Dit is het wapen van Roermond.
Dit wapen is te vinden 
op de lokatie www.ngw.nl
Terug naar de homepage van Henri Floor Roermond

ROERMOND
Roermond, bruisend hart van Limburg
Roermond is een sfeervolle stad met een grote rijkdom aan cultuurhistorie, een gezellig winkelhart en een unieke ligging aan de Maasplassen. Maar ook een stad met een rijk verenigingsleven, talloze culturele evenementen en veel voorzieningen op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs. De cultuur waarop mensen hier met elkaar omgaan maakt van Roermond een prettige stad om in te leven.

Roermond heeft veel te bieden. Door de eeuwen heen was Roermond Hanzestad, hoofdstad van het Overkwartier van Gelre en nu nog bisschopsstad van Limburg. De stad heeft een beschermd stadsgezicht en is rijk aan monumenten. De binnenstad met haar mooie pleinen herbergt een schat aan historische bouwwerken zoals kerken en oude handelshuizen. In de historische kern is er een attractief winkelcentrum met een grote diversiteit aan winkels. Tezamen met de vele horecagelegenheden bepalen zij het gezellige karakter van de Roermondse binnenstad. Daarnaast is het winkelaanbod uitgebreid met het Designer Outlet Roermond, een groot winkelparadijs op loopafstand van de binnenstad.

De Maasplassen, direct voor de poorten van de stad, vormen een uitgestrekt waterrecreatiegebied. De aaneenschakeling van kleine en grote meren, gelegen in een groen en weids landschap, vormt een prachtig decor voor watersport- en natuurliefhebbers. Rondom Roermond ligt een groene gordel, waarin het prachtig wandelen en fietsen is. Natuurgebieden als het Nationaal Park de Meinweg, het Leudal en de rivierdalen van de Swalm en Roer bieden een rijke variatie aan bos, heide en weidevelden. Niet voor niets is deze streek aangewezen tot Waardevol Cultuurlandschap!

Ook op cultureel gebied is er voor iedereen wat wils. Het rijke verenigingsleven biedt veel mogelijkheden om zelf actief deel te nemen. In het TheaterHotel De Oranjerie en het Centrum voor de Kunsten kan men genieten van afwisselende programma's van voorstellingen en concerten. Het Stedelijk Museum Roermond toont een gevarieerd aanbod van hedendaagse en historische kunst.

De gemeente Roermond maakt ook deel uit van de euregio rijn-maas-noord. Beide organisaties proberen een actieve bijdrage te leveren aan het opheffen van bestaande belemmeringen aan de grens en de mensen tussen de beide rivieren nader tot elkaar te brengen. Vandaar dat het voor de hand ligt dat er een stedenband bestaat met de stad Mönchengladbach. Daarnaast zijn er op initiatief van het IKV op projectmatige basis diverse contacten met de stad Vinkovci in Kroatië. Zo is Roermond ook buiten onze landsgrenzen actief.


Roermondse historie
Hieronder staat een kort opsomming van de belangrijkste historische gebeurtenissen vanaf de 3e eeuw na Chr:

3e eeuw na Chr.
Altaarsteen gewijd aan Rura.

1130
1e Vermelding naam Roermond.

ca. 1180-1543
Roermond onder afzonderlijke Gelderse graven/ hertogen.

1213
Verwoesting van Roermond (villa optima) door de Duitse keizer.

ca. 1218
Start bouw Munsterabdij.

1224
Stichting Munsterabdij.

1232
Roermond heeft eigen zegel, zelfbestuur en rechtspraak.

1259
Hospitaal van de H. Geest in aanbouw.

1279
Vermelding van Begijnhof.

1309
Minderbroederklooster vermeld.

1338-1342
Verlegging Maasloop naar Roermond.

vanaf ca. 1350
Roermond als hoofdstad van het Overkwartier van Gelre beschouwd.

1361
Kapittel van de H. Geest verhuist van St. Odiliënberg naar Roermond.

1376
Stichting Karthuizerklooster.

1388
Vergeefs beleg door Fransen en slechting van de prestedelijke versterking op Buiten Op en oude parochiekerk.

vanaf ca. 1410
Bouw nieuwe parochiekerk: de huidige kathedrale kerk van St. Christoffel.

1441
Lid van de Hanze.

1472
Recht van muntslag.

1543-1702
Onder Spaanse heerschappij.

1554
Eerste grote stadsbrand.

1559
Stichting bisdom Roermond.

23-4-1568
Veldslag te Rheindalen bij Roermond: begin van de Tachtigjarige Oorlog.

1572
Inname door Willem de Zwijger en moord op de Karthuizers.

1580
Overbrenging Souverein Hof van Gelre van Arnhem naar Roermond.

1599
Stichting Bisschoppelijk Seminarie.

1611
Komst van Jezuïten.

1613
64 heksen verbrand: grootste proces in de Nederlanden.

1632-1637
Roermond Staats.

1646
Stichting Ursulinenklooster.

1659
St. Christoffelkerk wordt kathedraal.

1665
Tweede grote stadsbrand.

1702-1716
Roermond weer Staats.

1716-1794
Roermond Oostenrijks.

1782-1790
Ontmanteling van de vestingwerken.

1783-1786
Opheffing van diverse kloosters door Joseph II.

11-12-1792
Fransen o.l.v. generaal De Miranda veroveren Roermond.

5-3-1793
Oostenrijkers weer terug.

5-4-1794
Fransen bezetten Roermond.

1795-1814
Roermond bij Frankrijk ingelijfd.

1797
Opheffing van de nog resterende kloosters

1801
Opheffing bisdom Roermond.

1814
Roermond door de Russen bevrijd.

1815-1830
Roermond Nederlands.

1830-1839
Roermond Belgisch.

1829
Oprichting eerste Kamer van Koophandel.

1839-1867
Limburg lid van de Duitse Bond.

1846
Aanleg weg Maastricht-Roermond-Venlo.

1853
Herstel bisdom Roermond: eerste bisschop Paredis.

1864
Aanleg spoorlijn Venlo-Maastricht.

1866-1867
Bouw Maasbrug.

1867-heden
Roermond Nederlands.

1879
Aanleg spoorlijn Antwerpen-Roermond-Mönchengladbach door Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen.

ca. 1925
Maaskanalisatie.

1940-1945
Duitse bezetting.

1-3-1945
Bevrijding.

1959
Maasniel bij Roermond gevoegd.

1967
Opening Willem-Alexanderhaven.

1973
Opening Cultureel Centrum De Oranjerie.

1991
Herten bij Roermond gevoegd.

1992
Aardbeving met kracht van plusminus 5,7 op de schaal van Richter.

1993
Watersnood en evacuatie van een gedeelte van de Roermondse bevolking tijdens en na de Kerstdagen.

1995
Hoogwater en preventieve evacuatie van een gedeelte van de Roermondse bevolking.

2007
Swalmen bij Roermond gevoegd.


Volkslied

Roermond heeft sinds 1912 een eigen volkslied. Het volkslied wordt op gepaste tijden ten gehore gebracht: door fanfares of harmonieën door koren of door de klanken van het carillon. De tekst is geschreven door A.F. van Beurden, de muziek is van H. Tijssen, die ook het Limburgs Volkslied componeerde.

Waar 't gouden beeld in 't zonlicht staat
Op hogen torentrans
De Maas met Roer verenigd gaat
In lichten golvendans.

Hoera, daar ligt mijn vaderstad
Mijn oud en trouw Roermond!
Hoera, daar ligt mijn vaderstad
Mijn oud en trouw Roermond!

Waar 't koepeldragend Munster rijst
Met torens rijk gesierd
Het volk der Muzen schoonheid prijst
Met spel en zangen viert.
Hoera, daar ligt mijn vaderstad
Mijn oud en trouw Roermond!
Hoera, daar ligt mijn vaderstad
Mijn oud en trouw Roermond!

Waar godsdienst zich aan burgerzin
Aan hechte vriendschap paart
En d'eerbied voor de Landsvorstin
Als kleinood wordt bewaard.
Hoera, daar ligt mijn vaderstad
Mijn oud en trouw Roermond!
Hoera, daar ligt mijn vaderstad
Mijn oud en trouw Roermond!



Dit is het wapen van Roermond.
Dit wapen is te vinden 
op de lokatie www.ngw.nl Het wapen van Roermond
In de 13e eeuw, toen Roermond reeds stadsrechten had, werden akten van allerlei aard bekrachtigd middels een stadszegel. Hierbij werd het zegel, een afdruk in was van een zegelstempel, veelal door een strook van perkament aan een, eveneens op perkament, geschreven akte gehangen. Op zo’n zegel stond altijd een afbeelding.

In Roermond stond op het zegel een wapenschild. Dit wapenschild is in de loop van de 14e tot en met de 20e eeuw diverse keren enigszins gewijzigd. De laatste keer dat het wapen werd gewijzigd, en tevens officieel werd vastgesteld, was in 1941. Op 16 april 1941 verklaarde de secretaris van de Hoge Raad van Adel dat, gelet op het besluit van de secretaris - generaal van het Departement van Algemene Zaken van 10 maart 1941, aan Roermond een wapen was verleend. De beschrijving van het gemeentewapen luidde als volgt:

doorsneden;
I (boven) in azuur (blauw) een dubbelstaartige klimmende leeuw van goud, getongd en genageld van keel (rood), gekroond van goud;
II (onder) in zilver een lelie van keel. Het schild gedekt met een gouden kroon van drie bladeren en twee paarlen.


Het logo van de gemeente Roermond
Sinds 1 januari 1990 hanteert de gemeente Roermond nevenstaand logo. Dit onderdeel van de huisstijl van de gemeente is opgebouwd uit een aantal, nauwkeurig omschreven, grafische elementen.

Een belangrijk onderdeel vormt het beeldmerk: een moderne, gestileerde weergave van het aloude stadswapen. In vroegere eeuwen was de Roermondse leeuw getooid met helm en wrong. In deze huisstijl is gekozen voor één lettertype voor de weergave van het woordmerk. Dit lettertype combineert de optimale leesbaarheid met een moderne, maar tijdloze vormgeving. Hij symboliseert openheid en goede communicatie. Daarnaast is ook het kleurgebruik belangrijk. Dit zorgt voor herkenbaarheid en identiteit. Het blauw vindt eveneens zijn oorsprong in het wapen en in de vlag van Roermond.

Het logo van Roermond bevat thans de volgende elementen:
Het wapen dat te allen tijde in blauw gedrukt wordt. De naamstelling, die altijd in zwart gedrukt wordt. De lijn, die eveneens in blauw gedrukt wordt.

De vlag van Roermond
Juist in deze stad waar gevoel voor cultuurhistorie en traditie duidelijk aanwezig zijn, neemt met name de vlag een belangrijke plaats in. De Roermondse vlag wappert op feestdagen zoals 25 juli als Roermond de naamdag van de stadsheilige St. Christoffel viert. Naar de vanouds door Roermond gevoerde vlag is nog weinig onderzoek verricht. Een afbeelding van een festiviteit in 1855 is de oudste waarop de vlag te zien is. Als de tekenaar naar de werkelijkheid heeft gewerkt, moet de vlag gemeengoed bij de burgerij zijn geweest en juist gehanteerd zijn.

In 1938 deelde de gemeente aan Gedeputeerde Staten mee dat de kleuren waren: een baan van zilver (wit) boven en een baan van azuur (blauw) beneden. De gemeenteraad stelde de kleuren vast op 15 november 1957. Tegen de volgorde van deze kleuren wordt in Roermond vaak gezondigd: vraagt men de man in de straat wat de kleuren van de Roermondse vlag zijn dan komt meestal het antwoord: blauw-wit, met het gevolg dat de vlag vaak op zijn kop hangt! De juiste kleuren zijn: wit boven en blauw beneden.


Monumenten in Roermond

Roermond is een stad met een rijke historie. Dat is duidelijk te zien aan de vele gebouwen die nog herinneren aan dat verleden. Dat verleden begon al in de Romeinse tijd toen Roermond een nederzetting aan de Roer was. Een uit de 3e eeuw na Christus stammende altaarsteen opgedragen aan de godin Rura getuigt van de oorsprong van deze nederzetting. Door de eeuwen heen kreeg de nederzetting stadsrechten, werd hoofdstad van het Overkwartier Gelre, vervolgens Hanzestad en ook kerkelijk bolwerk. De stad viel door de eeuwen heen onder bestuur van maar liefst 5 verschillende landen; Spanje, Frankrijk, Oostenrijk, Duitsland en vervolgens het Koninkrijk der Nederlanden.

Kerken

De hedendaagse getuigen van die bewogen geschiedenis bepalen het beeld van deze mooie historische stad.
De St. Christoffelkathedraal aan de Markt - een Gotische kruisbasiliek met Westtoren, dwarspand en driebeukig hallen koor - dateert uit 1410 een monument met rijke historie. Op de toren bevindt zich sinds 1957 een vergulde beeltenis van de beschermheilige van deze stad en kerk: St. Christoffel. De Minderbroederskerk aan de Minderbroederssingel is een uit de 15e eeuw stammende, drieschepige hallen-kerk en werd gebouwd in Gotische stijl. De kerk hoorde bij het klooster van de orde der Franciscanen, ook wel Minderbroeders genaamd.

