “Haarke’s stee” (de boerenplaats van Harke). De parochie (Groot) Harkstede is van oude datum. De toren stamt uit de middeleeuwen en stond oorspronkelijk vrij van het voormalige kerkgebouw. Blijkens een gedenksteen werd de oude toren in 1657 hersteld. In 1692 begon men met de bouw van het huidige bedehuis. De eerste steenlegging voor de nieuwe kerk vond plaats op 20 juni 1692 door de stichters: mr. Henric Piccardt en Anna Elisabeth Rengers, diens “vrouwe”. In de eerste helft van april 1700 volgde de plechtige inwijding van de kerk, waarvan Henric Coeur de meester-metselaar en Geert van der Aa de meester-timmerman waren geweest.
De kerk, grotendeels gebouwd in vijftiende-eeuwse stijl, is een van de weinige, na de Unie van Utrecht verrezen protestantse kerken in Stad en Provincie, die kunstwaarde hebben. Aan de linkerkant van de hoofdingang leidt de stenen trap naar de galerij. Boven de hoofdingang bevindt zich een steensculptuur van twee figuren, in aanbidding voor het Lam Gods. Daaronder de wapens van de geslachten Piccardt en Rengers.
Op 1 augustus 1811 (invoering burgerlijke stand) was J. Poelman maire of schout te Harkstede. In de loop van 1818 werd hij opgevolgd door J. Woelesius als adjunct-schout. Deze is dit gebleven tot 1 augustus 1821 (de datum van inlijving van Harkstede). Poelman was afkomstig van Ten Boer; hij bewoonde de borg Klein Martijn te Harkstede, die hij huurde van jonkheer Renger Hora Siccama van de Fraeylemaborg te Slochteren.

De geschiedenis van Froombosch gaat terug tot 1231. In dat jaar werd een inwoner van dit gebied, een monnik van het Wittewierumerklooster, vermoord. Vermoedelijk was hij belast met het toezicht op de veenafgraving in deze dreven. De dader werd berecht op het Kaakheem, een plaats waar destijds ook lijfstraffen werden toegediend. De naam “Froombosch” komen we echter pas tegen in de zeventiende eeuw. Men spreekt dan van “Fromabusch”, het bos van familie “Froma”, die toen op huis “De Ruten” woonde, beter bekend als de Ruitenborg. Aan die eerste familie die de Ruitenborg bewoonde, ontleent Froombosch zijn naam. In 1631 werd op deze burcht namelijk het huwelijk gesloten tussen Hayo Froma en Hilda de Mepsche. De versterking heette toen ook Fromaborg en zij stond in het Fromabos. Na hem volgde Gerbrand Froma als “heer up die Ruyt”.
Albert Eels wordt in 1672 en 1676 genoemd als heer op de Ruitenborg. Na hem volgden leden van de geslachten Rengers en Piccardt, die tevens de borg Fraeylema te Slochteren bezaten. In 1813 had de verkoop van de borg plaats. Deze is kort hierna gesloopt. In 1961 kochten de huidige bewoners, de familie Van Beek, boerderij “Ruitenborg”, die zich in een gebrekkige toestand bevond. Bij de renovatie in 1978 stelde men vast, dat enkele binnenmuren een dikte van 45 cm bezaten. Hieruit zou men kunnen concluderen, dat deze boerderij gedeelten van de oude borg bevat. Ook de gewelfde kelder wijst in die richting. De buurt werd destijds ook wel “Bagelhutten” genoemd, maar in de loop der jaren is deze naam verdwenen. De naam “Bagelhutten” herinnert aan de tijd van de vervening, die in deze streek plaatsvond. Hier stonden de keten van de veenarbeiders. Enige baggerputten zijn nog de tastbare herinneringen uit die tijd. Ze maken thans deel uit van een beschermd natuurgebied.

