Dit is het wapen van Meijel.
Dit wapen is te vinden 
op de lokatie www.ngw.nl
Terug naar de homepage van Henri Floor Meijel

DE MEIJELSE TAAL
Eén van de bijzonderheden van Meijel is zijn taal of dialect. Door een eeuwenlange geïsoleerde ligging tussen moeras en Peel, ver van buurtdorpen af, heeft Meijel een dialect ontwikkeld, dat een heel eigen plaats heeft tussen de aangrenzende Limburgse dialecten en die van Oost-Noord-Brabant. Ook politiek gezien heeft de plaats lang in een uithoek gelegen. Meijel heeft geen deel uitgemaakt van de Republiek der Zeven Provinciën; buurgemeente Deurne bijvoorbeeld wel. In de achttiende eeuw lag Meijel in Oostenrijks Gelder, terwijl buurtgemeente Helden tot Pruisisch Gelder behoorde. Met Helden heeft Meijel eeuwenlang geruzied over turfgronden tussen de beide gemeenten in, hoewel Brabanders en Limburgers (o.a. uit Helden) met elkaar huwden en in Meijel gingen wonen. Al deze factoren hebben ertoe geleid dat Meijel een dialect heeft met heel eigen kenmerken en dat er grote verschillen bestaan tussen het Meijels en het Heldens en Roggels dialect. De aansluiting bij de Peellandse dialecten uit het Brabantse is groter dan die bij de Limburgse. In Meijel verkort men de klanken meer dan bijvoorbeeld in buurgemeente Helden. Het zangerige, dat men wel eens het meest typisch Limburgse kenmerk noemt, heeft het Meijels veel minder dan de Limburgse buurtdorpen. Door een deel van de bevolking wordt dit Meijels dialect nog gesproken. Maar in de loop van de tijd is het wel al wat veranderd. Woorden als "taaftere" voor namiddag, "teule" voor ploegen, "nobber" voor nabuur hoort men niet meer. De invloed van een veranderende maatschappij en het Algemeen Nederlands kan men ook hier merken.

"VAN BIJZONDEREN EN GOEDEN AARD, RUSTIG EN VERGENOEGD LEVENDE"
Vele jaren heeft Meijel een naam gehad, die weinig met cultuur of beschaving te maken had. Van buiten af werd met een bedenkelijk gezicht, soms zelfs zeer afkeurend naar het peeldorp en zijn verleden gekeken. De inwoners van het dorp in de geheimzinnige Peel werden gezien als turfmannen die ver afstonden van de beschaving buiten die Peel. De Meijelse inwoners leefden echter absoluut niet van turf alleen.
Hoewel de Meijelse burgemeester van der Steen in 1854 de Meijelsen al karakteriseerde met “van bijzonderen en goeden aard, rustig en vergenoegd levende”, noteerde pastoor Bussing van Liessel in 1885, dat zij van Limburgsche aard zijn, waarop in geenen deele kan vertrouwd worden. Overigens deed genoemde pastoor deze mededeling aan zijn bisschop en wel op het moment dat Neerkant, geholpen door gelden van enige Meijelsen, een zelfstandige parochie dreigde te worden, waardoor een deel van de Liesselse parochie zou worden afgekoppeld. Ook anderen oordeelden wel eens hard over Meijel en de Meijelsen, als ze zich benadeeld voelden of als ze rechtvaardiging zochten voor eigen tegenslagen. Inwoners van Helden, vechtend om een turfgebied in de Meijelse Molenpeel, schreven in 1740, dat de Meijelsen dat gebied slechts gebruikten voor de bouw van schaapskooien die meestendeel dienen voor schuijlplaetsen van schelmen en gaauwdieven.
Ook Brabantse bestuurders die rond 1750 tevergeefs zochten naar zwervers en booswichten in de Peel, veroordeelden Meijel tot een plaats alwaar zig altijt veele voornaeme gaauwdieven van tijd tot tijd hebben onthouden. Deken Bistervelt van Weert, gestoord in zijn bezigheden van biechthoren en preken rond de feestdagen van Simon en Judas, zocht in 1717 al naar middelen om die quaedtaerdighe boeren ende peelhaesen van Meijel tam te maecken.

EIGEN CULTUUR
Telkens vind je in de geschiedenis van Meijel echter voorbeelden van oude gebruiken en een eigen cultuur; waaruit hierna enige grepen volgen.
Het inhalen van een nieuwe heer geschiedde steeds volgens oude traditie. De heer werd onder de hoge dorenboom voor de kerk een kruis aangeboden; hij beloofde dan plechtig dat de oude privileges en rechten van de gemeenschap werden gehandhaafd en vervolgens trokken alle aanwezigen met het vaandel om de kerk, waarbij de lofzang Te Deum Laudamus werd gezongen.
Als de heer van Meijel met de schepenen een wandeling langs de grens maakte, stopte hij heel bewust op de hoekpunten, bij St. Willibrordusput, Vorckmeer (nu Helenaveen), Kellerbergh, Haenenbergh, Mussenbergh, enz. Dan werd in stappen de afstand tot de toren in Meijel uitgedrukt. Een jongen werd er bij gehaald, meestal een jonge scheper (schaapherder) die in de buurt was. Deze jongen kreeg op het grenspunt een klap tegen zijn hoofd, zodat hij vele jaren later nog precies zou kunnen zeggen: Op deze plaats is een grenspunt, want hier gaf de heer mij een klap tegen het hoofd. Op die grenspunten werd bijna jaarlijks samen met de bestuurders van Deurne en Helden/Kessel de oude grensbeschrijving gelezen.
Het geheugen van onze voorouders was bijzonder goed, als we de verhalen over lange jaren mogen geloven. Toch gebruikte men soms aparte geheugensteuntjes. Bij het opmaken van een testament of het afsluiten van een contract wierp men wel een brok boter tegen het plafond, zodat de vlek steeds de herinnering zou opfrissen. De vroegere Meijelse boertjes bezaten - een paar families enigszins uitgezonderd - slechts weinig aan grond, huis of dieren. In hun onderlinge handel volgden ze echter allerlei regels. Bij openbare veilingen werd gemijnd volgens algemeen gebruik: er werd een kaars aangestoken, bij opbod riepen de kopers mijn (mijnen) en degene die bij het uitgaan van de kaars het laatst mijn had geroepen was de koper. En dan vermelden de oude teksten de helmelinge, waarbij de verkoper door het overgeven van een strohalm aan de nieuwe eigenaar, duidelijk maakte, dat hij afstand deed van zijn bezit. Daarna volgde meestal een bedankje voor de prompte betaling.