Aan het Munsterplein bevindt zich de 13e eeuwse OLV Munsterkerk. Dit is het meest opmerkelijke en ook nauwelijks te ontlopen monument van Roermond. De Munsterkerk heeft letterlijk en figuurlijk vele stormen overleefd en pronkt zij vandaag de dag in het centrum van de stad Roermond.

Gedurende de zomermaanden is een aantal kerken geopend voor bezoek. Informatie over de openingstijden van de kerken kunt u verkrijgen bij VVV Roermond.

Stadhuis
Een ander belangrijk monument is het Roermondse stadhuis uit 1700, waarvan de kelders uit de 13e eeuw stammen. In het torentje van het stadhuis aan de Markt bevindt zich de stadsbeiaard. De toren wordt omkranst door een aantal levensgrote beeltenissen van figuren welke onlosmakelijk verbonden zijn met de geschiedenis van Roermond. Dagelijks om 12.00 uur draaien en bewegen de beelden geheel rond op de muziek van het carillon

Het stadhuis, gelegen aan de Markt in Roermond, heeft een lange geschiedenis. Al in 1399 wordt er gesproken van een 'raithuys'.

Op 16 juli 1554 legde een enorme brand drievierde van de binnenstad in as. De brand (die aangestoken was) verwoestte ook het stadhuis. Zo'n duizend gebouwen gingen in vlammen op. Om dit soort rampen te voorkomen werd er door de regering een bijdrage van eenderde van de kosten voor nieuwe pannen- of leien daken verstrekt. De brand had zich immers snel kunnen verspreiden doordat de meeste daken van riet en hout gemaakt waren.
Voor de wederopbouw van het stadhuis kreeg de stad zes jaar lang jaarlijks 200 goudguldens.

Rond 1700 kreeg het stadhuis een grote verbouwing. Het stadhuis diende vanaf toen ook als vergaderplaats voor de Staten van het Overkwartier van Gelre. In 1695 werd er begonnen met de bouw van een ridderkamer, die volgens 19e eeuwse beschrijvingen identiek is met de huidige burgemeesterskamer. Tegelijkertijd met de bouw van de ridderkamer werd er een vertrek voor de gedeputeerden van de Staten gerealiseerd, de huidige Statenzaal, in de volksmond beter bekend als Trouwzaal.

Over verdere bouwkundige veranderingen zijn tot 1872 geen gegevens bekend. Enkel dat de toren op het stadhuis werd afgebroken en weer volledig werd herbouwd door Hendrik Wolff, meester-timmerman, voor 2149 gulden. De oplevering was echter 35 dagen te laat. Als boet had de helft van de aanneemsom gekort kunnen worden, maar de burgervaderen streken over hun hart en betaalden de volledige som uit.

In 1876 werd de voorgevel van het stadhuis gecementeerd volgens een plan van de bekende architekt Ch. Weber. Dit soort bepleistering was in die tijd zeer populair en veel gevels werden gemoderniseerd in Franse stijl. Zo ook het stadhuis. Het aangezicht werd verder verfraaid door herplaatsing van de oude toegangsdeur die jaren in het Godshuis op zolder had gelegen. De drie dakkapellen met de wapens van Limburg, Roermond en Gelre dateren ook uit die tijd.

Tot 1905 werd er bijna geen onderhoud aan het stadhuis gepleegd. Mede door het toedoen van architekt P. Cuypers (toen tevens raadslid) werd er in 1905 een krediet beschikbaar gesteld om het stadhuis grondig te restaureren en uit te breiden met ondermeer een nieuwe raadzaal.

Op 1 maart 1945 werd Roermond bevrijd van de Duitse bezetter. Twee weken later bezocht koningin Wilhelmina de zwaar verwoeste stad. De koningin trof een Markt aan die grotendeels omringt was door ruines. Het stadhuis was het minst beschadigd, maar de belendende percelen lagen geheel in puin.
Direct na de oorlog werden er voorzichtige plannen gemaakt om het stadhuis en omliggende panden te herstellen.
De toenmalige gemeentesecretaris, Mr. W. Hosselet wilde dat alle ambtenaren een plaats kregen in het stadhuis. Hij dacht dat als Roermond zou uitgroeien tot een stad van 50.000 inwoners, een 35-tal ambtenaren voldoende zouden zijn. (Roermond heeft nu 45.000 inwoners en ca. 500 ambtenaren!)

In oktober 1953 ging het stadhuis in de steigers. Kort na de start van de renovatiewerkzaamheden bleek dat er een veel omvangrijker herstel nodig was dan men zich had voorgesteld. Het gehele gebouw verkeerde in een verregaande staat van verval en zat vol met gecamoufleerde gebreken. De 'restauratie' van 1905 bleek een vluchtige en weinig doelmatige geweest. Zware ijzeren balken rustten op wankele halfsteens muurtjes en ogenschijnlijke stevige dikke muren waren hol en met puin gevuld. De monumentale trap in de hal bleek een zwevend, levensgevaarlijk geval te zijn, stucplafonds hingen aan verrotte balken en de toren in een verregaande staat van ontbinding en zakte bijna door het dak. Het stadhuis bleek het gevaarlijkste huis in de stad!

De restauratie van het oude gedeelte, het oorspronkelijke stadhuis, kwam in 1955 gereed. De belangrijkste uiterlijke verandering was de gevel; de cementlaag was afgekapt en de gevel met zijn karakteristieke pilasters, kroonlijsten en fries werd bekleed met tufsteen.
Na deze eerste fase werd begonnen met de verbouwing van het pand Markt 32 (Voorheen het pand Heynen). Dit pand werd bij het stadhuis gevoegd om plaats te maken voor het stijgende aantal ambtenaren.

Maar al snel was het stadhuis alweer te klein en tussen 1988 en 1990 is het gehele stadhuis, inclusief het gemeentearchief aan de Swalmerstraat gerestaureerd en uitgebreid. Aan de Swalmerstraat en achter het historische stadhuis kwam nieuwbouw (kelder en vier bouwlagen). Tussen het de nieuwbouwgedeelte en het historische stadhuis werden twee binnentuinen aangelegd en recent is hier nog het hoekpand Swalmerstraat/Jezuïtenstraat (voorheen drukkerij ARS) en een bouwlaag aan toegevoegd.
De jongste restauratie was in 2004 toen de Statenzaal weer in oude glorie is hersteld.

Carillon
Boven het stadhuis is in het torentje een klokkenspel of beiaard te horen en te zien. De beiaard is in 1982 door bedrijven en particulieren geschoken ter gelegenheid van het 750-jarig bestaan van de stad Roermond.
Het klokkenspel telt 47 klokken in vier octaven met een totaalgewicht van 1700 kg. Het kan zowel automatisch als met de hand worden bespeeld.
In 1995 werd het klokkenspel aangevuld met een groep bewegende beelden die elke middag om 12.00 rond de toren van het stadhuis draaien. De beeldengroep bestaat uit: de architekt (Dr. Cuypers), de kleermaker, de nar, de papierschepper, de bisschop (Van Hoensbroeck), de orgeldraaier, de smid en de vorstin (Maria Therisia). De beelden zijn een geschenk van bedrijven en particulieren ter gelegenheid van het afscheid van oud-burgemeester Daniels.


Vleeshal en Biggenmark
De oudste vermelding van het 'vleeshuys' gesitueerd aan de Markt, stamt uit 1358. Bij de brand van 1554 ging het compleet verloren, maar het werd weer herbouwd, waarbij de begane grond dienst deed als vleesmarkt en de bovenbouw als gildelokaal.
In het vleeshuis werd vers gerookt of gezouten vlees verkocht. Dit gebeurde nog tot 1942.
Nu dient de vleeshal als passage tussen de Markt en de Jesuïtenstraat.


De Onze Lieve Vrouwe Munsterkerk is een van de mooiste overblijfselen van de romaanse bouwkunst in Nederland. De kerk is gebouwd in het begin van de dertiende eeuw. De kerk is in verschillende fases en tijden gebouwd, daardoor is de oostelijke zijde in zuiver laat-romaanse stijl gebouwd en kent de westelijk zijde al gotische kenmerken.
Het middenschip is echter zuiver romaans met zijn versieringen, de galerijen boven de beide zijbeuken en de grote ramen.

Graaf Gerard IV
Oorspronkelijk maakte de Munsterkerk deel uit van een klooster der Cisterciënzernonnen. De moeder van graaf Gerard wilde, nadat zij weduwe was geworden, toetreden tot de orden van de Cisterciënzernonnen. Om zijn moeder in de omgeving te houden, stichtte de graaf de Abdij, waar zijn moeder de eerste abdis van zou worden.
Eigenlijk is de kerk eigenlijk veel te groot en te weelderig voor deze kleine kloosterorde. De rede hiervoor is dat de kerk ook gebouwd is om als laatste rustplaats voor de graaf en zijn vrouw te dienen.
Maar er speelden ook andere motieven een rol bij de stichting van de kerk en abdij. Graaf Gerard dacht dat de abdij een gunstige ontwikkeling zou kunnen hebben op het economische klimaat in het sterk groeiende Roermond. Zo werd er onder andere een molen ter beschikking van de abdij gesteldvoor de producties van laken- en linnengoed.
Het hele Munstercomplex bestond uit meerdere gebouwen. Aan de zuidzijde bevonden zich de kloostervertrekken die met een kruisgang met de kerk verbonden waren. Aan de westkant stond aanvanklijk een ruime tiendschuur, die later werd veranderd in een abdissenhuis. Bovendien stonden er aan het huidige Munsterplein en Hamstraat diverse verblijfs- en dienstgebouwen.
De lichamen van de graaf en zijn gemalin werden rond 1230 in de kerk bijgezet. Hun praalgraf bevindt zich meer dan 750 jaar later nog steeds op dezelfde prominente plek; in de sarcofaag voor het hoofdaltaar onder de grote koepel. Het grafmonument is door zijn ouderdom en stijl uniek in Nederland.


Roerige tijden
Tijdens de stadsbrand van 1665 liep ook de Munsterkerk behoorlijke schade op. Gedurende de herstelwerkzaamheden werd er op de westbouw een nieuwe lantaarnvormige klokkentoren toegevoegd en kwam er op de koepeltoren een gebogen dak.
Door de stadsbrand en diverse oorlogen was de financiële toestand van de abdij behoorlijk verslechterd. Bovendien daalden jaarlijks de aanmeldingen voor toetredingen tot de kloosterorde. Desondanks weet de kloosterorde opheffing te voorkomen tot de Franse inval in 1796. De gehele inventaris van de Munsterabdij viel ten prooi aan de Franse troepen. Op 18 september 1796 werd de Franse wet ingevoerd die alle kloosters verbood, omdat deze strijdig waren met het recht op vrijheid.
Toen de abdij op 17 februari 1797 werd opgeheven waren er nog slechts 7 nonnen, waaronder de abdis.
De Franse troepen gebruikten een deel van de kloostergebouwen als kazerne en de rest als gevangenis, de kerk werd gebruikt als paardenstal. In 1803 werd de kerk echter weer vrijgegeven voor kerkdiensten.
De gebouwen werden door de Fransen compleet uitgeleefd en het een na het andere werd afgebroken. Op de plaats van het abdissen huis verrees in 1885 een kiosk.
Tegenwoordig is de Munsterkerk nog het enigste dat is overgebleven van de abdij. Fragmenten van de kloostergebouwen, zoals de kapitelen, zijn te zien in het Stedelijk Museum.

Spraakmakende restauratie door Cuypers
De kerk zag er begin 19e eeuw sterk verwaarloosd uit. Toen koning Willem II een bezoek bracht aan Roermond was hij zo onder de indruk van de deplorabele toestand van de kerk dat hij 4000 gulden schonk voor de onderhoud aan de kerk.
In 1850 was de toestand, ondanks de koninklijke gift, zo zorgwekkend dat men besloot de kerk geheel te restaureren. Onder leiding van architect dr. Pierre Cuypers werd de kerk van 1864 tot 1891 compleet gerestaureerd en verbouwd. Cuypers verving de 18e eeuwse barokke klokkentoren door twee vierkante hoektorens. Ook verving hij de twee torens boven het priesterkoor door twee kleinere versies van de vierkante hoektorens.
Niet iedereen was het eens met deze drastische veranderingen. In de geschiedenis van de monumentzorg is de verbouwing van de Munsterkerk een van de omstreden restauraties.
Ook het interieur werd door Cuypers aangepakt. Zo werden de oude kalk en pleisterlagen verwijderd en vervangen door nieuwe met versieringen met symboliek. Ook werd de vloer weer teruggebracht tot het oorspronkelijke, lagere niveau, waarna het grafmonument op een sokkel werd geplaatst. De restaurateurs zelf werden vereeuwigd in de beelden van de vier evangelisten die het nieuwe hoofdaltaar sierden en in de nieuwe kapiteeltjes in de straat kapellen van de apsis.
Na de restauratie has het interieur typisch neogotisch geworden.
In 1924 werd de laatste kloostergebouwen gesloopt. Voorafgaande hieraan werd een conflict op hoog niveau uitgevochten tussen de regering en het stadsbestuur enerzijds en enkele gezaghebbende Roermondenaren anderzijds. De bestuurders wonnen het confict en enkele fotos' en tekeningen zijn het enigste wat nog resten van de ooit zo fraaie Cisterciënze kloostervertrekken. Enkel de straatnaam Abdijhof herinnerd nog aan de plaats waar de kloostergebouwen gestaan hebben.