Hellum: De naamsoorsprong van deze woonplaats weet men niet met zekerheid, maar wel dat het vroeger Helm werd genoemd. Dit duidt op een natuurlijke hoogte in het land (een eiland of een heuveltje). Helm of Hellum ligt namelijk op een zandrug. Hellum is een eeuwenoud dorp. In de loop der tijden zijn in Hellum meerdere pre-historische vondsten gedaan. Door deze vondsten blijkt dat 4000 jaar voor onze jaartelling Hellum al bewoond moet zijn geweest. Vele grote veldkeien zijn er in de loop der jaren uit de grond gehaald. Opmerkelijk is dat de fundering van de kerk gemaakt is van die veldkeien.
Hellum ligt op een zandrug die is ontstaan in de voorlaatste ijstijd. In de laatste ijstijd is door weersinvloeden, stuifzanden (dekzanden) en hoog- en laagveenvorming, Hellum geworden wat het nu is.Ondanks het stijgen van de zeespiegel is Hellum nooit met klei bedekt geweest. Dit in tegenstelling tot de omringende gebieden zoals Hunsingo en het noordelijk deel van Fivelingo, waar de zee wél klei afzette en het waddenlandschap ontstond. Hellum ligt in het zuidelijk deel van Fivelingo, het zgn. Duurswold.
Het kerkje van Hellum, hoezeer in de loop der tijden ook gewijzigd, heeft uit vroeger eeuwen nog het een en ander bewaard, speciaal de koorsluiting en het benedendeel van de toren, dat uit afwisselende lagen tuf- en baksteen bestaat. De lotgevallen van de kerk na 1450 tot diep in de 18de eeuw zijn beïnvloed door het geslacht Rengers, dat vermoedelijk omstreeks 1396 de borg Menolda bezat (na de reformatie ook het collatierecht). In de kerk vindt men een eiken preekstoel uit 1737, met op het middenveld van de kuip, versierd met een rijk Louis XIV ornament, het wapen van Rengers. Voorts een orgel, waarvan de oudste delen waarschijnlijk 16de-eeuws zijn, vernieuwd in de 17de, 18de, 19de eeuw en in 1976. Voorts rouwborden voor Frans Rengers (gestorven in 1562), Egbert Rengers (gestorven in 1582) en Anna van Ittersum (gestorven in 1630). Ook bij Hellum, ten zuidwesten van het dorp, heeft een borg gestaan. Niet alleen de Menolda’s hebben hier gewoond, ook leden van de families Rengers en Ripperda maakten er geschiedenis. De laatste bewoonster was vermoedelijk Anna Margaretha Ripperda-Rengers, die tot haar dood in 1663 de borg bewoonde en daarna in de kerk is begraven. De borg is rond 1700 afgebroken.

“Colham”, “Koldeham” en “De Ham” zijn oude namen voor het dorp Kolham. Er is nog een oudere naam bekend, namelijk Hemmenis. De naam Hemmenis komt voor in het jaar 1291. De naam Kolham is waarschijnlijk een afkorting van Koldeham, dat “koude woonplaats” betekent. Het dorp lag namelijk onbeschut tegen de regen en wind uit het westen en geheel bloot voor de gure noordenwind, die over de vlakte kwam aanstormen. De eerste bewoners, die zich hier vestigden zijn hoogstwaarschijnlijk van Friese oorsprong. Men sprak hier oorspronkelijk niet van veen, maar van fene, een Fries woord. Ze vonden hier een woeste omgeving. De bodem bevatte een schat aan brandstof. De geestelijkheid heeft dit schijnbaar het eerst ingezien; te Fene, het oudste deel van Kolham was reeds zeer vroeg een kapel voor turfgravers, die brandstof moesten verschaffen aan de naburige kloosters. Men bewerkte daarvoor het hoogveen. Het kerkhof, dat hoger ligt dan de omgeving, is een onafgegraven stuk veen.