VERENIGINGEN
Al voor 1600 was er in Meijel een schutterij. De leden schoten op een papegaai, dat wil zeggen op een houten vogel op een lange staak. Die staak is duidelijk ingetekend op de oudst bekende Meijelse kaart uit 1597, op schietoord de Donck, nabij het Hagelkruis. De hiervoor genoemde schutters waren, naar het zich laat aanzien, verenigd in een broederschap of vereniging, waarvan St. Antonius de patroonheilige was. Deze heilige was na St. Nicolaas de tweede patroonheilige van Meijel en ter ere van hem bezat de oudste Meijelse vereniging een zijaltaar in de kerk, toen die rond 1600 bevorderd was tot een volwaardige kerk. Vanuit die broederschap groeide de aandacht voor samenwerking van de leden, financiële hulp en onderwijs. De kapelaan en de koster kregen jaarlijks immers van de broederschap een bedrag voor het verzorgen van onderwijs. In de achttiende eeuw kwamen pas de fulltime onderwijzers, onder wie Math. Hermans uit Sevenum.
Samenwerking in klein verband bestond er steeds. In de zestiende eeuw was de gemeente verdeeld in een zestal pachteenheden, elk met een aantal landerijen en boerderijtjes: Schuere, Venne, Luttel Meijel, Bosch, Kalles en Elsbroeck. Deze pachteenheden waren gegroeid uit de oude “hoeven”, d.w.z. ontginningen van een klein gebied. Deze eenheden groeiden gedeeltelijk uit tot latere dorpswijken. “Verenigingen” worden naast de Schepenbank, het Kerkbestuur, de Armentafel en de dienaars van St. Antoniusaltaar niet aangetroffen. In de negentiende eeuw kwamen er nieuwe, waarvan vooral de kerkelijke broederschappen (van de Rozenkrans, Allerheiligst Hart, H. Maagd Maria, H. Familie, Sint Aloysius) veel leden hadden. Bovendien werden toen gemeentelijk verenigingen in het leven geroepen: de nachtwacht, het brandweergezelschap.
Nadat rond de laatste eeuwwisseling de boeren elkaar vonden in verschillende belangenorganisaties, ontstonden ook andere verenigingen. Imkers, tuinders en werklieden richtten hun organisaties op direct na de Eerste Wereldoorlog, toen ook schutterij St. Nicolaas en Fanfare Eendracht (beide 1919) en voetbalvereniging RKMSV (1921) ontstonden. Voor toneel, sport, zang, gezondheidszorg, enz. kwamen georganiseerde groepen, zodat er nu een scala van meer dan honderd verenigingen en stichtingen is.
Wilt u meer weten over de geschiedenis van Meijel? Bezoek dan de website van Heemkundevereniging Medelo.

MONUMENTEN

Meijel kent enkele rijksmonumenten t.w.
Voormalige Kapelanie uit 1752 Kalisstraat 1-3
St. Nicolaaskerk plm 1956 Raadhuisplein 13
Oude grenssteen uit 1648 Amsloberg (origineel opgeslagen?)
Willibrordusput uit 1899 Kalishoek
Object “Voormalige schutsluis deel uitmakende van het complex Afwateringskanaal, gemeente Meijel (alsmede Helden) kern Meijel (alsmede Beringe)aan de Kanaaldijk, in het Afwateringskanaal tegenover de Noordervaart, ingebruikname 1861;
Objecten kazemat K20, K21, K22, K23, K24 en (ruïne kazemat) K25 deel uitmakend van het complex Peel-Raamstelling, gemeente Meijel, aan de Vossenberg, tussen Vossenberg en de gelijknamige zandrug aan de rand van de Grote Peel, aangelegd in de periode 1939-1940.

RONDOM TURF
Veel oude kaarten tonen hoe het dorp Meijel op een hoogte in een moerassig gebied ligt. Niet alleen aan de westzijde is dan turfgebied Peel ingetekend, maar ook aan de oost- en zuidzijden bevindt zich het veen. Dat oostelijk en zuidelijk turfgebied met heide- en weidevelden is zeker van 1500 tot 1800 begerenswaardig terrein geweest voor inwoners van Helden, Kessel, Roggel en Heythuysen, die zelf geen turfgebieden hadden, enerzijds en de Meijelse eigenaars anderzijds. Karren en gereedschappen werden elkaar ontnomen, processen werden gevoerd tot weer een minnelijke schikking was gevonden. Oude akten leren ons van drie eeuwen vechten. In 1785 gaf landmeter J.J. Smabers aan, dat het geen zin meer had voor een proces het gebied tussen Roggel, Meijel en Helden in kaart te brengen, omdat de turf er geheel weggehaald was en omdat er slechts een groot watergebied overgebleven was. Heel anders was de geschiedenis van het hoogveengebied ten westen van Meijel, de Peel.