Oorspronkelijke schilderingen
De kerk overleefde de tweede wereldoorlog zonder grote schade, alleen de kerkklokken werden geroofd en een groot glas-in-loodraam sneuvelde. Ook liep de oostkant lichte schade op door granaatscherven.
Tijdens een restauratie in 1959 ontdekte men op het priesterkoor onder zware pleisterlagen schilderingen uit de begintijd van de kerk; de 13e en 14e eeuw. De schilderingen beelden taferelen uit het nieuwe testament uit. Ook werd er boven de koepel een versierrand met fabeldieren blootgelegd. Zo werden gedeelten van de oude kerk weer zichtbaar voor het publiek.

Pronkstukken
Uiteraard is de kerk zelf het grootste pronkstuk van de voormalige abdij. Maar ook het interieur kent diverse fraaie kunstwerken.
Het meest aansprekende is het vorstelijke praalgraf graaf Gerard IV en zijn vrouw. Het echtpaar is slapend afgebeeld als beeldengroep op de sarcofaag. Dit grafmonument zou volgens bronnen het oudste grafmonument in Europa zijn.

De afgelopen twintig jaar werd de kerk ingrijpend gerestaureerd, maar weer, wind en luchtvervuiling vormen een constante bedrijging en aantasting van de kerk. Het zachte mergel van de stenen waar de kerk mee is gebouwd is zeer kwetsbaar. Dit bleek weer eens tijdens de aardbeving in 1992 toen de kerk grote schade opliep.
Dankzij vele financiële giften in het verleden en het heden blijft de kerk voor het nageslacht behouden. Door een recente gulle gift wordt momenteel het praalgraf weer in oude ere hersteld.



St. Christoffelkathedraal
Roermond is sinds 1559 bisschopsstad. In de kathedraal staat de zetel (cathedra) van de bisschop van Roermond.
Toen er in de 16e eeuw een nieuw bisdom in deze contreien moest komen werd er voor Roermond gekozen en niet voor het voor de hand liggende Maastricht. Maastricht had ruzie met het nabij gelegen Luik in welk van de twee steden het kathedrale kapittel moest komen. Roermond was de lachende derde.
In het verleden was Roermond hoofdstad geweest van het Overkwartier Gelre en bovendien had de stad een fikse stadsbrand achter de rug. De bisschopszetel was een welkome impuls voor de stad.

Bisschopsgraven
Bisschop Lindanus werd in 1557 de eerste bisschop van het bisdom Roermond.
Van alle, tot op heden 23 Roermondse bisschoppen, liggen er slechts drie begraven in de kerk zelf. Enkelen werden begraven in destijds belangrijkere bisdommen als Antwerpen en Gent.
Mrg. Paredis en zijn opvolgers liggen begraven in de bisschoppelijke grafkapel op het kerkhof nabij de Kapel in t' Zand (het Oude Kerkhof).

Het huidige bisdom Roermond is één van de zeven bisdommen in Nederland. De grenzen van het bisdom lopen gelijk met die van de provincie Limburg.

St. Christoffel
De oudste resten van bewoning in Roermond zijn gevonden aan Buitenop, aan de voet van de huidige kathedraaltoren. Rond 1200 werd er steeds meer bij gebouwd en werd er op deze plek de eerste parochiekerk gebouwd met St. Christoffel als patroonheilige.
Christoffel was een reus die volgens de legende bijna bezweek toen hij het Christuskind over een rivier droeg. Christoffel is nog steeds de patroon heilige van de stad. In de volksmond wordt hij "Sjtuf" genoemd.
Een grote goude beeltenis van st. Christoffel met het Jezuskind op zijn schouder siert de spits van de kathedraaltoren.


Stadswallen en Rattentoren
In deze roerige tijden moest Roermond zich, net als veel andere steden, bescherming tegen agressors van buiten de stad. Daarom werd er een vestingmuur met wallen aangelegd, compleet met poorten en torens. De naast de kathedraal gelegen Rattentoren is hier een overblijfsel van. In de Rattentoren is nu het poppentheater de Klaproos gevestigd. In de zomermaanden is de toren gratis te bezoeken van 14 tot 16 uur.

De bouw van de kathedraal
De oorspronkelijke parochiekerk kwam buiten de vestingsmuren te liggen. Daarom werd er besloten om binnen de muren een nieuwe, grotere kerk te bouwen. De bouw van de nieuwe kerk, in laat-gotische stijl, begon omstreeks 1410.
Oorspronkelijk werd de kerk gebouwd in de vorm van een Grieks kruis met vier armen van gelijke lengten. In de loop der eeuwen werd de kerk vele malen uitgebreid tot haar huidige vorm: een vijfbeukige basicaalschip met ingebouwde westtoren. In de 16e eeuw heeft men van de hele kerk een hallenkerk willen maken door de drie evenhoge koren ook in de beuken door te trekken. Dat is nog het beste te zien in het oostelijke transept.

Oorlog en blikseminslag
Door de strategische ligging werden de kerk en toren vele malen verwoest. Maar ook door blikseminslag en storm moest de kerk het regelmatig ontgelden.
Zo moest de kerk onder andere de volgende rampen doorstaan:

1554 - stadbrand
1556 - beeldenstorm
1572 - plundering door de troepen van Willem van Oranje
1591 - instorting van het gewelf
1614 - stormschade
1921 - torenspits stort in tijdens storm
1945 - bombardementen
1992 - aardbeving
Bovendien brande de toren enkele male volledig uit na bliksem inslagen.
De zwaarste verwoesting had de kerk te verduren op 28 februari 1945. De Duitsers bliezen de toren op om te voorkomen dat Engelse troepen deze konden gebruiken als uitkijkpost. De kerk bleef achter als een ruine. Eén dag later werd Roermond bevrijd.
Pas in 1957 was de herbouw van de kerk voltooid.


Kunstwerken
De kerk kent vele kunstwerken en historisch belangrijke voorwerpen. De twee belangrijkste zijn het Sacramentsaltaar en de preekstoel.

Het grote Sacramentsaltaar werd in 1593 vervaardigd door Peter van Aecken. Het is gemaakt van natuursteen in Renaissance-stijl. In het met drie torens getooide altaar wordt het Heilig Sacrament bewaard.
Het bronzen kruis in de nis van het altaar werd gemaakt van een stuk klok en omgesmolten resten van het beeld van Christoffel dat op de toren stond toen in 1892 de bliksem insloeg. De klokken en het beeld smolten in de brand die toe onstond.

Het meest indrukwekkende kunstwerk in de kerk is ongetwijfeld de preekstoel. Dit houtsnijwerk werd in de jaren 1725-1732 door Petrus Vinck vervaardigd. Ook de biechtstoelen in de kerk zijn van zijn hand.

Een bezoek meer dan waard
De kathedraal van Roermond is een kerk met een bewogen geschiedenis en bijzondere kunstschatten. Vol van culturele en gelovige erfgoeden een bezoek meer dan waard.
De kathedraal is van april tot en met oktober dagelijkse geopend van 14.00 uur tot 17.00 uur en van november tot en met maart alleen op zaterdag en koopzondagen.


Elk jaar bezoeken tienduizenden belangstellenden de Roermondse binnenstadskerken, te weten de Kathedraal, de Munsterkerk en de Caroluskapel. De Caroluskapel is van 1 april tot en met 1 november iedere zaterdagmiddag voor bezoekers opengesteld van 14.00 tot 17.00 uur. De gasten en komen uit zowel binnen- als buitenland. Over de Kathedraal en de Munsterkerk is in Limburg weinig nieuws te vertellen. Merkwaardigerwijs weten de meeste Roermondenaren weinig of niets van de Caroluskapel, waarvan de geschiedenis teruggaat tot 1398 en de voorgeschiedenis zelfs tot 1372.

Het bouwwerk werd als Mariakapel geschonken en gebouwd door ridder Werner van Swalmen op de hoek van de Swalmerstraat en de Bethlehemstraat. In 1398 ontstond hier een karthuis, een klooster met twee kapellen en een aantal cellen voor de kloosterlingen. Ridder Werner van Swalmen had de grond geschonken, en zoveel meer erbij, dat de kloosterlingen deze voor hun levensonderhoud konden beakkeren. De kartuizers-priesters en broeders hielden zich bezig met gebed en arbeid, die zij zowel in strikte eenzaamheid als in gemeenschap beoefenden.

Sedert 1398 zou de Roermondse karthuis een bewogen toekomst tegemoet gaan. Zij was de thuisbasis van de beroemde Dionysus de Kartuizer (1402 - 1471), een geleerde en denker die als raadgever van vorsten, bisschoppen, abten en andere machtigen een Europese vermaardheid kreeg. Bij twee grote stadsbranden in 1554 en 1665 werd de karthuis verwoest en ook weer opgebouwd en ook bij de aardbeving van 1992 werd zij behoorlijk geraakt. In 1572, bij de verovering van Roermond vermoordden de Geuzen twaalf kartuizers en een wereldgeestelijke op een gruwelijke manier door hen met sabels en lansen te doorboren of hen met schoppen de hersenen in te slaan. Men spreekt van de Martelaren van Roermond. In 1783 werd de karthuis op last van de Habsburgse keizer Jozef II opgeheven. Kort daarna kwamen er de zusters Norbertinessen vanuit Houthem-St. Gerlach, maar die werden in 1797 door de Fransen verjaagd. In 1841 vestigde bisschop Paredis er zijn Groot Seminarie tot 1968. In 1984 startte een grote restauratie. De gebouwen boden de Rijksgebouwendienst enige tijd onderkomen, maar dienen nu als kantoorruimte voor verschillende diensten van het Bisdom Roermond.

De lange geschiedenis heeft in de Caroluskapel vele schatten van kunst en cultuur nagelaten. Zij is een van de weinige godshuizen in Nederland met een rococoplafond en Robastelly orgel uit 1760/63. In de reliekenkasten die in de muren zijn uitgekapt rusten de relieken van de Martelaren van Roermond. De schedel van Dionysius de Kartuizer wordt bewaard in een houten kistje. Vanaf de 19de eeuw hebben de Roermondse kunstenaars en kunstateliers voor de Caroluskapel gewerkt. Frans Nicolas maakte de kruisweg. Zijn kleinzoon, de vermaarde Joep Nicolas, de beglazing boven het hoofdaltaar. Het altaar werd vervaardigd door het atelier J. Oor en verder is er werk te zien van de ateliers Cuypers-Stoltzenberg, Germanus-Baart en van A. Windhausen. Het geeft allemaal een idee van de potentie van het kunstzinnige en schoonheidslievende Roermond uit de voorbije tijd. Ook de zusters Norbetinessen brachten uit Houtem-St. Gerlach mooie dingen mee, onder andere een biechtstoel in Régencestijl. Parallel aan de Jacobuskapel ligt de broederskapel met als opmerkelijkste kunstobject een wandschildering, Het Laatste Oordeel uit het begin van de 16e eeuw.

Al met al biedt de Caroluskapel een plaats van schoonheid in een serene rust, zoals men die maar zelden aantreft. Een plaats om te genieten van devotie en schoonheidszin uit het verleden. Door de inbreng van Roermondse geest en handen zo Roermonds als maar kan.


Het Oude Kerkhof
Het Oude Kerkhof is gelegen aan de Herkenboschweg/Weg langs het Kerkhof nabij het bekende bedevaartsoort Kapel in ’t Zand. Het is tevens een van de oudste begraafplaatsen in Nederland.

In 1784 werd door keizer Jozef II van Oostenrijk, waartoe Roermond toen behoorde, het begraven van stoffelijke overschotten in kerken en kapellen verboden. Bovendien was het verboden om nog op kerkhoven binnen stadsmuren te begraven. Toen Roermond door Frankrijk werd ingelijfd bleef het verbod van kracht. De Franse wetgeving kende namelijk het zelfde verbod.

De eerste vermelding van een begrafenis op het Oude Kerkhof dateert van 1785. Vanaf dat moment is in de Roermondse archieven geen enkele begrafenis meer in kerken te vinden.

In de loop der jaren werd de begraafplaats enkele keren uitgebreid. Op een kaart van voor 1853 is duidelijk het huis van de grafmaker te herkennen, alsook het kleinere protestantse gedeelte en het oude joodse deel. Het joodse grafveld ligt duidelijk buiten de begraafplaats en is waarschijnlijk ouder dan het eigenlijke kerkhof.