Dat Kolham hoog ligt blijkt uit het feit, dat het de enige plaats van het gehele Wold is, waar geen watermolens worden aangetroffen. In het dorp Kolham staat een kerk uit het jaar 1641. Deze werd op kosten van de provincie gebouwd. Het bestede bedrag bedroeg f. 5.442,-- (€ 2469,47). De provincie was verplicht tot de bouw van een nieuwe kerk, daar dit reeds beschreven stond in een oorkonde van 1422. Men vindt het wapen van de provincie in de gevel van het kerkje. Naast de kerk staat de oude pastorie, die gedeeltelijk in verval is geraakt. Vóór 1829 was hierin een bierbrouwerij ondergebracht. De zeer grote kelders herinneren er nog aan. Waarschijnlijk is de bierbrouwerij ooit gesticht door het klooster, waartoe de kerk behoorde.
Kolham, in de 19de eeuw nog De Ham genoemd, is sindsdien onherkenbaar veranderd. Er kwam ook veel bos voor. Het grootste bos was het “Kolhamster bos”, dat zich uitstrekte van Hoogezand tot aan de weg door Kolham. Het behoorde bij de veenborg Vredenburg in Hoogezand. Alleen de naam is er nog van over. Ook in Kolham stond een borg. In 1679 werd deze borg, ook wel de “Roopoorte” geheten, met zijn eigendommen, gerechtigheden en landerijen, ten noorden van de trekweg gelegen, gerechtelijk verkocht.
Het dorp bezit een fraaie stellingkorenmolen, genaamd “Enterprise”. Deze is herbouwd in 1906, na het afbranden van een bovenkruier uit 1880 (een van de voormalige walmolens van de stad Groningen). De molen is een achtkantige bovenkruier met stelling, hout op tussenstenen, onderstuk en houten kap. Het nieuwe achtkant is afkomstig van de vroegere watermolen op de grote Harksteder polder. Op 19 juni 2000 werd de korenmolen helaas volledig in de as gelegd. Alleen het achtkantige stenen onderstuk staat er nog. Herbouw hiervan hangt af van de financiële middelen die vrijkomen.
Aardgas
Op 29 mei 1959 werd in Kolham het eerste gas ontdekt. Bij boer K.P. Boon werd de eerste boring op zijn bouwland verricht en de vermaarde Slochter gasbel aangetroffen. Dit bleek uiteindelijk te gaan om een gasveld van ongekende omvang. De vondst vormde de aanzet tot de ontwikkeling in sneltreinvaart van Nederland als gasland en de Nederlandse welvaart.

Lageland is één van de kleinste dorpen van de gemeente Slochteren. Het is bekend geworden door zijn ijsbaan, waarop in het verleden vele belangrijke schaatswedstrijden zijn verreden. Het café De IJzeren Klap heeft boven de deur het Wapen van Lageland, waarin twee kleurige vlakken te zien zijn. Groen is het symbool van de zomer en blauw de kleur van het water. Het dorp is sinds kort in het bezit van een jachthaventje voor passerende vaarrecreanten.

Luddeweer is het kleinste dorp van de gemeente Slochteren. Het is eigenlijk meer een buurtschap, liggend tussen Lageland en Overschild. Het telt ongeveer 60 inwoners.
De naam is ontstaan uit de woorden ‘Ludde’ (naam van een manspersoon) en ‘weer’ (onontgonnen land). Dus vroeger behoorde dit (waarschijnlijk woeste) land toe aan een zekere Ludde.

Overschild
“Extra Schaldmeda (Overschildmede)”. In het jaar 1000 wordt Overschild reeds genoemd in een oud document, waarin Sibraht in “Extra Schaldmeda” zich verplicht 30 denariën te betalen aan de abdij te Werden aan de Roer. Scherven van aardewerk, ja zelfs een hele urn uit de tijd van Christus geboorte werden er gevonden. De Graauwedijk was er in de Middeleeuwen al, evenals de zeven dorpen van het Wold. Aan die dagen herinnert een boerderij, die nu de naam draagt van “Klein Transvaal”. Deze staat namelijk op kloostergrond, die behoorde tot de bezittingen van de abdij van Wittewierum.