VAN PEEL NAAR GROOTE PEEL
Dat gebied tussen Meijel, Asten en Nederweert, kon als hoogveen-turfgebied ontstaan, omdat voldaan werd aan enige voorwaarden. Uit de zeer uitgebreide ontstaansgeschiedenis komen als belangrijkste voorwaarden naar voren:
de ondergrond met weinig waterdoorlatende lagen op verschillende diepten tussen de Asten-Breuk en de Peelrandbreuk (waarop Meijel ligt).
De plantengroei die zich in de ontwikkeling van meer dan honderdduizend jaar aanpaste aan verschillende klimaten en waterstanden en aan menselijke activiteiten. Zo'n twintigduizend jaar geleden begon de (hoog)veenvorming, die nu nog zichtbaar is. Op enige plaatsen, vooral hoogten, bleven vele eeuwen nog bomen groeien, die echter gaandeweg verdwenen, omdat dieren er graasden, omdat mensen het hout gebruikten en omdat het water voedselarmer en zuur werd. Veenmos, veenbes, snavelbies, enz. kregen volop de kans hun bijdrage te leveren aan de veenvorming.
Toen na 1150 een sterk groeiende bevolking behoefte had aan meer agrarische grond en aan brandstof, werden bossen opgebruikt en ging men zoeken naar andere, goedkope brandstof. Uit 1427 zijn de eerste turfsteek activiteiten in de Peel bekend, gevolgd door eeuwen waarin de bewoners voor zichzelf, volgens strenge gemeentelijke regels, turf uit de Peel haalden.
In de negentiende eeuw kwamen er ontwikkelingen op gang die de Peel volledig veranderden: er werd oppervlakkig ontwaterd en afgebrand ten behoeve van boekweitteelt, er kwamen grote verveningen voor turfstrooisel (grauwveenwinning) en brandstof (zwartveengraverij) en er werden uitgebreide ontwateringssystemen aangelegd met kanalen en greppels. Ook na de Tweede Wereldoorlog gingen deze activiteiten door, uitgebreid met ontginningen voor de vergroting van landbouwgronden.
De Peel dreigde te verdwijnen als uniek levend hoogveengebied door te lage of te wisselende waterstanden, door te grote voedselrijkdom, door onjuiste plantengroei. Voor het behoud van dit bijzondere gebied wordt sedert 1985 gewerkt aan herstel, aan regeneratie van het veen in Nationaal Park de Groote Peel (1320 ha). Daarvoor dient aan vier zaken aandacht besteed te worden:
Veel (regen)water, dat goed regelbaar is, zodat het hoogteniveau redelijk constant is. De oude afwateringswerken moeten nagenoeg dicht.
Open peellandschap, zonder berken die ca. 70 liter water per dag nodig hebben, zonder pijpestrootje en andere ongewenste planten. Daarvoor grazen koeien, schapen en IJslandse pony's door de Peel en wordt gecontroleerd afgebrand.
Voedselarmoede, zodat veenmos, zonnedauw en andere veenplanten een drijvende groeiwereld vinden. Stikstof of te veel vogelmest is daarbij taboe.
Een bufferzone rond de Peel, zodat de voorgenoemde voorwaarden te realiseren zijn. Daarbij ontstaat een belangenbotsing, omdat al vele jaren de rand van de Peel voor vele agrarische activiteiten een aangewezen gebied is, waar ontwatering en bemesting noodzakelijk geacht worden.
In Nationaal Park De Groote Peel groeit weer een flora en fauna die past in een levend hoogveen.
Lavendelheide, zonnedauwsoorten, blaasjeskruid met watervlooien als voedsel, heidekartelblad, wollegras, koekoeksbloem, orchideesoorten, klokjesgentiaan, enz. zijn weer te zien. Vlinders (o.a. anjeruiltje, landkaartje, schoenlapper, dagpauwoog, citroentje, icarusblauwtje), libellen (in het Meijels “garrepaap”, o.a. platbuiklibel, viervleklibel, witneuslibel, zwarte-heidelibel) en vogels (o.a. roodborsttapuit, blauwborst, rietgors, kokmeeuw) laten zich zien, evenals zweefvliegen en urntjeswespen. Fitis, kiekedief, boom- en graspieper komen er broeden en kraanvogels houden er logies op hun doortocht. Levendbarende hagedissen, gladde (niet giftige) slangen, enz. leven er, maar aanmerkelijk minder opgemerkt.
Met rust en inzicht kan men vanuit bezoekerscentrum Mijl op Zeven deze natuur (in Europees kader beschermd) in via wandelpaden en knuppelbruggetjes. Meer informatie kunt u vinden op www.nationaal-parkdegrootepeel.nl

NATUUR VANWEGE TURF
Naast de twee, goed ontsloten bosgebieden Simonshoeksebos en Startebos en een aantal bosterreinen heeft groen dorp Meijel aan de oostgrens een steeds meer gewaardeerde en gevarieerde natuur langs de kanaaltjes die in de vorige eeuw zijn gegraven voor ontwatering van het Peelgebied en voor vervoer van turf. Langs en tussen het Kanaal van Deurne en de Helenavaart wordt aandacht gevraagd door een variatie aan planten en vogels. Dat is overigens niet minder in het gebied op de Widdonk, met name aan het Afwateringskanaal Meijel-Neer, het Neerskanaaltje.

De Limburgse gemeente Meijel is een éénkernige gemeente, met een hechte bebouwde kom en een open agrarisch en natuurrijk buitengebied. De Peel is het natuurgebied waar Meijel bekend om staat. De gemeente Meijel is een van de gemeenten van het Gewest Noord-Limburg. Het ligt 25 km van Venlo, 20 km van Weert, 23 km van Roermond, 35 km van Eindhoven, 8 km van Helden en 16 km van de Brabantse gemeente Deurne.


De gemeente Meijel heeft een oppervlakte van 2004 hectare waarvan:
1520 ha cultuurgrond (agrarisch gebruik)
200 ha bos en natuurgebied
129 ha woongebied
85 ha wegen
45 ha bos en verblijfsrecreatie
25 ha water