Enkele bijzondere graven:
Het graf met de handjes
Het beroemste graf is zonder twijfel het "graf met de handjes". Katholieken en protestanten mochten niet op hetzelfde kerkhof begraven worden. In Roermond is het katholieke deel van het protestante deel gescheiden door een hoge muur. De beiden echtlieden uit een gemengd huwelijk wilden echter na de dood niet gescheiden worden en kwamen een creatief idee: over de muur houden een forse mannenhand en een tere vrouwenhand elkaar vast. In 1842 trouwde een 22 jarige jonkvrouwe met een elf jaar oudere kolonel, die niet zoals zij van adel was en bovendien protestant. Dit ongewone huwelijk zal voor de nodige opschudding gezorgd hebben in die tijd. Na veertig jaar huwelijk overleed de kolonel, acht jaar later gevolgd door de jonkvrouwe. Zij liet zich echter niet begraven in de nabij gelegen familietombe, maar bij haar geliefde aan de andere kant van de muur.

De zouaaf
Het graf van de zouaaf Küppers. Een zouaaf was een soldaat die in dienst was van de paus, eind 19e eeuw, om de Vaticaanse Staat tegen Garibaldi te beschermen. Op het graf staat een beeltenis van Küppers in zijn uniform, samen met zijn vrouw.

Pierre Cuypers
Architect Cuypers is bekend als bouwmeester van onder andere het Centraal Station en Rijksmuseum in Amsterdam. Ook was hij verantwoordelijk voor de grootscheepse restauratie van de Munsterkerk, aan welke de kerk twee van haar vier torens dankt.
Het Stedelijk Museum aan de Andersonweg heeft is gevestigd in het voormalige woonhuis en atelier van de architect. Hier is een permanente expositie gewijd aan het werk van Cuypers.

Bisschoppenkapel
Hier liggen voorname bisschoppen van het bisdom Roermond begraven zoals mgr. Paradis, mgr. Boermans, mgr. Lemmens en mgr. Drehmans.

Oude joodse begraafplaats
Hier hebben slechts zes grafzerken de tand des tijds overleefd. Al vanaf de middeleeuwen moesten de joden hun doden buten de stad begraven. In Roermond ligt de oudste joodsbegraafplaats bij de Rattentoren, net buiten de stadsmuur.
Wanneer het joodse gedeelte van het Oude Kerkhof in gebruik is genomen is niet bekend. Wel is bekend dat hier al joodse graven lagen voordat het Oude kerkhof in gebruik werd genomen in 1785.

De verlaore Kirkhoaf
Op dit gedeelte van het kerkhof, ‘het verloren kerkhof’ werden mensen begraven die geen godsdienst aanhingen, of waarvan men het niet wist. Hier werden onder andere door de Maas aangespoelde lichamen begraven. Ook zelfmoordenaars kregen hier hun laatste rustplaats. Ook konden personen op het reguliere kerkhof geweigerd worden op principiële gronden. Zo ligt hier een van de weinige in Nederland nog bestaande NSB-graven.

Belanghebbende van grafrechten gezocht
Niet alleen de graven op dit kerkhof zijn uniek. Ook de aanwezige flora en fauna bepalen mede de cultuurhistorische waarde van deze begraafplaats. Het is dan ook van een groot belang dat het Oude Kerkhof in zijn geheel bewaard blijft.
Tijdens een veiligheidsinspectie in 2003 bleken veel graven gevaarlijk te zijn; grafstenen dreigden om te vallen en grafkelders waren niet goed meer afgesloten. Veel gebreken zijn inmiddels provisorische hersteld in afwachting van wat de wensen zijn van de belanghebbenden van de grafrechten.

Gebruikelijk is dat de gemeente contact zoekt met rechthebbende wanneer er gebreken aan het grafteken zijn geconstateerd. Op de oude begraafplaats nabij Kapel in ’t Zand is dit echter niet mogelijk omdat een actuele administratie ontbreekt. Dit is een gevolg van het besluit van circa 45 jaar geleden om geen grafrechten te verlengen of nieuwe graven uit te geven; hierdoor weet de gemeente van het grootste deel van de graven niet wie de rechthebbenden zijn of wat hun adres is.


Kapel in 't Zand
Roermond heeft, naast de prachtige monumentale gebouwen en kerken, ook een van de drukst bezochte bedevaartskerken in Nederland: de Kapel in ’t Zand.

Wie vanuit de stad de Kapellerlaan afloopt, ziet de Kapel in de verte liggen.
De Kapel (voluit Kapel van Onze Lieve Vrouw in ’t Zand) stamt uit het begin van de 15e eeuw. In 1418 gaf het stadsbestuur van Roermond opdracht tot de bouw van een eenvoudige Maria-kapel langs de rivier de Roer.

Legende
Sinds de 17e eeuw werd de Kapel druk bezocht als bedevaartsoort. Dit kwam door een wonderbaarlijk Maria-beeldje.

Volgens de legende zou een jonge Poolse edelman het beeldje hebben gevonden in een waterput in de buurt van de Kapel. De edelman, genaamd Wendelinus, had zijn vaderland verlaten om in afzondering en met eenvoudige middelen God te dienen.
Na veel omzwervingen vond hij werk als schaapsherder bij de pachter van de Muggenbroekerhof. Dagelijks trok hij met zijn kudde naar zijn faviete plaats: een dorre, met hei begroeide zandheuvel, waarop zich een waterput bevond.

Toen hij weer eens zijn kudde schapen wilde laten drinken en daartoe een emmer water uit de put omhoog haalde, zag hij in de emmer een Maria-beeldje liggen.
Hij bevestigde het in een nisje aan een boom bij de put. Hierna bezochten zoveel mensen het beeldje dat de pastoor van Roermond besloot om naar de Moederker in Roermond te halen.
De volgende dag het beeldje miraculeus teruggekeerd naar de boom bij de waterput. Men besloot toen op die plek een Maria-kapel te bouwen.

In het licht van deze legende wil de volkstraditie dat het beeldje gevonden zou zijn in 1435. Deze traditie is steeds gehandhaafd, ondanks het gegeven dat de eerste kapel in 1418 gebouwd werd als buurtkapel en aan Maria werd toegewijd zonder dat er sprake was van een miraculeus beeld dat al in die omgeving verering had gevonden.


Oorlog en verbouwingen
In 1578, tijdens de tachtigjarige oorlog werd de Kapel op last van een Spaans officier afgebroken. Zodoende kon de Kapel niet meer gebruikt worden als verschansing voor de troepen van Willem van Oranje. In 1610 laat de deken van de stad Petrus Pollius ter plekke een totaal nieuwe en grotere kapel bouwen. Deze bouw wordt in 1613 voltooid.

Door de groei van de aantallen bedevaartgangers wordt de Kapel diverse malen uitgebreid. De Kapel wordt wordt in 1802 tot hulpkerk van de parochiekerk van St. Christoffel verklaard. Op 19 oktober 1862 besluit de bisschop Paredis de zorg van het heiligdom toe te vertrouwen aan de Paters Redemptoristen.
Zij geven in de architect Johannes (Hermanus, Julius) Kayser opdracht om de Kapel fors te verbouwen. Bij zijn ontwerp van de huidige Kapel heeft Kayser zich laten leiden door de sobere vormen van de 13de eeuw Franse Gotiek met daarbij als mogelijke inspiratiebron de beroemde Sainte Chapelle te Parijs. De officiële inwijding van het heiligdom vindt plaats op 30 april 1896.

Op 5 november 1921 raast een storm over de stad die de oorspronkelijk 34 meter hoge, ranke daktoren (even hoog als de Kapel zelf!) zodanig kraakt dat hij afgebroken moet worden. Drie jaar later wordt deze toren vervangen door het huidige, half zo hoge angelustorentje, ontworpen door de Roermondse architect Franssen.

Een tweede verminking van het gebouw vindt plaats in 1940. Wanneer een van de hoektorentjes in de westgevel tijdens een (november-) storm zwaar gehavend wordt, besluit men beide torentjes af te breken.

Net voor de bevrijding, in januari 1945, krijgt de Kapel - na al enige schade opgelopen te hebben in voorgaande jaren - nog eens mee te maken met oorlogshandeling die tot verdere ontluistering van het gebouw leidt. Het dak wordt doorzeefd met granaten en het hele interieur wordt één chaos. De belangrijkste herstelwerkzaamheden duren van einde 1945 tot maart 1947.


Het Kruiswegpark nabij Kapel in 't Zand
Het Kruiswegpark is bijna meer een museum dan een park: langs verschillende kronkelpaden en tussen bijzondere bomen en struiken vindt u prachtige beelden en schilderijen. Zomaar in de open lucht!

Het park is aangelegd van 1919 tot 1928, naar een ontwerp van de bekende Roermondse architect dr. Pierre Cuypers. De naast het park gelegen neogotische kerk uit 1896 staat op een plek dat al sinds de 15de eeuw bekend is als bedevaartsoord.

Volgens de legende zou een herder op deze plaats een Mariabeeldje in een waterput gevonden hebben. Vanaf dat moment trok deze plek veel pelgrims en voor wie het wil geloven, vonden er miraculeuze dingen plaats.

De toeloop van de vele pelgrims maakte de aanleg van een kruiswegpark in 1920 noodzakelijk. In het park zijn daartoe twee routes functioneel.

Er is de kruiswegroute die langs de veertien kruiswegstaties voert. Dertien van deze staties zijn uitgevoerd in de vorm van kapelletjes met daarin levensgrote kalkstenen beelden van de hand van beeldhouwer Karel Lücker (1882-1958), terwijl een statie (de twaalfde) als Calvarieberg is gerealiseerd met beelden van beeldhouwer Jean Geelen (1852-1926). De statiekapellen zijn in feite rustplaatsen waar het verhaal van de kruisdood van Christus aanschouwelijk worden gemaakt.
De tweede route staat bekend als de processieweg. Hierlangs bevinden zich acht nissen in de vorm van wegkapelletjes met daarin aangebracht schilderijen van kunstschilder Albin Windhausen(1863-1946) en beelden de geschiedenis van de Kapel en het genadeoord uit.
Geniet van deze prachtige kunst terwijl u ondertussen door het park loopt. Het Kruiswegpark is niet echt groot, iets meer dan 1 hectare. Er staan vele bijzondere monumentale bomen in, sommige uit de tijd van de aanleg van het park. Zo treft U hier rode beuken, verschillende esdoorns, platanen, linden, taxusbomen en Amerikaanse eiken aan. Speciale vermelding verdienen de rhododendrons, verspreid over het hele park.


Nationaal Park De Meinweg
Nationaal Park: De Meinweg
28-09-2008 | Door: Pieter Jansen
Iedere zondag op DAG aandacht voor een van de twintig nationale parken die ons land rijk is. Vandaag een van de allerkleinsten: Nationaal Park de Meinweg in Midden-Limburg.
Niet voor niets is de adder het symbool voor De Meinweg. In het park dat zich tot ver in Duitsland uitstrekt komen verschillende reptielen en amfibieën voor. Naast de adder vinden onder andere de gladde slang, de zandhagedis en de hazelworm er een leefgebied. De aanwezigheid van die dieren heeft een grote invloed op de aanwezigheid van de vogels en roofdieren. Overal zijn wilde zwijnen en reeën, daarnaast komen er vossen, bunzings en wezels voor. De grote biodiversiteit heeft alles te maken met de vele verschillende biotopen: veel bos, heide en waterpartijen met vennen en beken.
Terrassen
Een uniek onderdeel van De Meinweg is het terrassenlandschap, dat voer is voor geologen en nergens anders in Nederland op die manier voorkomt. In de loop van vele eeuwen zijn er door verschuivingen in de aardkorst en erosie door rivieren drie niveaus ontstaan, met een vrij scherpe hoogtewisseling. Het totale hoogteverschil tussen de terrassen is vijftig meter. Dwars door de terrassen heen snijden twee beekdalen, van de Roode Beek en de Boschbeek.
IJzeren Rijn
De ijzeren rijn, de spoorlijn die vanuit de haven van Antwerpen naar het Duitse Ruhrgebied loopt, gaat dwars door De Meinweg. De Belgen willen de spoorlijn weer in gebruik nemen, maar er moet wel een tunnel komen door het natuurgebied heen. Er is nog steeds gesteggel over het weer in gebruik nemen van de oude spoorlijn, maar dat het natuurgebied met rust moet worden gelaten staat inmiddels wel vast. Een onderzoek toonde aan dat de spoorweg van grote invloed zou zijn op de natuur in de Meinweg, dus een tunnel of een omleiding lijkt de enige oplossing.
Natuur beleven
Door het park lopen verschillende wandel- en fietsroutes, waaronder speciale tochten voor kinderen. Die kunnen met een rugzakje mee op de geo-route, een fietstocht van 23 kilometer, en onderweg kleine proefjes doen. Voor leerlingen van het basisonderwijs zijn er allerlei tochten te doen met de hele klas. Ook daarbij zit veel veldwerk om kinderen meer te betrekken bij de natuur om hen heen. Volwassenen die dichter bij de natuur willen komen kunnen meegaan met een 'Aardewandeling' van een uur. Die wandelingen gaan uit van betrokkenheid met de natuur door “gebruik te maken van zintuigen en gevoelens”.



Ontstaan landschap
Het Meinweggebied is een terrassenlandschap met steile overgangen tussen de terrassen. De terrassen zijn ontstaan door breuken in de aardkorst en door inschuring van de Maas. De hoogteverschillen tussen de terrasssen variëren van enkele meters tot zelfs 30 meter.