De naam “Provincieheerd” herinnert aan het jaar 1594, toen alle kloostergoederen naar de provincie overgingen. Deze heerd staat nu bekend als “Pait’s laand”. In 1879 werd in Overschild de gereformeerde kerk ingewijd, terwijl een jaar later de hervormde kerk in gebruik werd genomen. Enkele jaren later, in 1859, werd de prachtige korenmolen “Windlust” gebouwd.

De naam Scharmer herinnert aan de waterrijkdom van onze laag gelegen streken. De oude vorm Skiramere wil zo veel zeggen als schier meer, helder water. De naam van Scharmer wordt voor het eerst aangetroffen in 1231, bij gelegenheid dat de abdij van Wittewierum het patronaatsrecht verkreeg over de kerk. In 1267 en 1271 komen we te Scharmer de naam “Snelgerus de Skiramere” tegen en in 1295 de namen “Aylwardus” en “Eyso Snelgra”. Het moeten aanzienlijke lieden zijn geweest, want zij komen o.a. voor als rechters en als aanvoerders in de oorlogen van die tijd.
In 1296 bouwde men te Scharmer een nieuwe kerk, die het heeft volgehouden tot 1824. Voordat de kerk werd afgebroken, liet mr. Theunis Haakma Tresling, notaris te Scharmer, enkele afbeeldingen van de kerk vervaardigen door de Groninger schilder Jan Ensing. Deze zijn in het bezit van het Groninger Museum. Volgens de kronieken was het godshuis toegewijd aan de heilige Helena, de moeder van de eerste christen-keizer van Rome, Constantijn de Grote. Het klooster der Kruisbroeders dat bij de kerk stond, werd “Het Huis des Lichts” genoemd. Het is rond 1595 afgebroken. Nabij het dorp heeft ook nog een borg gestaan. In de 15de eeuw woonde op dit “Huis te Scharmer” het geslacht Rengers. In de 16de en 17de eeuw werd de borg bewoond door de familie Clant.
In Scharmer bouwde men destijds aardige buitenverblijven, zoals “Rozenburg”, “Tilburg”, “Werk en Rust” en “Overveen”, maar deze zijn in de loop der jaren verdwenen. “Werk en Rust” werd in 1828 pastorie van de hervormde gemeente Scharmer-Harkstede. Sinds 1960 staat in Harkstede een nieuwe pastorie. Van de veenborg “Overveen” is bekend, dat deze in 1807 werd bewoond door notaris Theunis Haakma Tresling. Deze borg is in 1888 afgebroken. Dokter Fockens liet hier in latere jaren de villa “Overveen” bouwen. Volgens een bepaling in een oude akte zal de naam “Overveen” gehandhaafd blijven, zolang deze villa wordt bewoond.
In de nabijheid van het dorp Scharmer stroomt, in noordoostelijke richting, de Scharmer Ae, in vroeger tijden vaak bevaren door tjalkschepen, die turf vervoerden naar Hamburg en andere plaatsen. Alleen vanaf de voormalige aardappelmeelfabriek “De Woudbloem” is de Scharmer Ae nog te bevaren.

Schildwolde, een van de mooiste dorpen van de Woldstreek, kan – evenals het naburige Slochteren en Hellum – op een rijke historie bogen. In de Wittewierumer Kroniek van Emo is er in 1204 reeds sprake van de parochie “Skeldensi”. Destijds stichtte Henricus, proost in de Marne, het nonnenklooster “Gracia Sanctae Mariae” (De genade der Heilige Maria) te Schildwolde. Het klooster werd ook wel de “parochie van het Schild” genoemd. In de tijd van de Hervorming ging ook het Schildwolder klooster te gronde; het moet omstreeks 1600 zijn afgebroken. De buurt waar het eens heeft gestaan, wordt nog steeds “Het Klooster” genoemd, hier ter plaatse bevinden zich nu twee boerderijen.