Geschiedenis
Inleiding
Tot 1853 is Meijel het enige dorp in het langgerekte Peelgebied op de grens van Brabant en Limburg. Op de Peelrandbreuk, die onder de Peel doorsnijdt, ligt de lange rug met zandhoogten tussen 30 en 35 m NAP, waarover de oude weg van 's-Hertogenbosch, via Deurne, Meijel en Roggel, naar Keulen loopt, de via regia antiqua. Dat is ook in de negentiende eeuw nog de enige weg door het centrum van de Peel, die het hele jaar redelijk goed begaanbaar is. De verbinding van Weert en Asten via Meijel naar Helden en Venlo, dwarslijn van het kruispunt, is vele eeuwen voor een groot deel van het jaar gevaarlijk door de moerassige stukken in de route.
Aan die oude weg ontwikkelt zich in de eerste duizend jaar van onze jaartelling enige bewoning in Medelo, dat waarschijnlijk betekent ‘weidegebied in een bos met kale plekken op hoge zandgrond' of ‘wonen in bosachtig terrein temidden van het veenmoeras'.
Uit de oudste schriftelijke vermeldingen van 1325 en 1365 blijkt, dat het belangrijkste gebied van Meijel, het oude Medelo dus, tegen de grens met Deurne ligt nabij de St. Wilbersput. In dat gebied, Luttel Meijel genaamd, staan aan de Molenstraat in het begin van de vijftiende eeuw de belangrijkste gebouwen, eigendommen van de heer van Meijel: een grote pachthoeve, een ruim ingerichte herberg waar ook de zittingen van schepenbank en dingbank gehouden worden, de banmolen waar iedere Meijelnaar tegen betaling van een malder zijn koren moet laten malen en eentiende ten behoeve van de Heer moet achterlaten en tenslotte het panhuys, de enig toegestane bierbrouwerij waar op elke liter gebrouwen bier voor diezelfde heer belasting geheven wordt. Het gebied heet na 1600 De Hof, naar de oude pachthoeve.
De kerk van Meijel staat voor 1400 al in het huidige centrum, waar zich na 1644 ook de bestuurlijke macht vestigt. Tot 1795, het jaar dat de heerlijkheid Meijel voorbij is, wordt hier de pastoor aangesteld op voordracht van de heer van Meijel, terwijl het gemeentebestuur voorstellen mag doen voor een nieuwe kapelaan. De geschiedenis van Meijel, maar ook de eigen taal, de vaak armoedige boerderijtjes, de herbergen en de werkzaamheden van de bewoners worden vele eeuwen lang volledig bepaald door de ligging aan die oude weg tussen Brabant en Limburg, geïsoleerd op het kruispunt in de Peel. Het vroeger leven brengt daar geen kastelen of grote herenhuizen, hoewel de Vrijheerlijkheid Meijel voor de heren van Meijel een kostbaar bezit is. Zij hoeven er tot in de achttiende eeuw geen hogere macht te erkennen en voor de inwoners is er zelfs geen appel bij een andere rechtbank mogelijk na een uitspraak van de Meijelse dingbank.
Het oude dorp kent vele eeuwen van armoede door de schrale en weinige grond en door de overlast van doortrekkende en rovende troepen in vele oorlogen en tijdens perioden van algemene werkeloosheid en ellende. Noodzakelijkerwijs groeit er daarom een gemeenschap met saamhorigheid (nòbberschap), verenigingen en coöperatie.
Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw breekt Meijel langzaam open, als met moderne technieken de woeste Peel omgezet wordt in landbouwgrond en de vaak moeilijk begaanbare wegen verhard worden. Het blijft nog lang een agrarische gemeente, ook aantrekkelijk voor ambachtelijke bedrijven, voor hen die in plattelandssfeer willen wonen en voor toeristen die rust en natuur met goede wandel- en fietsroutes zoeken met voorzieningen op korte afstand.
Voor 1652, Meijel, zijn Heren en buurgemeenten In de veertiende eeuw treffen we in Meijel mensen aan uit Brabant (o.a. Vlierden, Deurne, Someren, Geldrop) en uit Limburg (o.a. Helden en Roggel). Met ontginningen, ook ‘hoeven' genoemd, bouwen zij aan een dorp, terwijl ze horigen zijn van de heren van Meijel, de adellijke familie van Ghoor, die later door huwelijken heet: van Montfort, van Millendonck en Croy. De heren hebben hun kastelen in Neer, Mons, Charleville en elders, maar niet in Meijel. Zij krijgen volgens hun rechten, in 1483 door heer Jan van Montfort op een oud perkamenten document vastgelegd, een tiende van alle vee en landopbrengsten, turf voor hun kasteel, menskracht van Meijelsen op hun gronden elders, enz. De Meijelse landbouwers mogen wel hun eigen bestuur inrichten in de schepenbank met zeven schepenen, van wie de belangrijkste de ‘stadhouder' is, plaatsvervanger van de scholtis, die de belangen van de heer van Meijel behartigt. Bovendien mogen die schepenen in de dingbank over dorpsbewoners en vreemdelingen vonnissen uitspreken bij overtredingen en misdaden, zelfs veroordelingen tot lijfstraffen en dood door ophanging.
Het goed geordende bestuur in Meijel wordt vastgelegd in regels en verordeningen, waarvan de Ceuren ende Breucken deser Vrijheerlijckheit Meijel uit 1578 de bekendste is. Veel artikelen daaruit betreffen het gebruik van de turfgronden, waarin Meijel ligt. De inwoners mogen daar voor eigen gebruik turf steken en dieren laten grazen. Over dat turfgebied krijgt Meijel nauwelijks ooit ruzie met de buren in Nederweert, Someren, Asten en Deurne, want die hebben zelf ook uitgestrekte turfvelden. Voor 1500, met nieuwe grenspalen in 1549 en 1761, ligt de grens tussen die gemeenten en Meijel vast, met rechte lange lijnen door de Peel.
Aan de oostzijde, in het Land van Kessel, liggen Helden en Kessel, die minder bedeeld zijn met turfgebieden en met grond voor algemeen gebruik, de gemeijnte. Van zeker 1509 tot de vaststelling van de huidige grens in 1876 vinden er nagenoeg doorlopend botsingen, pandingen en processen voor verschillende rechtbanken plaats in die lange strijd om grond en turf, met regelmatig wisselende grenzen. Ook met de gemeenten in Graafschap Horn, Roggel, Heythuysen en Haelen, is er voortdurend strijd om de tussenliggende grond. Die strijd wordt vanaf 1568 nog gevoeliger, omdat de protestante heren van Meijel, vooral Gotthard en Herman-Diederik van Millendonck, menen, dat ze rechtmatig erfgenaam van Graafschap Horn zijn; een Tachtigjarige Oorlog dicht bij huis, die de Meijelsen in brand gestoken huizen en verwoeste schuren oplevert.
Als heer Adolf van Millendonck vanwege de schulden van vader Herman-Diederik in 1624 50.000 gulden leent van Graaf Hendrik van den Bergh, worden de Meijelsen zwaar belast, want zij moeten rente en aflossing opbrengen. En dat in een tijd dat troepen soldaten van Spaanse en Hollandse kant, meepakkend wat ze gebruiken kunnen, door Meijel trekken in de Tachtigjarige Oorlog.
Die ellende wordt jaarlijks toch doorbroken door gemeenschapsfeesten als de kermis in het eerste weekeinde van september.
1652-1715, Meijel, vrijer in armoede
In 1652 wordt tweederde van Meijel openbaar verkocht om de schulden van de heer te betalen. Omdat Walburgis van Millendonck zelf niet de volledige koopsom kan voldoen, betalen de Meijelsen mee. Daarvoor krijgen ze gunsten. De belasting op bier vervalt en grote stukken van de Peel mogen ontgonnen worden voor eigen landbouwgrond, die de boeren als erfenis aan hun kinderen mogen doorgeven. De armoede wordt vooral veroorzaakt door een onevenredig groot aantal mislukkingen van de oogst aan het einde van de zeventiende eeuw, door sterfte van veel dieren en door het verlies van bijna eenderde van het gemeentelijk grondgebied. In de tijd van het Barrière Tractaat (1715) wordt het deel van Meijel ten oosten van de Sloot aan Helden toegekend. Een verlies van cultuurgrond, heidevelden en gebieden met overigens niet al te beste turf. Het verlies treft niet iedere Meijelse even hard, want sommigen, vooral kooplui en brouwende herbergiers, verdienen goed en gaan een invloedrijke bevolkingslaag vormen.
1715-1779, Meijel, een bekneld paradijs?
Als noordelijk stukje van het Oostenrijks Overkwartier van Gelre ligt Meijel ingeklemd tussen het Staatse gebied van Brabant, het Pruisisch Helden en het graafschap Horn. De eigen gemeentelijke organisatie ontwikkelt zich naar een geordende gemeente, die echter door nieuwe regels van de administrateur van de heer van Meijel en door het groeiend aantal ‘landelijke' belastingheffingen weinig ruimte heeft voor welvaartsgroei bij de inwoners.
In het midden van de achttiende eeuw, de Betteljahrhundert met verscheidene oorlogen o.a. Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) en Zevenjarige Oorlog (1756-1763), ondervindt Meijel veel overlast van bendes zwervers, weggelopen soldaten, bedelaars, vagebonden en rovers. Algemeen wordt Meijel dan beschouwd als een paradijs voor die zwervers, die veilig onderdak vinden in de vele schaapskooien in de Peel, waar geen politie of bestuurder hen durft te achtervolgen. De gemeente Meijel moet vele duizenden guldens lenen voor betaling van brandschattingen aan rovers om vrij te blijven van brand en plundering en voor het onderhoud van soldaten en paarden die in Meijel worden ingekwartierd.
De bevolking werkt vanuit de kleine peelboerderijtjes aan een dragelijk bestaan, maar ontwikkelt ook een gezamenlijke drang om onder de druk van al die lasten uit te komen. Op 15 juli 1779, ver voor de Franse revolutie, komen de Meijelsen tijdens de verpachting van de tienden, in opstand tegen alle ‘kwellende benauwingen', veroorzaakt door de keizer en door de heer van Meijel met zijn administrateurs.
1779-1876, Meijel, werken aan eigenheid
Tijdens de Franse overheersing (1795-1813) begint Meijel zijn eigen vorm in bestuur, werk en begrenzing te krijgen. De uiterlijke vorm wordt enerzijds bepaald door verdere ontginning van de Peel en anderzijds door vier kanalen. De Noordervaart, het Grand Canal du Nord, wordt in opdracht van Napoleon in 1809-1810 gegraven, enige meters diep. In 1853 laat Jan van der Griendt dat kanaal op vaardiepte brengen. Vanaf de Noordervaart laat hij in 1853 ook de Helenavaart graven om met schepen turf van Helenaveen naar kopers buiten het gebied te vervoeren. Omdat de gemeente Deurne geen gebruik van de Helenavaart mag maken, laat zij in 1876-1877 aan de hele oostgrens van Meijel een kanaal graven, parallel aan en 40 m ten westen van die vaart, het Kanaal van Deurne. Vanaf de Noordervaart wordt tussen 1854 en 1861 een verbindingskanaal gerealiseerd naar de Maas, het Neerskanaal of Afwateringskanaal, voor aanvoer van hout en compost (stratendrek voor ophoging van de Polder) en voor afvoer van turf en stro. Juist ten oosten van de Helenavaart komt in 1876 de tegenwoordige grens tussen Meijel en Helden te liggen.
Het werken aan de Meijelse eigenheid gaat niet zonder botsingen, waarbij de behoudende wat meer welgestelden (het Oude Licht) staan tegenover de landbouwers die modern aan de slag willen (het Nieuwe Licht). Er komen bijvoorbeeld twee moderne molens, zodat de oude banmolen overbodig is en in 1878 naar Kessel verkocht kan worden. In het dorp komen steeds meer ambachtelijke beroepen los van een hoofdbedrijf op boerderij of in herberg. Smid, klompenmaker, timmerman, landmeter, schoenmaker, kuiper, wagenmaker, blauwverver, brouwer en jeneverstoker hebben hun eigen werkruimten. Daarbij ontwikkelt zich het oude Meijelse dialect naar een heel eigen Meijelse taal met Limburgse en Brabantse elementen, vastgelegd in het Mééls Woordeboek.
1876-1940, Samenwerken en ruimtegebruik
De voorzieningen voor schools en buitenschools onderwijs, gezondheidszorg, bejaardenhulp en infrastructuur, verharding van de wegen naar Deurne, Roggel, Asten, Nederweert en Helden, worden op peil gebracht. Daarnaast leidt boerenkoning burgemeester Jan Truijen de boeren naar noodzakelijke samenwerking in coöperaties in land- en tuinbouw en zuivelverwerking, die hij met anderen ook realiseert in Limburg (o.a. Limburgse Land- en Tuinbouwbond) en Nederland (o.a. Boerenleenbank, nu RABO). Daardoor groeit een stuk welvaart, dat onder burgemeester Sanders meer mogelijkheden krijgt door grootse ontginningen van de Peel. Bij de totstandkoming van die cultuurgrond vinden tussen 1930 en 1940 veel werklozen een schamel inkomen in een tijd van armoede. Die ontginning wordt tussen 1950 en 1960 afgerond, tegelijk met een grote ruilverkaveling.