De Peelrandbreuk
Deze belangrijke breuk loopt globaal van de Gitstappermolen bij de grens via Roermond richting Meijel, op de grens met Brabant. In het landschap is de Peelrandbreuk moeilijk zichtbaar. De verzakkingen langs deze Peelrandbreuk verlopen niet altijd even gelijkmatig. Hierdoor zijn delen achtergebleven en zijn de zogenaamde ‘storingen’ ontstaan zoals de Meinwegstoring en de Zandbergstoring. Deze storingen zijn wel goed zichtbaar in het landschap.
Dit proces van verzakkingen vindt nog steeds plaats en wordt ervaren als aardbevingen. De laatste grote schokken (5.6 op de schaal van Richter) vonden plaats op 13 april 1992 en hebben grote materiële schade veroorzaakt in het gehele gebied.
Dwars op de steile overgangen zijn door insnijdende erosie van water twee beekdalen ontstaan: het dal van de Roode Beek en het dal van de Boschbeek



Terrasvorming
De terrasvormige opbouw van het landschap is mede tot stand gekomen door de elkaar afwisselende processen van erosie (uitschuren) en sedimentatie (afzetten) van grote rivieren. In het Midden Pleistoceen, zo’n 150 duizend jaar geleden, stroomden de Rijn en de Maas (deze laatste als zijrivier van de eerste) door dit gebied. Beide rivieren hebben hier gedurende tienduizenden jaren hele pakketten zand en grind afgezet. Deze afzettingen vormen het basismateriaal van de hoogste delen (ca. tachtig meter NAP) van het landschap in het gebied: het hoogterras.
Door verschillende oorzaken (onder andere de aanwezigheid van de IJstijden en de bodembewegingen) heeft de Maas zich herhaalde malen ingesneden in haar eigen afzettingen en zich meer westwaarts verplaatst. Hierdoor zijn de lagere terrassen (midden- en laagterras) ontstaan. De Rijn was intussen definitief meer oostwaarts gaan stromen. Op het jongste terras stroomt nu de Roer.

Bodem
De sedimenten die door de Maas, Rijn en Roer in het Pleistoceen zijn afgezet bestaan vooral uit zand en grind. Door de geringe bodemvorming op deze gronden is De Meinweg steeds sterk onderhevig geweest aan verstuiving. Dit is op talloze plaatsen te zien zoals de Klifsberg en de Honingberg. Tijdens het einde van de laatste IJstijd (ca. 10 duizend jaar geleden) hebben ijzige en langdurige poolstormen een deken van zand van elders over grote delen van Nederland heen gelegd. Deze zogenaamde dekzanden treffen we ook in het Meinweggebied aan. Oostelijk van de Maas ontstond het rivierenduinencomplex dat van Venlo tot Nijmegen reikt. Ook de landduinen, bijvoorbeeld langs de weg van Roermond naar Herkenbosch, bestaan meestal uit dekzand, dat hier is afgezet in de vorm van grote paraboolduinen. In het Meinweggebied werd in die tijd loss afgezet Deze afzetting is nu nog te vinden op het hoogterras. Vooral op het Beatrixplateau zijn leemgronden aanwezig bestaande uit loss (zonder een briklaag). Ook ten westen van het Elvenmeer worden leemgronden gevonden.

De meeste gronden hebben zich tot podzolgronden ontwikkeld. Door afplaggen en verstuiven zijn op enkele plaatsen ook vaaggronden ontstaan. In de drassige delen van het Meinweggebied komen moerige en veengronden voor. Deze gronden ontstaan bij permanent hoge grondwaterstanden. In De Meinweg komen ze voor langs de Roode Beek, de Boschbeek en in het Flinke Ven.
In De Meinweg liggen enkele terrastreden die zeer steil zijn. Op deze hellingen varieert de bodemgesteldheid op korte afstand door het dagzomen van verschillende boven elkaar gelegen sedimenten. Dit beeld wordt gecompliceerder door de erosie, die verplaatsing van materiaal veroorzaakt. Het materiaal is soms zwak lemig, dan weer sterk lemig fijn of grof zand, vaak met een ondiepe grindrijke ondergrond



Voordat de mens zijn intrede deed op De Meinweg moet het gebied bedekt zijn geweest met een dicht eiken/beukenbos. Doordat de afwatering slecht was zullen er met name in de dalen van de Bosbeek en Rode Beek uitgestrekte moerassen hebben gelegen. In deze gebieden vond vrijwel zeker veenvorming plaats. Jagers uit de Steentijd (400 duizend jaar geleden) jaagden er op wilde zwijnen en reeën. In de Bronstijd (2.000 jaar v. Chr.) kwamen de eerste boeren in het gebied. Zij gebruikten kleine stukjes in het bos om hun huizen te bouwen. Ongeveer 3.000 jaar later, in de Middeleeuwen, ontstonden de eerste nederzettingen in het Meinweggebied.
Het gebied was in gemeenschappelijk gebruik. De naam ‘Meinweg’ komt hier vandaan; ‘mein’ (Keltisch ‘gemeyne’) betekent gemeenschappelijk. Het waren veertien dorpen die het gebied bestuurden en gebruikten: Vlodrop, Herkenbosch, Melick (nu samen de gemeente Roerdalen), Maasniel, Herten en Roermond en nog acht dorpen die nu op Duits grondgebied liggen. Het dorp Herkenbosch is van vroeg-germaanse oorsprong. Hier werd de voorjaarsgodin Herke in het bos vereerd. Ook Melick stamt waarschijnlijk uit deze tijd, hoewel Melick ook wel als een Romeinse nederzetting wordt beschouwd.

In de eerste helft van de 19e eeuw bestond het grootste (Nederlandse) deel van het gebied uit woeste grond, bestaande uit uitgestrekte heidevelden met grote heidevennen (de Meer, het Melicker en Herkenboscher Ven, de Bayekuil, Het Flinke Ven, het Geurtjesven, het Wit Venneken en het Elversmersven). Er liepen een aantal zandpaden, waar de plaatselijke boerenbevolking gebruik van maakten. Een aantal hiervan vinden we nog terug in de huidige situatie (Grote Herkenboscherbaan, Lange Luier en Hooibaan).
Veel woeste gronden werd aan het einde van de 19e eeuw ontgonnen, mede als gevolg van de invoering van kunstmest. Het Flinke Ven werd drooggelegd en het Herkenboscher Ven werd geofferd aan de aanleg van ‘ IJzeren Rijn’ (1878), een spoorwegverbinding tussen Antwerpen en het Ruhrgebied. De spoorlijn zorgde voor een sterke scheiding tussen het noordelijk en zuidelijk deel van De Meinweg. Het zuidelijke deel is meer in cultuur gebracht dan het noordelijk deel.
Door de steeds voortschrijdende ontwatering en ontginning van het gebied waren inmiddels de meeste grote heidevennen verdwenen. De Meer werd in 1929 drooggelegd. Alleen het Melickerven, De Bayekuil en een klein deel van het Elversmersven (thans de eendenpoel langs de Hooibaan) zijn tot op heden blijven bestaan. De thans bekende vennen Elfenmeertje, Rolvennen en Vossekop waren in de 19e eeuw nog niet aanwezig. Deze vennen ontstaan na de eerste wereldoorlog door afgraving van het ter plaatse aanwezige hoogveen.

Rond 1930 veranderde de Meinweg in snel tempo van aanzien. Grote stukken heide werden in het kader van de werkverschaffing omgespit en met bos beplant (stuthout voor de mijnbouw). De verdeling van bos en heide, zoals wij die nu kennen, kwam op deze manier tot stand. De aantasting van het gebied bleef doorgaan, ondanks dat men tot besef was gekomen dat er hier sprake was van een bijzonder waardevol natuurgebied. Toch begon men In 1954 met de aanleg van nieuwe mijnschachten. Op verschillende plaatsen werd het oorspronkelijk landschap geheel verwoest. Op 7 augustus 1962 werden -om economische redenen- de werkzaamheden ten behoeve van de staatsmijn ‘Beatrix’ stopgezet.

De eerste aankopen door het rijk ten behoeve van de natuur vonden in 1949 plaats. Het beheer van deze rijksgronden komt in handen van staatsbosbeheer. In april 1990 heeft de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij besloten het 1.600 hectare omvattende natuurgebied De Meinweg als nationaal park i.o. aan te wijzen, wegens de grote landschappelijke, geologische en biologische waarde van het gebied. Tegelijkertijd is een overlegorgaan ingesteld, waarin betrokken bestuurders, eigenaren en beheerders zitting hebben. De overheid heeft nu een gebied van zo’n 1.030 hectare in eigendom. Andere eigenaren van het Meinweggebied zijn de gemeente Roerdalen (400 hectare), de Waterleidingmaatschappij (40 hectare) en een groot aantal particulieren (170 hectare)waaronder het studiecentrum Meru en de Nederlandse Spoorwegen (samen 40 hectare).

Het nationaal park kent de hoogste bescherming dat een gebied in Europa maar kan krijgen. Het is niet alleen een kerngebied in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), tevens valt het gebied onder de Europese natuurbeschermingswetgeving namelijk de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn. Het belang als internationaal waardevol natuurgebied wordt door deze bescherming goed onderstreept.

Invloed mensen
In de steentijd (400 duizend jaar geleden) was Midden-Limburg reeds bewoond, getuige de vele neolithische vondsten in deze streek. De Meinweg was een onherbergzaam bosgebied waar jagers op wilde zwijnen en reeën jaagden. Gedurende de daarop volgende brons- en ijzertijd (2000 jaar v. Chr.) waren er reeds veel nederzettingen waarvan de bevolking naast de jacht ook leefde van akkerbouw en veeteelt. In deze tijd gingen al de eerste bossen op de Meinweg verloren. Ongeveer 3000 jaar later, in de middeleeuwen, ontstonden de eerste grote nederzettingen in het Meinweggebied. In het gebied bestonden eeuwenoude tradities van bosbeweiding, waarbij schapen en runderen vrij rondliepen in de bossen. Er werd strooisel en later heideplaggen uit het gebied gehaald. Uit de wijde omgeving werd hout uit De Meinweg gebruikt als bouw- en brandhout. Dit had in de loop der eeuwen een sterke uitwerking op de aanwezige plantengroei. Ondanks verwoede pogingen het tij te keren door het gebruik aan regels te binden, is het bos uiteindelijk toch bijna geheel verdwenen. Tegen het einde van de middeleeuwen is er sprake van een uitgestrekt heidegebied en is er van bos alleen nog sprake in de dalen van de Boschbeek en Roode beek.
Maar ook de heidegebieden stonden onder druk. Overbegrazing en intensief plaggen heeft lokaal het dekzand doen verstuiven, waardoor er landduinen zijn ontstaan (de Bremmerbergen en de Zandbergen).
Tot begin 19e eeuw was het gebied onontgonnen woeste grond, hier en daar doorkruist door zandpaden voor de boerenbevolking. Aan het einde van de 19e eeuw en de eerste helft van de 20e eeuw, zijn de veen- en heidegebieden en stuifzanden aangeplant met dennen en sparren. Deze productiebossen, waarvan het grootste deel nu nog bestaan, leverden het stuthout voor de (voormalige) Zuid-Limburgse kolenmijnen.



Op zoek naar delfstoffen werden begin 1900 verschillende proefboringen in het Meinweggebied gedaan. Men trof kolenlagen aan, maar tot ontginning is het nooit gekomen. In 1948 keurde de gemeenteraad van Melick-Herkenbosch en gedeputeerde staten van Limburg het besluit goed waarin het Meinweggebied voortaan de bestemming kreeg van natuurgebied. Ondanks deze bestemming ging de aantasting van het gebied na de oorlog in versneld tempo door. In 1953 werden de laatste proefboringen uitgevoerd, waarna in 1954 werd begonnen met de aanleg van schachten. Dit had grote invloed op de omgeving. Zo werd een deel van de dikspoeling, die hierbij vrij kwam, gedeponeerd in het gebied ten oosten van de Herkenboscherbaan. Over het algemeen heeft deze steen- en modderlaag een dikte van ongeveer twee meter. Hierdoor werd op deze plaats het oorspronkelijke landschap geheel verwoest. Meer schade veroorzaakte echter het water, dat bij de boringen werd gebruikt. Bij verschillende damdoorbraken stroomde dit met klei en zout verrijkte water op drie plaatsen langs de oostelijke steilwand naar beneden. Op deze manier vond er in een gebied onder aan de helling afzetting van klei plaats, die thans nog als een laag in een groot deel van de slenk langs het hoogterras aanwezig is.

In 1962 werden de werkzaamheden op de staatsmijn Beatrix stopgezet. De schachttorens werden opgeruimd en de schachten afgedicht. Het terrein van de mijn werd in 1969 in gebruik genomen door Afcent, waarna de nu bekende antenne-installaties op het hoogterras verschenen. Ten oosten van de Zandbergen noordelijk van de spoorlijn werd (1955) door de staatsmijnen een waterpompstation gebouwd, dat na de mijnsluiting is overgedragen aan de waterleidingmaatschappij. Met de komst van verschillende industrieterreinen (Roermond, Melick en Herkenbosch) was in 1964 het lot van de Melickerheide bezegeld en verdween deze geheel. Westelijk van de Zandbergen restte alleen nog een naaldbosgebied. In 1965 werden sportterreinen en het zwembad bij de Bayekuil overgenomen door een grote beleggingsmaatschappij. In de jaren zeventig begon men met de uitbreiding door de bouw van vakantiebungalows. Het gebied ten zuiden van de spoorlijnlijn kwam daardoor duidelijk in het teken van recreatie te staan.