In het centrum van Schildwolde staat op een verhoogd kerkhof de vrijstaande “Juffertoren”. Hij moet rond 1250 zijn gebouwd. Volgens de overlevering is de juffertoren gebouwd op last van een rijke dame. Het verhaal gaat dat er eens drie rijke zusters waren, die hun leven in ijdelheid doorbrachten. Ten slotte kwamen ze tot inkeer. Ze beloofden elkaar, dat ze zover als ze kwamen, ter plaatse een toren zouden laten bouwen, ter eeuwige gedachtenis en als boete voor hun zondige leven. En zo verrezen – volgens de overlevering - in Onstwedde, Schildwolde en Holwierde de “juffertorens’. De juffertoren in Holwierde werd in 1856 gesloopt, daar deze door verwaarlozing sterk was vervallen.

Siddeburen
In de dertiende eeuwse kroniek van het klooster van Wittewierum, geschreven door de abten Emo en Menko, wordt Siddeburen reeds genoemd, maar dan als “Sigerdachurke”. Deze naam kunnen we vertalen als “kerk van Sigerd”. De kroniek dateert daarbij op 1226, zodat we er zeker van kunnen zijn, dat hier omstreeks die tijd reeds een kerk heeft gestaan. In een document uit 1295 komt nog de naam “Sierdakiercka” voor, maar dan zwijgt de berichtgeving lange tijd, totdat het dorp in een document uit 1385 opduikt als “Syrdaberth” (berth” = buurt). Daarna volgenden nog diverse andere benamingen tot de huidige plaatsnaam Siddeburen is ontstaan.
In Siddeburen werden 18 voorwerpen uit de prehistorische tijd gevonden, waarvan 14 binnen een straal van 800 meter. Men is ervan uitgegaan, dat omstreeks 977 hier ter plaatse een vrij grote nederzetting moet hebben gelegen. Vermoedelijk stond er rond 977 ook al een (houten) kerk, doch zekerheid hierover bestaat niet. De tegenwoordige kerk bestaat uit de Romaans schip van tufsteen, de beide koortraveeën en de halfronde sluiting uit afwisselende lagen tuf- en baksteen. Beide gedeelten van de kerk dateren waarschijnlijk van rond 1200; ze werden in de 13de eeuw verhoogd met baksteen en van koepelgewelven voorzien.
In het kerkgebouw bevindt zich een preekstoel uit 1621 en een N.A. Lohmanorgel uit 1745. De 29 meter hoge toren, waarschijnlijk in 1832 zeven meter verlaagd, bestaat beneden uit tufsteen, in het midden uit tuf- en baksteen en bovenaan geheel uit baksteen. In deze toren hangt een luidklok uit 1832, gegoten door de gebroeders van Bergen uit Midwolda. De borg Ufkenshuis was eens gelegen ten westen van de kerk, aan de zuidzijde van de weg. Men vindt er nu villa “Schetsberg”. Aan het eind van de 16de eeuw woonde op deze borg Popko Ufkens. Deze vervulde als commissaris der dijken een belangrijke rol. De tweede borg was vermoedelijk het oude steenhuis van de familie Ewens, dat aan de westelijke zijde van de borg Ufkenshuis was gelegen. Een combinatie van vier personen kocht het gehele complex. Onder hen waren Catharina van der Noot, weduwe van Rengers van Farmsum, en haar zoon Egbert. Het was de kopers er vermoedelijk alleen om te doen in het bezit te komen van de heerlijke rechten, zoals het jacht- en visrecht, het collatierecht en het redgerrecht, die aan deze landgoederen waren verbonden. Vermoedelijk werd de borg Ufkenshuis omstreeks 1705 gesloopt.