1940- 1965, Meijel, oorlog, opbouw en uitbreiding
Niet anders dan in vroeger eeuwen wordt aan de oude weg door de Peel tijdens de Tweede Wereldoorlog, vooral in 1944, veel verwoest, omdat Duitsers en Geallieerden elkaar op die enige doorgangsweg heen en weer stoten. De kerk uit 1904, Kathedraal van de Peel, wordt vernietigd, evenals talloze boerderijen en huizen. Na de oorlog wordt de wederopbouw snel ter hand genomen en het dorp krijgt moderne wijken, geen lintbebouwing meer. Die uitbreidingsplannen worden nagenoeg in dezelfde volgorde gerealiseerd als de oude ontginningen: Tomveld, Kerkveld, Hagelkruisveld, Molenhaagveld en Startenbos. Eigentijdse voorzieningen als patronaat, bibliotheek, groene kruis, sportaccommodaties met kantines, enz. worden verwezenlijkt. Grootschalige industrie vestigt zich niet in Meijel, dat door de ontginningen aan de rand van de Peel is komen liggen. In 1961 vormt het nieuwe gemeentehuis het sluitstuk van de wederopbouw. Daar hoeven geen stukken Peel voor turfsteken meer verpacht te worden, want het turfsteken is voorbij, ook voor eigen gerief. Meijel heeft nooit grootscheepse turfwinning voor de handel gekend, zoals Helenaveen, Griendtsveen, Deurne en Asten..