Een deel van het Beatrixplateau is thans binnen het nationaal park opgenomen. Het plateau heeft grote betekenis als rustgebied voor trekkende kraanvogels. Het plateau is nu ook opgenomen in een grotere begrazingseenheid.



Eind 1904 ‘ontdekten’ de Franciscanen nabij de Duitse grens een op een hoogte gelegen woest heidelandschap met dennebossen, op een steenworp afstand van de stationnetjes Dalheim en Vlodrop. In die dagen werd de spoorlijn Antwerpen Roermond-Monchengladbach nog voor personenverkeer gebruikt en de bouw van een klooster met internaat op een afgelegen plaats, maar toch door het spoor met de bewoonde wereld verbonden, achtte men ideaal.
Van 1905 tot 1909 werd ijverig gebouwd onder leiding van architect broeder Quintilian Borren en op 4 oktober 1909 werd het immense complex plechtig in gebruik genomen.

Eind vorige eeuw verrezen overal langs de Nedenlands-Duitse grens kloosters van Duitse broeders, paters of zusters. Reden hiervoor was de Kulturkampf van Von Bismarck, die veel kloosterlingen uit het koninkrijk Pruisen verdreef.

Dé stimulator achter de bouwplannen van St. Ludwig was pater Wenzeslaus Straussfeld, tot 1903 rector van Harreveld en daarna provinciaal van de Saksische Franciscanen.
De studiereis, die pater Wenzeslaus in het voonjaar van 1901 ondernam naar Zuid-Duitsland, Oostenrijk en Zwitsenland, is van grote invloed geweest op de bouwplannen voor het college St. Ludwig te Vlodrop-Station. Tot de herfst van dat jaar bezocht hij veel andere kloosterscholen. Van het vermaande kloostercomplex Maria Einsiedeln nam hij — voor zover dat nu nog beoordeeld kan worden door de Franciscanen — het basisplan over: de kerk moest in het midden staan en op die manier klooster en internaat van elkaar scheiden. Van de andere kant moest de centrale ligging van de kerk en voor zorgen, dat beide leefgemeenschappen rond het altaar verenigd konden zijn.


DORP
Het hoeft geen betoog, dat een internaat voor zo’n dikke 200 leerlingen ook behoefte had aan een groot klooster. Er wanen niet alleen paters nodig om les te geven en het internaat te leiden, maar ook broeders om alle onderdelen van dit complete dorp te runnen. Het college St. Ludwig was wat dat betreft nauwelijks van de buitenwereld afhankelijk. Men had een eigen aggregaat, dat voor de benodigde stroom zorgde, eigen afvoer en een bron, die voor de watertoevoer diende. In later jaren wend het complex op het Nedenlandse elektriciteitsnet aangesloten, maar tot op de dag van vandaag bleef de eigen bron compleet met watertorens voor de drinkwatervoorziening zorgen.
De uitgestrekte landerijen wenden door de broeders bewerkt. Ze verbouwden niet alleen groenten, graan en aardappelen, maar ook maïs en bieten voor de uitgebreide veestapel: kippen, koeien en varkens. Verder waren en een bakkerij, slagerij, kleermakerij, smederij en wasserij. Het is teveel om allemaal op te noemen, maar één ding is uit bovengenoemde rij duidelijk: St. Ludwig was helemaal selfsupporting. Niet te vergeten natuurlijk de fruitbomen, die geplant zijn om communiteit en internaat van ooft te voorzien. Zelfs de schoolbanken, stoelen en tafels zijn in de timmerwerkplaats van St. Ludwig gemaakt.

ERKEND
Na een bouwperiode van bijna vijf jaar werd het college St. Ludwig op 4 oktober 1909 met veel feestvertoon officieel geopend. Van 1909 tot 1940 en van 1951 tot 1977 werd St. Ludwig door ruim 3000 jongens bezocht. Van 1926 tot 1938 en van 1954 tot 1977 haalden 683 scholieren daar hun eindexamen.
Pas in 1926 werd het college St. Ludwig door de Duitse Regering erkend als Gymnasium Deutsche Schule im Ausland. Tot dat tijdstip moesten de scholieren bij diverse andere gymnasia in Westfalen eindexamen doen. Onder leiding van dr. Schellberg uit Berlijn werden de eerste eindexamens in St. Ludwig afgenomen. Tot 1926 was het aantal scholieren gemiddeld 200 geweest. Toen het college zélf eindexamens mocht afnemen, groeide dit aantal snel. In 1927 namen de paters ook kasteel Exaten te Baexem in gebruik als school voor de laagste klassen. Toen het Rijnlandse deel van de Saksische provincie van de Franciscanen zelfstandig wend, nam deze Franciscanertak Exaten over en vengrootte deze school. Merkwaardigerwijs volgt St. Ludwig nu het voorbeeld van Exaten. Toen de Franciscanen in 1967 uit Baexem weggingen, werd het klooster een school voor de rijkspolitie. Twaalf jaar later ging St. Ludwig onderdak bieden aan de gemeentepolitie.

ZAKKEN
Omdat St. Ludwig door de grote toeloop van leerlingen te klein werd, moest weer gebouwd worden: in 1931 werden de beide middelste vleugels aan de achterzijde met maar viefst twee etages verhoogd.
Het aantal leerlingen klom tot 279 in 1932 en bleef constant tot 1935 om vervolgens schrikbarend te zakken. Oorzaak hiervan was de deviezenwet van het Hitlerregime waardoor het de ouders van de leerlingen onmogelijk gemaakt wend de pensionkosten te betalen. Met kunst- en vliegwerk konden de paters het hoofd boven water houden, zodat geen leerlingen om financiële redenen naar huis gestuurd hoefden te worden. De pasbepalingen van de Nazi’s deden de deur van St. Ludwig echter voor veel scholieren dicht. De zwaarste slag kwam op 19 augustus 1938 toen de Duitse minister van onderwijs besliste, dat St. Ludwig niet meer als Duitse school erkend wend. St. Ludwig werd echter niet alléén de dupe van het Derde Rijk: ook de Duitse scholen in Baexem, Sittard, Steyl en Vaals werden niet meer erkend.

OORLOG
Op 1 juni 1940 verlieten de laatste scholieren St. Ludwig. Op 24 maart 1941 nam de Waffen-SS het college in beslag: zestig paters en broeders moesten het gebouw binnen enkele uren verlaten. Slechts de rector en zeven broeders mochten blijven.
In mei 1941 werd St. Ludwig gedeeltelijk aan de Franciscanen teruggegeven, maar het internaat- en schoolgedeelte bleef tot september 1944 in handen van het Duitse leger en wend gebruikt als levensmiddelenmagazijn van de luchtmacht. De kloostervleugel werd van 1943 tot 1951 bewoond door Nederlandse Franciscanen. Ook Russische arbeiders (600) woonden enkele maanden in het college en in januari 1945 werd St. Ludwig onverwacht als noodziekenhuis ingericht. De oorlogsjaren gingen bovendien niet ongemerkt aan huis en goed van St. Ludwig voorbij: de gebouwen leden schade door bommen en beschieting door de artillerie, terwijl een groot deel van het serviesgoed, meubels, bedden, veestapel en dergelijke verloren gingen. Ook een deel van de schoolinventaris waaronder enkele waardevolle verzamelingen wend ontvreemd.

POGINGEN
Na de oorlog verbleven ongeveer 200 kinderen van NSB-ers vier maanden lang op het college onder supervisie van het ministerie van justitie. Door bemiddeling van bisschop dr. G. Lemmens van Roermond wend de collegevleugel tot 1954 verhuurd aan Nederlandse jeugdzorginstanties. Direct na de capitulatie van het Derde Rijk ondernamen de paters al pogingen het college St. Ludwig te heropenen. In eerste instantie werd de school te Warendorf heropend. Dankzij bisschop Lemmens waren de onderhandelingen met de Nederlandse staat succesvol en in april 1950 gaf Nederland toestemming om Duitse scholieren naar St. Ludwig te laten reizen.
De bondsrepubliek erkende St. Ludwig weer als Duitse school in het buitenland en op 20 april 1951 gingen de poorten van St. Ludwig open. Daar de paters slechts over de helft van het complex konden beschikken, werden de scholieren in het klooster ondergebracht. Met Pasen 1954 kwam de collegevleugel ween vrij. Gelijktijdig mocht St. Ludwig weer eindexamens afnemen: 19 scholieren gingen met het eindexamenpapiertje naar huis.

HERSTEL
Inmiddels had de nieuwe directeur pater dr. Rainer Middel zijn schouders onder de wedenopbouw van het college gezet: voor en na werden alIe lokalen opgeknapt – er kwam zelfs een overdekt zwembad bij - en verbeterd, zodat en na enkele jaren niets meer van de oorlogsschade te zien was. Het leerlingenaantal steeg weer en gemiddeld 200 jongens kregen jaarlijks les in het college. Voor het herstel van het college, dat wijd en zijd een bijzonder goede naam heeft, en de goede contacten met de Nederlandse bevolking kreeg pater dr. Rainer Middel, die tot 1973 directeur bleef, op 10 november 1978 het Bundesverdienstkreuz.
Van 1951 tot 1969 telde St. Ludwig 1079 scholieren. Na 1969 veranderde en wat in St. Ludwig: de school, die al enkele jaren geen specifiek kleinseminarie meer was, werd ook toegankelijk voor externen. De mensen uit het nabije grensgebied zoals Dalheim, Birgelen. Wassenberg en Wegberg grepen de kans om hun kinderen dichtbij huis goed onderricht te laten volgen, gretig aan en bij aanvang van het nieuwe schooljaar eind 1970 deden 54 externen hun intrede.
Op 1 oktober 1976 besloten de Franciscanen St. Ludwig te verlaten. Wegens gebrek aan roepingen kon men klooster en school, die samen een klein dorp vormen, niet meer onderhouden. De school zou in drie jaar tijd afgebouwd worden en de paters besloten met de bisschop van Münster in zee te gaan en een kleiner gymnasium met alleen externen in Osnabrück over te nemen. Met diverse geïnteresseerden werden onderhandelingen gevoerd over de verkoop van St. Ludwig en op 4 december 1978 maakte staatssecretaris mr. H. Koning van binnenlandse zaken in het parlement bekend, dat het Rijk het complex zou aankopen als opleidingscentrum voor de mobiele eenheden van de gemeentepolitie in Nederland.

GEEN ELITE
In de loop der jaren hebben duizenden Duitse jongens het college St. Ludwig bezocht. Het gros der internen was afkomstig uit Noord-Duitsland, hoofdzakelijk uit Neder-Saksen, Oldenburg en Westfalen. Neemt men de families der studenten onder de loupe, dan kan maar één conclusie getrokken worden: het college St. Ludwig is nooit een eliteschool geweest; dit in tegenstelling tot menig ander Duits internaat.
Bij het uitreiken van het Bundesverdienstkreuz aan pater dr. Rainer Middel op 10 november 1978 in het college St. Ludwig, werd dit feit nog eens onderstreept door dr. Waiblinger, Duits consul te Rotterdam:
‘U hield consequent en met succes vast aan uw doel: scholieren uit de midden- en laagste bevolkingsklasse In staat te stellen een hogere opleiding te volgen. Ook bij de keuze van de leerlingen hebt U steeds dit principe voor ogen gehouden. Er is nauwelijks een Duits internaatsgymnasium te vinden waarvan de leerlingen voor meer dan 4/5 uit families stammen van wie de vader filet zelf de school bezocht heeft.’
De lovende woorden van de consul aan het adres van de schoolleiding kunnen met een voorbeeld onderstreept worden. Van de 400 jongens, die van 1954 tot 1978 eindexamen in het college St. Ludwig aflegden, hebben de vaders onderstaand beroep:

Boer: 20,3%
Geschoold arbeider: 19,5%
Employé: 12,3%
Ongeschoold arbeider: 9,0%
Vakman: 6,8%
Koopman, detallllst: 5,8%
Ambtenaar (middelbarerang): 5,3%
Mijnwerker: 3,3%
Onderwijzer: 2,7%
Ambtenaar (hoge rang): 2,5%
Ambtenaar (lage rang): 2,5%
Leidinggevende functie: 2,0%
Arts: 1,8%
Ingenieur: 1,8%
Werkmeester: 1,8%
Ambtenaar (zeer hoog): 1,2%
Mijnopzichter: 0,7%
Architect: 0,5%
Apotheker: 0,3%

CIJFERS
Om de buitenstaander enige indruk te geven van het immense klooster- en schoolcomplex St. Ludwig, volgt hier wat cijfermateriaal. De toegangsdeur in het midden van het complex is precies 663 meter verwijderd van de Nederlands-Westduitse grens. Het dak van St. Ludwig heeft een oppervlakte van 17.500 m2 en er zijn 9 miljoen stenen nodig geweest voor de bouw. Iemand, die ramen en deuren moet wassen, wordt haast moedeloos: er zijn welgeteld 1200 ramen en 600 deuren. Do uitzichttoren boven de ingang is ook flink hoog en bij helder weer kan men kijken tot Roermond, Heinsberg, Erkelenz en Hückelhoven. De oprijlaan is een hoofdstuk apart: oorspronkelijk lag hier een heuvel en de studenten hebben de laan - dat is links en rechts nog goed te zien - eigenhandig uitgegraven!