Voor meer informatie over het dorp Siddeburen verwijzen wij u naar http://home.wanadoo.nl/siddeburenonline

Slochteren is een van de mooiste dorpen van de “Woldstreek”, welke naam herinnert aan de bossen, die hier vroeger voorkwamen. Het dorp moet al zeer oud zijn, want in 1169 komt het reeds voor onder de naam “Slochtra”. Dit heeft de betekenis van laag gelegen streek. Omstreeks 1290 komen als bewoners van Slochteren Limpo, Elbo en Abbo Hagginga tegen. In vetes van die tijd moeten zij een belangrijke rol hebben gespeeld. Het is echter niet bekend, waar zij precies woonden. Ook kan er geen verband worden gelegd tussen dit geslacht en de latere Fraeylemaborg. Deze wordt het eerst genoemd in 1538 met als bewoner Oesbrandt Fraeylema, hoofdeling te Slochteren.
Als parochie bestond Slochteren zeker al in 1291, want in dat jaar is het dorp, samen met de naburige kerkdorpen, in conflict geraakt met de dekens te Loppersum. Het moet destijds een aanzienlijke parochie zijn geweest, want de huidige kerk is het dwarspand van een vroegere middeleeuwse kruiskerk. Ten noordwesten van de Slochter kerk prijkt de vrijstaande, vrijwel onversierde zadeldaktoren uit plm. 1300, waarin een luidklok hangt uit 1373, die vermoedelijk afkomstig is van de (verdwenen) kloosterkerk te Wittewierum.
De 17de eeuw heeft zich in Slochteren vooral gekenmerkt als de tijd van de vervening. De laagveengebieden lagen in ’t Hooiland, de streek achter de Groenedijk en in het Slochterveld. In het laatstgenoemde veld vindt men nog de baggerputten, die in de 17de eeuw zijn ontstaan. Het is thans een beschermd natuurgebied, Baggerputten genaamd. De keten van de veenarbeiders stonden destijds in Froombosch. Deze buurt werd vroeger “Bagelhutten”genoemd. De baggerturf werd destijds met wagens naar Sappemeer (dat sinds 1628 bestond) vervoerd en vandaar verscheept naar Groningen. Ook het Slochterdiep, in 1659 gegraven door Osebrandt Johan Rengers, toen de heer van Slochteren, zal destijds voor de afvoer van de turf zijn gebruikt. Het kanaaltje werd ook wel het Rengersdiep genoemd.
Dichtbij de plaats waar eens het haventje van Slochteren lag, treft men nog steeds het Hoogehuis aan, nu bewoond door een van de dochters van de vroegere burgemeester, E.J.Th. à Thuessink van der Hoop (1925 – 1940), met haar man. Dit 17de eeuwse gebouw, van oorsprong een rechthuis, was jarenlang een bekende pleisterplaats voor dagjesmensen. Aan het eind van de 18de eeuw, na de komst van de Fransen, voltrok zich in de streek een grote verandering op het bestuurlijke vlak. In 1798 werd er door hen namelijk een wet uitgevaardigd, waarin een einde werd gemaakt aan de al de heerlijke rechten (zoals collatorschap, zijlvesterij, jacht- en visrecht, jurisdictie) van de heren van het dorp. Er werd een voorlopig plaatselijk bestuur ingesteld. In 1808 volgde bij Koninklijk Besluit de benoeming van het eerste gemeentebestuur van Slochteren, dat in het Hoogehuis zijn zetel kreeg en onder voorzitterschap stond van Hendrik de Sandra Veldtman. In 1811 (invoering van de burgerlijke stand) werd het gebied in drie gemeenten
opgedeeld, te weten Harkstede, Slochteren en Siddeburen. Ze kregen elk hun eigen maire (burgemeester). In 1821 werd Harkstede weer bij Slochteren gevoegd. Siddeburen volgde in 1826 en vormt sindsdien weer één gemeente. De drie dorpen zijn alleen nog in kadastrale aanduidingen als drie gemeenten bekend. De ontsluiting van de streek vond plaats in de 19de eeuw met de verharding van de wegen. In Slochteren begon dit in 1846 met de weg naar Noordbroek, die toen begrind werd. In 1868 volgde de verharding van de weg van het Hoogehuis door het dorp en naar Ruischerbrug.