1965-2003, Meijel, wonen, werken en voorzieningen
Meijel, dat eeuwenlang gericht is op Weert en Roermond, op Midden-Limburg, wordt geleidelijk deel van Noord-Limburg. Die ontwikkeling is nog niet voorbij, want voor bijvoorbeeld politie en Kamer van Koophandel is Meijel nog steeds deel van Midden-Limburg. Binnen Noord-Limburg groeit Meijel in samenwerkingsverbanden, eerst binnen het voormalige Gewest Noord-Limburg, gaandeweg steeds meer met Helden, Maasbree en Kessel, o.a. voor sociale werkvoorziening, bouw- en woningtoezicht, recreatie en toerisme, onderwijs, sociale zaken en gezondheidszorg.
Voor het prettig wonen wordt het van belang geacht, dat er in Meijel zijn: voldoende eigentijdse winkels met een breed assortiment, een weekmarkt, speelgelegenheden, ruime verkeersluwe of woonerfachtige wijken, artsen en bank op korte afstand, goede bus- of beltaxi-verbindingen, gemakkelijke autoroutes naar alle omliggende plaatsen o.a. vanwege het werken elders, eigen mortuarium en een breed scala aan sportaccommodaties.
De arbeid op vele boerderijtjes met veelal gemengd bedrijf is vervangen door werk in enige grote veebedrijven en in een groot aantal ruime kassen van tuinders. Een geleidelijke ontwikkeling die geen beeld meer geeft van het verleden, maar een serie goed gerestaureerde of onderhouden boerderijen toont in een kralensnoer het oude agrarische karakter van Meijel, zowel binnen als buiten de bebouwde kom.
Onder de burgemeesters G. Kirkels en H. Vos heeft Meijel grote voorzieningen zien komen, die volledig voldoen aan de hedendaagse eisen. Een modern zorgcentrum St. Jozef met verschillende categorieën woningen voor ouderen, een brede school Den Doelhof met basisonderwijs, peuterspeelzaal, kinderopvang en gezondheidszorg, een bedrijventerrein De Wielen met een groeiend aantal ambachtelijke bedrijven, een in samenspraak met gebruikers ontwikkeld gemeenschapshuis D'n Binger waar hangjongeren en ouderen even goed hun eigen aangepaste ruimten vinden als volwassenen, bibliotheekbezoekers, toneelspelers, verenigingen, creativiteitsontwikkelaars, muziekgezelschappen, enz., een in eigen beheer samen met de gemeente gerealiseerd nieuw gebouw op sportpark de Starte voor RKMSV en voor de toeristen vier campings, kamperen bij de boer, een bungalowpark en een VVV-kantoor voor verwijzing naar de ruim aanwezige mogelijkheden voor rust, natuur en voorzieningen.
En op dezelfde plek waar zijn voorgangers van vóór 1400, van 1836 en van 1904 hebben gestaan, wijst de 82,5 m hoge St.Nicolaaskerk van ver de weg naar het kruispunt in de Peel, waar het werken aan zanderige wegen met armoede vervangen is door leven in goed onderhouden straten met aandacht voor kunst en cultuur.

De Prins
‘De Prins komt’, roepen de kinderen die op de Meijelse boerenerven aan het spelen zijn. Ze kennen zijn naam niet, ze weten alleen dat hij in zijn tas bladen heeft met foto’s, ‘Ons Zuiden’ en ‘Panorama’.
Willem Manders geniet; met zijn volle baard en zijn hondje is hij vele jaren overal een welkome gast als bezorger van illustratiebladen. Hij heet gewoon ‘de Prins’, verder niet bekend. Toch woont hij in Meijel aan de Simonshoek wijk B.29, getrouwd met Maria van Deurssen en zes kinderen die tussen 1904 en 1913 in Meijel geboren zijn.
Willem heeft dan wel op 19 februari 1868 Deurne als geboorteplaats, maar vader Leonard Manders en opa Willem Manders zijn echte Meijelsen. Maria van Deurssen wordt 15 maart 1876 in Helden geboren.
Officieel is Willem werkman, maar in de herinnering van de Meijelsen is hij tot zijn dood op 16 april 1947 ‘de Prins’ met bladen, die altijd de tijd neemt voor een praatje.
Zijn zoons worden landbouwers of werken in de vlakbij gelegen honingzemerij, die ze op 8 mei 1933 naar Boxtel volgen.