IJzeren Rijn
1830-1839
In 1830 scheidde België zich af van het verenigde koninkrijk dat naast België ook Nederland en Luxemburg omvatte. De Nederlandse provincie Limburg koos voor België, alleen Maastricht bleef nog bij Nederland. Deze situatie zou duren tot 1839. Gedurende deze periode zocht België naar een verbinding met het Duitse Rijnland om haar industriële producten te kunnen afzetten. De eerste IJzeren Rijn werd gerealiseerd door het Maasdal en door de Ardennen, buiten Nederland om. In Duitsland sloot de lijn aan op de spoorlijn naar Keulen.

1839
De Nederlandse provincie Limburg bleef echter niet bij België. Limburg kwam weer bij Nederland toen het Verdrag van Londen, het Scheidingsverdrag van 1839, werd getekend. Alhoewel België op dat moment geen behoefte had nog een spoorlijn door Nederland aan te leggen, werd in het verdrag de clausule opgenomen dat België gerechtigd was een spoorverbinding tot stand te brengen van Antwerpen naar het Duitse Rijnland via de Nederlandse provincie Limburg.

1879
Na veel politiek geharrewar werd in 1879 een nieuwe IJzeren Rijn in gebruik genomen: de spoorlijn Antwerpen – Herentals – Mol – Neerpelt – Weert – Roermond – Herkenbosch – Wegberg – Monchengladbach. De Duitsers noemden de lijn de ‘Baumwolle-Bahn’ omdat over deze lijn katoen werd aangevoerd voor de textielindustrie in Monchengladbach en Krefeld. Als spoedig werd de lijn geheel dubbelsporig.

1914-1940
Tijdens de eerste wereldoorlog besloot Nederland de IJzeren Rijn te sluiten voor het Duitse verkeer. Na de eerste wereldoorlog bleven de verhoudingen tussen Nederland en België ernstig verstoord. Nederland maakte het de Belgische handel erg moeilijk door bijvoorbeeld hoge doorvoertarieven te vragen voor het transport over den IJzeren Rijn. Ook werd het tweede spoor, met uitzondering van het stuk Roermond – Weert, gesloopt.

1940-2000
De IJzeren Rijn werd gedurende de tweede wereldoorlog weer in gebruik genomen door de Duitsers. Zelfs het dubbelspoor werd hersteld. Aan het eind van de oorlog werd de spoorlijn volledig vernield, maar de Amerikanen en Engelsen hadden de lijn zo hard nodig dat zij de dubbelsporige lijn hebben herlegd. Na de oorlog werd het tweede spoor door Nederland gedemonteerd. De IJzeren Rijn werd over de volle lengte tot in de jaren negentig van de vorige eeuw gebruikt. Belangrijk was het vervoer van vrachtauto’s per trein omdat het traject via de Montzenlijn (een lijn pal onder de Nederlandse grens) voor dit vervoer onmogelijk was door te lage tunnels. Maar de tunnels werden aangepast en in 1991 werd het gedeelte Roermond – Dalheim voorgoed gesloten.

2000- ?
De IJzeren Rijn is opnieuw in de belangstelling komen te staan omdat het tekort aan vrachtwagenchauffers en het vastlopen van het ‘gewone’ wegverkeer een groei van het goederenverkeer per trein vereist. Vandaar dat België de IJzeren Rijn opnieuw in gebruik wil nemen. In Nederland stuit dit op bezwaren onder andere omdat een gedeelte van het traject door het nationaal park De Meinweg loopt.
Zonder het nationaal park zouden er inmiddels al vele zware goederentreinen afkomstig van de Antwerpse haven, dwars door Midden-Limburg richting Ruhrgebied rijden. Wanneer het traject lopende door het nationaal park gereactiveerd zou worden, zou het gebied over een afstand van meer dan vijf kilometer worden doorsneden. Dit is aanleiding geweest voor het opstellen van een milieu-effect-rapportage (MER) en voor het bestuderen van alternatieven.

De IJzeren Rijn: " Effecten op flora en fauna"
Aan onderzoeksbureau Alterra is opdracht gegeven om te onderzoeken wat de effecten zijn bij het weer in gebruik nemen van de IJzeren Rijn. Bij het onderzoek wordt gebruik gemaakt tussen:


het permanent in gebruik nemen van het tracee door De Meinweg met 43 goederentreinen per dag met een snelheid van 80 km per uur
het tijdelijk in gebruik nemen van het tracee met 15 treinen per dag met een snelheid van 40 km per uur

Bij beide mogelijkheden is er van uitgegaan dat er geen spoorverdubbeling plaatsvindt. Bij permanent in gebruik nemen zijn ook de opties met en zonder geluidsschermen onderzocht.

Bij het onderzoek werden 11 diersoorten betrokken:
2 amfibieen: de rugstreeppad en de kamsalamander
3 reptielen: de adder, de gladde slang en de zandhagedis
5 vogels: de zwarte specht, de wielewaal, de roodborsttapuit, de nachtzwaluw en de blauwborst
1 zoogdier: de das


Enkele effecten bij het permanent in gebruik nemen:
de duurzaamheid van de amfibieenpopulaties zal afnemen ten gevolge van barrierewerking en sterfte
worden er niet doorlaatbare geluidsschermen geplaatst dan worden de drie onderzochte reptielensoorten gefragmenteerd waardoor de populaties in duurzaamheid af gaan nemen: ten zuiden van het tracee zal de adder verdwijnen en de gladde slang zal helemaal uit het gebied verdwijnen; bij doorlaatbare geluidsschermen zullen deze effecten niet optreden
zonder de plaatsing van geluidsschermen zal circa 21% van de leefplek van de onderzochte vogelsoorten worden verstoord; indien er wel schermen geplaatst worden zal nog altijd zo'n 15% van de vogels worden verstoord
zonder geluidsschermen neemt ook de populatie van de das af als gevolg van sterfte door aanrijdingen; met geluidsschermen wordt de populatie door de barrierewerking ervan in tweeen gesplitst waarbij de deelpopulatie ten zuiden van de spoorlijn zal uitsterven
Een tijdelijk in gebruik nemen van het tracee, mits beperkt tot een periode van 5 jaar, zal behalve het al eerder genoemde efffect op vogels, geen onomkeerbare aantasting tot gevolg hebben.
Al met al mag geconcludeerd worden dat reactivering van de IJzeren Rijn door De Meinweg ernstige en onomkeerbare schade zal aanbrengen aan de natuur. Het permanent in gebruik nemen van het historisch tracee brengt zelfs dusdanige negatieve effecten met zich mee dat deze strijdig moeten worden geacht met de toetsingscriteria volgens de Europese Habitat- en Vogelrichtlijnen



Het nationaal park De Meinweg is geologisch gezien van grote betekenis, door het voor Nederland unieke terrassenlandschap, met een drietal steile overgangen tussen de verschillende terrassen. Deze zijn ontstaan door erosie van de in het verre verleden door Rijn en Maas afgezette sedimenten én door verschuivingen in de aardkorst.
Het totale hoogteverschil tussen de drie terrassen bedraagt 50 meter. Het Roerdal ligt 30 meter boven N.A.P. en het Beatrixplateau op 80 meter.
Dwars op de terrassen zijn twee beekdalen ontstaan: het dal van de Boschbeek en van de Roode Beek. Tussen deze beken en beekdalen liggen stille vennetjes en uitgestrekte bossen en heidevelden. Hier komt nog een redelijk grote adderpopulatie voor. Dat is de reden dat de adder voor komt in het logo van nationaal park de Meinweg.

Tweederde van het totale oppervlak van het nationaal park bestaat uit bos. De bossen zijn ruwweg te onderscheiden in drie verschillende typen:

aangelegde grove dennenbossen
hakhoutbossen
vochtige loofhoutbegroeiing

1. Grove dennenbossen
De bossen in de De Meinweg bestaan voor het grootste deel uit aangelegd bos, Rond 1930 werd grove den aangeplant als werkvoorziening tijdens de crisisjaren. De stammen werden gebruikt als stuthout in de mijnen. Tegenwoordig wordt het geoogste hout van deze oude aangeplante grove dennen gebruikt voor timmerhout en krantenpapier. Slechts eenmaal in de vier jaar worden de bossen gedund. Hierdoor krijgen andere bomen meer ruimte. Bovendien valt er op de open plekken in het bos een tijd lang meer licht zodat er ook struikgewas kan groeien. Deze ondergroei is een uitstekende schuil- en slaapplaats voor broedvogels, reeën en wilde zwijnen.

2. Hakhoutbossen
Op de hei staan groepen bomen, vooral zomer- en wintereiken. Voorheen werden deze bomen gebruikt als hakhout. Eens in de tien jaar werden de bomen tot op de grond afgezaagd. De afgezaagde eiken gingen meestal niet dood maar liepen weer uit, vaak met verschillende stammen tegelijk. Het kappen van hakhout werd pas na de Tweede Wereldoorlog gestaakt. De doorgeschoten hakhoutbossen bestaan vaak uit eeuwenoude bomen.

3. Vochtige loofhoutbegroeiing
De Roode Beek en de Boschbeek hebben beide een natuurlijk, meanderend karakter. In de dalen van deze beken komt natte en vochtige loofhoutbegroeiing voor. Op de natste plekken groeien voornamelijk zwarte elzen met een rijke onderbegroeiing van slanke sleutelbloem, boswederik en goudveil. Op de overgang van nat naar droog komen soorten voor als hazelaar en kamperfoelie.


Vanaf het begin van de Middeleeuwen tot aan het begin van de twintigste eeuw was De Meinweg een groot gebied met uitgestrekte, door schapen begraasde heidevlakten, afgewisseld met eikenhakhout. Toen het houden van schapen minder rendabel werd, verdwenen niet alleen de schapen, maar ook de heide bij gebrek aan begrazing. Na de invoering van de kunstmest konden de schrale gronden bruikbaar gemaakt worden voor productiebossen of akkerbouw. Ontginning van grote delen van de heide was het gevolg. Gelukkig bleven er ook hele stukken heide ongemoeid.
Na de Tweede Wereldoorlog voerde staatsbosbeheer hier weer een heidebeheer. Door de afwisselende bodemgesteldheid komen zowel droge als natte heideterreinen voor. Op de droge heideterreinen groeit struikheide en pijpenstrootje, hier en daar afgewisseld met schapegras, schermhavikskruid en bochtige smele. Er groeien ook bomen: ruwe berk, zomereik, grove den en vuilboom. Op de zeer voedselarme delen is een grote verscheidenheid aan korstmossen te vinden. Op de nattere delen groeit dopheide met veenbes, kleine zonnedauw, gevlekte orchis en beenbreek. Ook de geurige gagelstruik groeit op nattere delen. Hier komt de adder veel voor.
Een aantrekkelijke en vaak verrassende afwisseling vormen de vennen in het heideterrein en de bossen: het Elfenmeer, de Rolvennen en de Vossekop. Er groeien vaak waterlelie en wateraardbei in. Langs de oevers van de vennen heeft zich op sommige plaatsen hoogveen ontwikkeld.


Waterhuishouding
De Meinweg wordt direct beïnvloed door grondwaterstromen die vanuit Duitsland in de richting van het Roerdal en de Maas lopen. In vrijwel het gehele gebied komt infiltratie voor. Lokale kwel treedt op in de beekdalen (Roode Beek en de Boschbeek) en langs de onderranden van de verschillende terrassen. In het verleden hebben zich onder aan de steilwanden op tal van plaatsen vennen en poelen gevormd.
Als gevolg van toenemende wateronttrekking (drinkwater, industrie, landbouw, bruinkoolwinning) wordt verdroging van het gebied als een groot knelpunt ervaren. Grote delen in de Zandbergslenk en Drie Vennen (Gagelveld) lijken permanent op te drogen. Bovendien leidt het agrarisch gebruik van omliggende gronden tot vervuiling (verrijking met meststoffen) van onder andere het grondwater in bepaalde gebieden. De invloed hiervan is vooral de merken op het Beatrixplateau. De Provincie hecht veel waarde aan het terugdringen van deze verdroging van De Meinweg. Om het grondwaterpeil op goed niveau te houden zijn Integrale beheersplannen opgesteld.