Aan de Hoofdweg in Slochteren ligt het schitterende landgoed de Fraeylemaborg. Het is in de Middeleeuwen ontstaan als een versterkt stenen bijgebouw (steenhuis of stins) bij een houten boerderij. In de keuken en daarboven in de kleine zaal vindt men deze oudste fase nog terug. Drie schietgaten zijn nog stille getuigen van vroeger. In de 17de eeuw werden de beide zijvleugels aangebouwd en in de 18de eeuw kreeg de borg haar huidig uiterlijk met doorgaande kroonlijsten en een prachtige monumentale middenpartij. Een van de eerste bekende bewoners is de heer Oesebrandt Fraeylema rond 1500. In 1690 kocht de heer Henric Piccardt deze bezitting. Hendrik de Sandra Veldtman kocht de borg in 1781. Tenslotte mr. E.J. Thomassen à Thuessink van der Hoop van Slochteren, die in 1882 de borg erfde. Van 1925 tot 1940 was hij burgemeester van Slochteren. Hij overleed in 1952 en zijn vrouw in 1965.
De naoorlogse tijd was niet meer gunstig voor borg en kasteelbewoners. De kosten van belasting en onderhoud werden steeds hoger en personeel was moeilijk te krijgen. Hun beide dochters hebben de borg nog een tijd bewoond, maar in 1971 werd de inboedel geveild. De mooiste stukken in Amsterdam, de boeken, prenten en kaarten (meer dan 2000) waaronder de befaamde Oranjebibliotheek in Utrecht. De rest werd bij de borg geveild. In 1972 kocht de Gerrit van Houtenstichting de borg en 23 hectare bos en weiland. Later kocht het Groninger Landschap de rest van het park. In 1975 ging, na een restauratie, de Fraeylemaborg open voor het publiek.
Voor meer informatie over de Fraeylemaborg en andere Groningse borgen verwijzen wij u graag naar de website van de Groninger Borgen Stichting.

Tussen Appingedam en Siddeburen ligt aan de Damsterweg het dorp Steendam, een belangrijk watersport- en recreatiecentrum aan het Schildmeer. In het midden van de vorige eeuw lag dit dorp nog temidden van een groot aantal meren en plassen, die in de loop der jaren zijn gedempt. Alleen het Schildmeer, eens een deel van het Woldjermeer is hiervan overgebleven. Door dit merengebied liep de weg, die vroeger iets westelijker moet hebben gelegen, ongeveer naast de Schipsloot. Een strook grond ten oosten deze sloot heet nu nog Oudeweg. Ter hoogte van Steendam is de weg zo drassig geweest, dat men hier een stenen dam heeft aangelegd. Vermoedelijk is hierdoor de naam Steendam ontstaan.
Rond de eeuwwisseling ontwikkelde zich in Steendam de zeilsport, wat voor een groot deel te danken is aan Barteld van Heuveln, de zoon van Tjaard van Heuveln, die in het oude café bij de brug over het Afwateringskanaal woonde. Toch werd er in de 19de eeuw, voordat Barteld met deze sport begon, al gezeild op het Schildmeer. Kleischippers, die wierdegrond vervoerden van ’t Hogeland naar de Woldstreek lagen bij slecht weer vaak te wachten in de Groeve, Steendam en achter in ’t Schild. Wanneer het weer opklaarde, maakten zij er een wedstrijd van om als eerste de overkant te bereiken.