De eerste Meijelse missionaris was Piet Willems. Hij was tussen 1912 en 1947 missionaris in het verre en toen gevaarlijke land China. Willems stuurde honderden foto’s naar familie in Nederland en Duitsland. Zowel de onderwerpen zelf als de uitvoerige tekstuele toelichting die door Willems op de achterzijde was toegevoegd, maken de foto’s bijzonder interessant. Hij beschrijft daarin nauwgezet het alledaagse leven van de Chinezen en schrijft ook uitvoerig over zijn eigen leventje als missionaris in den vreemde. Heemkundevereniging Medelo wijdde hieraan in 2003 een boek.
Schrijver van het boek is Jos Pouls, historicus en secretaris van Medelo. Hij selecteerde de mooiste tachtig foto’s en voorzag die van verbindende teksten. Het werd een schets van het leven van Piet Willems, zoon van een bescheiden Meijelse boer. Pas op zijn 26ste jaar toog Willems, een ‘late roeping’, naar het missiehuis in Grave. In 1912 kwam hij vervolgens in China terecht in het missiegebied van de lazaristen. Het schrijven van het boek was een prachtig karwei vanwege de overtuiging dat er sprake was van betrekkelijk uniek materiaal en het gevoel wel heel direct bij het verleden en het ‘echte leven’ van een missionaris te staan.
Bij het bekijken van de foto’s en het lezen van de brieven die Willems naar Nederland had gestuurd, bleek dat de Meijelnaar van alles had meegemaakt. China werd toentertijd geteisterd door oorlog en revolutie en Willems ondervond daarvan de gevolgen aan den lijve. Hij werd regelmatig bedreigd en één keer werd hij wekenlang door rebellen gevangen gehouden. De opvattingen van Willems over de Chinezen waren overigens zeker niet gespeend van een westers superioriteitsgevoel; hij kon de barrière met de ‘heidense’ Chinezen niet slechten. Maar anderzijds getuigen de foto’s en brieven van een nuchter verstand. Het is toch vooral de eenvoudige boerenknecht uit Meijel die er steeds in doorklinkt. De missionaris beoordeelde de Chinezen op basis van hetgeen hij thuis en op school had geleerd. Tegelijkertijd wilde hij hen winnen voor het ware geloof en hun zielen daarmee redden voor de eeuwigheid.
Door de kloof met de Chinezen werd pater Willems regelmatig gekweld door eenzaamheid en een intens verlangen om weer Meijelnaar tussen de Meijelsen te zijn. Want waar hoorde hij bij? Willems heeft in China met niet aflatende weemoed gedacht aan de mensen in het Peeldorpje waarmee hij zich al die jaren meer verwant moet hebben gevoeld dan met zijn Chinese bekeerlingen.
De opzet van het boek is als volgt. Het begint met een schets van Meijel ten tijde van Willems’ jeugd, gevolgd door uitleg over zijn familie en gezinssituatie. Daarna volgt een klein hoofdstuk over de opleidingsperiode in Grave. Hoofdstuk drie behandelt zijn eerste twaalf missiejaren in China, hoofdstuk vier zijn vakantieperiode in Meijel en de boottocht terug naar zijn missiedorp. Het meest interessante materiaal zit in hoofdstuk vijf, dat de periode 1925-1930 bespreekt. Het was vooral in deze tijd dat hij zich intensief bezighield met de fotografie en met brieven schrijven naar Nederland. Tenslotte worden in hoofdstuk zes zijn jaren als aalmoezenier bij de maristen beschreven. De kern van het boek wordt overigens niet gevormd door de teksten, maar door de tachtig foto’s.

Huttemieke
Geen Meijels geboortekaartje met ‘Mieke Graven’
Geen bidprentje met haar sterfdag
Geen naambord aan waar de deur moest zijn
Van haar hut voorbij Meijel aan de Noordervaart
Ze leefde zomaar in de Peel

De kinderen zeiden ‘heks’
Maar geen was bang bij haar
Of in haar hut, vooroorlogs beeld
Van eeuwen leven in het veen
Ze leefde zomaar in de Peel

Ze droeg de processiestok
Naar links ‘Wees gegroet Maria,
Vol van genade, de Heer is met u,
Gij zijt de gezegende onder de vrouwen
En gezegend is Jezus de vrucht van uw schoot’

Haar stok zwaaide hoog naar rechts ‘Heilige Maria,
Moeder van God, bid voor ons, zondaars,
Nu en in het uur van onze dood’
En Huttemieke lachte haar patronesse toe
En dwaalde met haar korfke door het dorp

Maar Mieke Graven, die Huttemieke heette,
Is ongezien gekomen, is ongeroemd gegaan,
Ze had geen voordeur en geen douche,
Ze had gelukkig wel haar tandeloze lach tevreden met haar hut
En leefde niet zomaar in de Peel

Men noemde haar ‘Huttemieke’ ofwel ‘Mieke Graven’
Ze heette Joanna Maria Hendriks, in Nederweert geboren 21 december 1852 en gestorven 31 januari 1942 dochter van Peter Hendriks en Elisabeth van Tongerlo
Op 4 juni 1883 in Nederweert getrouwd met Hendricus Graven, * Appeltern 2 april 1855, + Rotterdam 4 mei 1885, met erkenning van zoon Peter Graven, * Nederweert 18 mei 1879
Op 19 augustus 1899 als weduwe getrouwd met Henricus Ludwig Bongartz uit St. Toenis

De Sjout
Bartel van der Steen wordt 21 juli 1789 geboren als zoon van Arnold van der Steen en Cornelia Joosten, die twee maanden eerder getrouwd zijn. Vader Arnold is van 1789 tot 1795 de enige Schout die in Meijel geboren is, terwijl de familie toch al vanaf 1600 de bestuurlijke touwtjes in Meijel in handen heeft.

Het ‘portret’ hiernaast toont Bartel van der Steen in 1808 als carabinier bij het 1e Regiment 9e compagnie in Franse krijgsdienst.
In Kessel trouwt hij met Elisabeth Joosten, met wie hij tussen 1821 en 1836 negen kinderen krijgt, van wie er maar vier ouder dan tien jaar worden.

Na de Franse tijd wordt Bartel in Meijel ‘adjoint’ (vgl. wethouder) van 1815 tot 1819 en daarna veertig jaar burgemeester van 1819 tot 1859.
Hij woont eerst op de hoek Dorpsstraat-Kalisstraat en daarna in het logement met kamer voor het gemeentebestuur, dat zijn grootvader Bartel in 1752 heeft laten bouwen bij de kerk, met de muurankers BVDSAK (Bartel van den Steen Anna Kessels). Dit logement is op 25 sep-tember 1944 tegelijk met de kerk verwoest.

Bartel komt in zijn teksten als burgemeester streng over, op het harde af, maar hij vecht als een echte Meijelse voor Meijel en haar inwoners.
Hij verwijt in 1836 de 58-jarige hoofdonderwijzer Leo-nard Gerits gebrek aan ijver, haalt met de politie flink uit tegen Meijelse jongeren die ketelmuziek maken of een vuil feest (toffelen) organiseren en zet vreemdelingen over de grens. Maar hij zet zich in 1824 wel in voor een grondige opknapbeurt van de school, krijgt in de Belgische tijd (rond 1835) wel 9000 francs los van de Belgische koning Leopold I om de Meijelse Waterstaatskerk te bouwen, staat op de bres voor Meijelsen die onterecht in de gevangenis gekomen zijn of niet in militaire dienst willen, werkt hard aan uitbreiding van cultuurgrond en goed beheer van heide- en veengronden, zorgt voor moderne verordeningen i.v.m. brandweer, kadaster, nachtwacht, armbestuur, stierhouden, enz.