Vennen

Doordat het meeste door de rivieren en de wind afgezette materiaal sterk waterdoorlatend is, kan het op de hogere delen gemakkelijk in de bodem wegzakken (inzijgen). Doordat in de diepere ondergrond plaatselijk ondoordringbare (klei-)lagen kunnen voorkomen, kan het grondwater op die plekken gedwongen worden om op lagere plekken weer aan de oppervlakte te voorschijn te treden als kwelwater. Op deze wijze ontstaan bronnen of worden vennetjes met water gevoed. Dit verschijnsel treedt vaak op aan de voet van de steilranden van de breuktreden. In de eerste helft van de negentiende eeuw bestond het Meinweggebied overwegend uit woeste grond met uitgestrekte heidevelden en grote heidevennen (onder andere de Bayekuil, het Geurtjesven, het Wit Venneken, het Elversmersven). Door de voortschrijdende ontginning en ontwatering verdwenen in de eerste helft van de twintigste eeuw de meeste grote heidevennen (onder andere De Meer, Het Herkenboscherven, het Elversmersven). De thans bekende vennen Elfenmeertje, Rolvennen en Vossekop bestonden in deze tijd nog niet en zijn later door turfwinning ontstaan evenals Turfkoelen en het Flinke Ven (begin twintigste eeuw).

De Roode Beek en de Boschbeek

Door insnijdende erosie van water zijn, loodrecht op de terrasranden, zijn twee beekdalen ontstaan: het dal van de Boschbeek en van de Roode Beek. Deze beken worden vooral gevoed door kwelwater dat afkomstig is uit de hogere niveaus. Beide beken vertonen nog een natuurlijk, meanderend karakter. Grindbankjes, vele stroom versnellingen, een goede waterkwaliteit en allerlei waterorganismen maken deze beken een waardevol aspect van het nationaal park. In de beekdalen komt natte en vochtige loofhoutbegroeiing voor. Langs de Roode Beek bestaat die begroeiing uit struwelen van vogelkers en zwarte els, met een rijke onderbegroeiing van slanke sleutelbloem, goudveil, boswederik en bospaardenstaart. Langs de Boschbeek vindt men wilgenstruwelen met vuilboom, zwarte els, verschillende wilgensoorten, gagel en zachte berk.



Eiken-berkenbossen
De ondergroei in deze bossen wordt gekenmerkt door de grassen bochtige smele, zachte witbol, op vochtige plaatsen vooral door pijpestrootje en verder door liggend walstro, valse salie, hengel, wilgeroosje, smalle en brede stekelvaren en, vaak over vele vierkante meters dominerend, adelaarsvaren en braam. Soorten zoals blauwe bosbes, lelietje-van-dalen en dalkruid komen alleen zeer lokaal voor. Verder plaatselijk dalkruid en hengel.

Broekbossen
Naast de zwarte els als dominerende boomsoort groeien in de kruidlaag meestal zeggesoorten en veenmossen. Het soortenrijkere elzenbroekbos vindt men in een 20 tot 30 meter brede zone aan weerszijden van de Roode Beek. De soortenrijkdom van het elzenbroek langs de Roode Beek heeft te maken met het zeer ijzerrijke grondwater Afgezien van de kenmerkende zwarte els groeien in de kruidlaag planten zoals de moeraszegge, bittere veldkers, slanke sleutelbloem, dotterbloem, bosbies, groot heksenkruid, groot springzaad en de beide goudveilsoorten.

Droge heide
In het Meinweggebied komt een aantal typen heiden voor. Doorgaans wordt er een onderscheid gemaakt in droge en vochtige/natte heide. In het Meinweggebied vindt men allerlei overgangen en mengvormen van beide typen. Het reliëfrijke landschap draagt bij tot grote verschillen over geringe afstand.
In droge heide overheerst struikheide en komt dopheide niet voor. In dit type vegetatie komen nauwelijks andere soorten voor.
Op iets rijkere bodem verschijnen schapegras, pilzegge, tandjesgras, kruipbrem en stekelbrem. De stekelbrem is doorgaans in vochtiger milieus te vinden dan de kruipbrem. Naast deze bremsoorten groeit in de droge heide in het Meinweggebied ook de gewone brem.
Op plaatsen met minder betreding, vergraving of verstuiving, groeit de typische pionier van stuivend zand, het buntgras. Dit grijsgroene, soms blauwachtig groene gras legt het aanwezige pakket zand vast. Op enkele plekken gaat het buntgras in het Meinweggebied vergezeld van zandzegge, die met zijn lange uitlopers hetzelfde effect heeft als buntgras. Als door het buntgras en de zandzegge het grondoppervlak stabieler is geworden. treden ook andere pioniers op. Zeer karakteristiek is het ruig haarmos.

Vochtige heide
Vochtige heide onderscheidt zich van natte heide doordat de struik- en dopheide in wisselende verhoudingen voorkomen. Meestal overheerst de struikheide, maar na een brand kan dopheide tijdelijk domineren. Vochtige heide gaat plaatselijk over in een natte of drassige heide. In zulke heiden domineert de dopheide of Erica. De struikheide is er minder talrijk of zelfs geheel afwezig. Mooi ontwikkelde natte heide ligt bij het Elfenmeertje en de Vossekop.
In de vochtige en natte heiden van de Meinweg groeien naast de aspectbepalende dopheide ook veenpluis, ronde en kleine zonnedauw, witte snavelbies en zeer lokaal beenbreek, bruine snavelbies, veenbes en enige veenmossoorten. Bovendien zijn er op een enkel plekje ook planten van de heischrale graslanden aanwezig: liggende vleugeltjesbloem, klokjesgentiaan, tormentil, blauwe zegge, kruipwilg en heidekartelblad.
Over het algemeen is de dopheidevegetatie in de Meinweg minder rijk aan soorten en ziet men dopheide, pijpestrootje, veenbies en op open plekjes trekrus.
Op kale modderplekken in de drassige heide, bijvoorbeeld op afgeplagde plaatsen of langs venoevers groeien bruine en witte snavelbies. Meestal staan deze plekken 's winters onder water en drogen ze 's zomers oppervlakkig uit. Indien de omstandigheden ter plaatse gunstig zijn, kunnen zich naast dopheideplantjes ook blauwe zegge, ronde zonnedauw, trekrus of beide snavelbiezen ontwikkelen.

Vennen en beken
De meeste vennen in de Zandbergslenk zijn volledig of gedeeltelijk omringd met gagelstruweel. Gagel groeit in het Meinweggebied op vochtige tot zeer natte plaatsen en floreert vooral waar ondiep afstromend, zwak zuur, voedselarm grondwater opwelt. Gagel wordt in het Meinweggebied op zulke plekken soms vergezeld door beenbreek.
Wat hogere planten betreft, groeien in de bulten dopheide, veenbes en soms struikheide. Een echte hoogveenplant is het eenarig wollegras, dat in dichte pollen groeit en reeds in maart bloeit. Eenarig wollegras is verwant aan het in de Meinweg langs vennen talrijk groeiende veenpluis. Natuurlijk gedijt in deze omgeving ook zonnedauw.
In de Meinweg groeit de ronde zonnedauw op de voedselarmste plekken, zoals op de veenmosbulten. De kleine zonnedauw houdt meer van de slenken.
In het dal van de Boschbeek liggen de Vossekop, de Rolvennen en een aantal gegraven poelen. De Vossekop is een verzuurd ven met sterk wisselende waterstanden. Langs de oevers groeien snavelzegge, veenpluis, pitrus, een aantal veenmossen en tamelijk veel kleine zonnedauw en bruine snavelbies.
In het voedselarme milieu van het Sphagnum-ven (Drie Vennen) heeft men te maken met een geheel verland ven met veenmosdrijftillen. Het Elvermersven (vroeger wel Eendenpoel genoemd) is voedselrijk. In het oevergedeelte ervan groeit veel pitrus, verder mattenbies, wateraardbei en waterdrieblad.



Vogels
De Meinweg is een belangrijk gebied voor vogels. De laatste vijf jaar zijn er tussen de negentig en honderdtien vogelsoorten waargenomen. Zestig soorten zijn broed- of standvogels. Het open landbouwgebied op het Beatrixplateau wordt door trekkende kraanvogels gebruikt als pleisterplaats.
In de heide zien we als meest opvallende vogels de fitis, de boompieper, de graspieper, de geelgors, de roodborsttapuit en de nachtzwaluw.
In de bossen broeden onder andere havik, buizerd, grote bonte specht, koolmees, pimpelmees, vink, vlaamse gaai en gekraagde roodstaart.
Bij de vennen leven wilde eend, fuut, waterhoen en waterral.

Meer informatie over vogelgroepen.

Zoogdieren
Door de grote afwisseling aan terreintypen en de ligging direct tegen het uitgestrekte bosgebied in Duitsland, biedt De Meinweg een goed leefgebied voor allerlei diersoorten. Vrijwel overal komen wilde zwijnen en reeën voor. De reeën zitten vooral in de droge beschutte delen. De zwijnen leven zich uit in de naaldbossen. Ze zijn echter zo schuw dat ze overdag zelden of nooit te zien zijn. Alleen hun sporen verraden hun aanwezigheid. Hetzelfde geldt voor de kleinere roofdieren zoals vos, bunzing, steenmarter, hermelijn en wezel. Een aardige uitzondering hierop is de eekhoorn. Die is te nieuwsgierig om schuw te zijn.

Kruipende dieren
Voor reptielen en amfibieën is het nationaal park een uitstekend leefgebied. Ze komen in grote aantallen voor en er leven vele soorten. Men vindt er reptielen als de adder, zandhagedis, levenbarende hagedis, hazelworm en gladde slang. Deze dieren komen ’s zomers boven de grond en koesteren zich in de zon. De gladde slang is echter zo zeldzaam dat men hem niet vaak zal zien. Voorts komen er twaalf van de zestien inheemse soorten beschermde amfibieën voor, waaronder de heikikker, de knoflookpad, de alpenwatersalamander en de vinpootsalamander.

Andere dieren
Enkele bijzondere vissoorten komen in de beken voor: de zeldzame beekprik, het bermpje en de kleine modderkruiper. In de vochtige delen zijn bovendien veel vlinders te vinden: ongeveer vijftig soorten dagvlinders en driehonderveertig soorten nachtvlinders.

Libellen
Het Meinweggebied behoort tot de soortenrijkste libellengebieden in Nederland.
Er zijn in dit gebied veertig verschillende libellensoorten waargenomen, waaronder waterjuffers, beekjuffer en glazenmakers.
Libellen houden van warmte en zijn te vinden nabij het water, onder andere langs beken, bij poelen en vennen. Vanaf mei kan men de eerste volwassen libellen tegenkomen. Nadat ze uit de laatste larvehuid zijn gekropen, hetgeen meestal ’s nachts of in de vroege ochtend gebeurt, vliegen ze rond om te eten en uit te kleuren. Libellen kunnen niet steken; in het achterlijf liggen slechts spijsverterings- en geslachtsorganen.
De laatste decennia hebben zich bij vele libellen, evenals bij andere planten en dieren, een drastische achteruitgang afgetekend. Libellen zijn voor hun voortplanting en ontwikkeling aangewezen op zuivere, heldere, voedselarme (stromende) wateren met structuurrijke vegetatie. Juist deze biotopen zijn door de activiteiten en ingrepen van de mens uitermate zeldzaam geworden. Het voortbestaan van de libellen in De Meinweg is afhankelijk van het beheer van poelen en vennen (biotoopbescherming) binnen het gebied en het terugdringen van negatieve invloeden van buitenaf (onder andere de grondwaterstanddaling).



Het beheer van de bossen in het nationaal park is erop gericht om met loofhout meer afwisseling te brengen in de vrij monotone grove dennenbossen. Dit is een geleidelijk proces: iedere vier jaar wordt het bos gedund, waarbij de aanwezige loofbomen gehandhaafd worden. Zo wordt ook ruimte gemaakt voor natuurlijke ondergroei van eik, berk, lijsterbes en vuilboom. Aanvullend worden her en der beuken onder de grove dennen geplant. Dood hout wordt niet meer weggehaald, omdat het een goede leefomgeving biedt voor allerlei insecten, die op hun beurt vogels en insecten-etende zoogdieren aantrekken. Niet-inheemse boomsoorten, zoals amerikaanse eik, corsicaanse den, fijnspar, douglas en abies grandis, worden niet meer aangeplant. Bestaande opstanden van deze boomsoorten worden langzamerhand gekapt. De dunningen en de kap brengen geld op; dat wordt gebruikt om het natuur- en recreatiebeheer te bekostigen.

Op de hele natte plekken, waar voornamelijk zwarte elzen groeien, wordt geen beheer gevoerd. Op deze wijze kan het bos zich ongestoord en op een natuurlijke wijze ontwikkelen.

Afgestorven bomen blijven zoveel mogelijk staan. Daardoor is er veel dood hout aanwezig wat er weliswaar niet zo mooi en opgeruimd uitziet, maar dat direct ten goede komt aan de natuur. Bijvoorbeeld aan spechten en mezen die van de insecten in het dode hout leven.

Naast het omvormen van naaldbossen naar een meer gemengd bos en het laten staan van dood hout, wordt er ook gewerkt aan een grotere variatie in de leeftijd van de bomen en aan de ontwikkeling van een goede kruid- en struiklaag. Achterliggende gedachte is het bos meer geschikt te maken voor de verschillende bosdieren zoals roofvogels, reeën en eekhoorns.
naar de top van deze pagina