Steendam groeide steeds meer uit tot een watersportcentrum. Nieuwe zaken kondigden zich aan. Café Kok bestond reeds in de jaren twintig. Het werd tijdens de oorlogsjaren van 1940 – 1945 door de Duiters in brand gestoken.
In 1925 begon landarbeider J. Hinrichs sr. met een botenverhuurbedrijf. Hij liet in 1927 zijn woning tot een café verbouwen. Een jaar later, in 1928, liet Jans Lintjer de nieuwe “Keet” aan het Afwateringskanaal verrijzen.
Omstreeks 1933 verscheen op het meer de 16 m2-klasse. De zeilsport werd steeds meer een volkssport. De zeilvereniging Steendam bestond reeds; ze takelde echter af en werd gefuseerd met “’t Olle Schild”. In mei 1942 had de fusie plaats, sindsdien is er sprake van Zeilvereniging Olle Schild-Steendam. Sedert 1945 zorgt deze vereniging voor de Schildweek, een jaarlijks terugkerend zeilevenement.

Vanouds is Tjuchem een belangrijk deel van de gemeente Slochteren. Men vindt dit ook terug in de naam van het dorp “tjuch” of “tjucht”, dit is een oud woord voor een teeltplaats, fokplaats of veehouderij. Tjuchem was reeds in de vroege middeleeuwen van belang voor de waterkering en de waterbeheersing. Nu wordt er ook veel landbouw bedreven.
In het midden van de vorige en het begin van deze eeuw lag Tjuchem nog temidden van een aantal kleine meren, die mogelijk zijn ontstaan uit kolken, die zich vormden bij dijkdoorbraken in het verleden. Zo vond men er het Woldmeer, het Kleine Meer, het Meedhuizermeer, het Proostmeer; deze zijn alle drooggelegd. In het begin van de negentiende eeuw was Tjuchem niet meer dan een gehucht. De boerderijen lagen verspreid, zoals in de streek Hole, ten noorden van Tjuchem. Die zijn er nu niet meer; de boeren wonen nu in het dorp. In die dagen werden er pogingen gedaan om tot een betere leefgemeenschap te komen. Dit manifesteerde zich voornamelijk in het onderwijs. Op 18 maart 1809 werd door de heren Eisse Jacobs en Jan Meerten uit Tjuchem aan het gemeentebestuur het verzoek gericht om op eigen rekening en kosten een school te stichten. De toenmalige schoolopziener, prof. Th. Van Swinderen, had hiertegen geen bezwaar. Toch zou het nog tot in 1871 duren, voordat de nieuwe gemeenteschool in Tjuchem in gebruik werd
genomen. Niet alleen de school heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van Tjuchem, maar ook de landbouwvereniging uit 1896.

Het gebied rondom Woudbloem was in vroegere jaren wild en woest; een uitgestrekte vlakte met baggerplassen, begroeid met riet en struiken. Omstreeks 1900 werd begonnen met de ontginning van het gebied en er werd in latere jaren (omstreeks 1904) een aardappelmeelfabriek opgericht, die de naam “De Woudbloem” verkreeg. Dit was dus niet de plaatsnaam. Het kan zijn, dat de plaatsnaam daaraan werd ontleend. Het is niet na te gaan hoe men aan de naam “Woudbloem” voor de fabriek is gekomen. Misschien dat het iets te maken heeft met de begroeiing toendertijd – (woud, bloemen) -, maar hieromtrent bestaat geen zekerheid. Er wordt wel gezegd, dat het een “dichterlijke” naam is. Op het fabrieksterrein is een monumentje te vinden dat aan de vroegere bedrijvigheid herinnert. Het bevat de namen van een drietal werknemers die op 4 mei 1943 door de Duitse bezetter werden doodgeschoten, na een twee dagen durende staking. De fabriek sloot na de campagne in 1967 haar poorten.
naar de top van deze pagina