Wethouder Lennert Lenders meldt op 30 januari 1859 dat de schoonvader van zijn zoon gisteravond om 11 uur plotseling gestorven is, burgemeester Bartel van der Steen, die naar zijn vader in Meijel steeds ‘de Sjout’ werd genoemd.

Meijel en mensen
Geschreven door Henk Willems

dinsdag 10 augustus 2004
Op zoek naar voorouders en hun leefomstandigheden, komen sommige speurders in het hart van de Peel, in Meijel, het dorp dat vroeger Medelo heette. Heemkundevereniging Medelo wil via deze ‘genealogie’-pagina aan die zoekers enig zicht bieden op Meijel en de mensen die er leefden.

Geen uitgewerkte stambomen of complete familieoverzichten, maar een beetje over ‘onze voorouders in hun sociale omgeving’.
Meijel en de mensen
Het Peelgebied op de grens van Brabant en Limburg, hier op de kaart van H. Jaillot uit 1696, geeft aan hoe geïsoleerd Meijel lag, maar niet los van de wereld.
De zeer oude weg van Den Bosch naar Keulen, de via regia antiqua over de Peelrandbreuk, liep al vele eeuwen over de drie bulten waarop Meijel is ont-staan, met die oude weg als lint waarlangs de eerste bebouwing plaatsvond.
Tot in de negentiende eeuw was die weg de enige doorgangs-route in het centrum van de Peel voor kooplui en legers, voor ambachtslieden en turfstekers, maar ook voor gezagsdragers en zwervers als gedeserteerde soldaten, roverbendes, hoeren en moordenaars. Was Meijel met rondom de schaapskooien in de Peel in de achttiende eeuw werkelijk dat eldorado voor gauwdieven en boeven, zoals sommige geleerden beweren ?
De Meijelsen zelf hebben altijd hard moeten werken in het schrale veengebied. Tot 1795 als ‘horigen’ van de Heren van Ghoor, die hun kasteel in Neer hadden, daarna ook als landbouwers in Peelboerderijtjes met steeds extra werk, omdat ze voor eigen gerief turf staken, een herberg of kroeg uitbaatten, vrachten vervoerden of als ketellapper, koperslager, kuiper of teut buiten de grenzen geluk zochten.
Er was weinig landbouwgrond in Meijel en die was nog schraal ook. Elke meter moest bevochten worden op woeste heidegronden en veen. Dat gevecht, de ontginning, eindigde pas in 1960, zodat binnen de Meijelse grenzen nauwelijks nog echt Peelgebied aanwezig is en nu met reconstructie het herstel van het oude natuurgebied in volle gang is.
Pas in de zeventiende en achttiende eeuw groeiden sommige families door handel, brouwerijen, winkels en vergroting van logementen uit tot een gegoede, welgestelde bovenlaag, die zich vooral vestigde aan de Straat op de middelste bult langs de oude weg, op de Tom met Knijnsberg en Mortel. Dat is het huidige centrum van Meijel.
Op de zuidelijke bult, de Donk met Neervelt en Heihorst, woonden zeker al voor 1400 landbouwers in een hechte gemeenschap met een eigen schutters- of broederschaps-gilde Sint Antonius, met eigen brink en feesten, met de pachthoeve van de Armen-tafel of Heilig Geesttafel.
En vanaf de oudst bekende ontginningen of hoeven op Bos en Kalis en op Luttel Meijel (vóór 1300), dat sinds 1550 met banmolen, tiendschuur en panhuys de Hof heet, gelegen aan de grenzen met Deurne en Asten, ontwikkelde zich in de achttiende en negentiende eeuw langs de oude weg een gemeenschap van ambachts-lieden in de Molenstraat: timmerlieden, hoefsmeden, kuipers, enz., die naast hun ambachtelijk werk een klein gemengd bedrijf hadden. Een van die turfstekers was Gebbel Smolenaars, die in 1910 de beroemde Gouden Helm met schoeisel en munten vond.
Buiten de drie genoemde bulten ploeterden mensen uit Meijel, uit Brabant en Limburg, om de woeste grond te ontginnen en om te zetten in hoeves: in de Simonshoek vanaf 1620, op de Berg, in de Boshoeve, in de Nerenbeemden, in het Startenvelt, in het Vloedveld dat bijna elk jaar door wellen aan de Sloot onder water stond, op de Kamp, in het Platveld. Hard werken met weinig grond. Tot de Tweede Wereldoorlog bleven buiten de Straat op de Tom de peelboerderijtjes, keuterijtjes met een mager gemengd bedrijf, dan ook een gewoon beeld.
En toch: Meijel is waarschijnlijk nog geen goed geordende gemeenschap als duizenden jaren geleden nomaden over de Peelrandbreuk of over de oevers van de Maas-Rijn trekken en er op een open vuur hun voedsel bereiden. Op een toendra-achtige ondergrond worden bij de aanleg van camping Startebos in 1967 resten gevonden van die vuurhoop. Ook de vele stenen van 5000 jaar geleden (speerpunten, messen en gereedschappen), die in Meijel gevonden zijn, vertellen niet of en hoe er heel vroeger een gestructureerde gemeenschap is geweest op Amsloberg of in Medelo langs de via regia antiqua. Over die weg door Meijel trekken in vele eeuwen duizenden en duizenden: mogelijk Romeinse legers, mogelijk Sint Willibrordus die op de grens met Deurne zijn naam leent aan een put waar ooit geneeskrachtig water uit kwam, zeker reizigers van allerlei slag, zeker geordende en ongeordende legers van soldaten op weg naar Baeswiler of Woeringen, naar veldslagen in de Tachtigjarige Oorlog, doorheen de Franse Tijd en totaal vernietigd in september 1944. De Meijelse mensen moeten steeds betalen voor brandschatting bij geboefte en onderhoud bij legers. De gemeenterekeningen spreken er duidelijk over.
Pas in 1983 wordt om het dorp een weg naar Deurne aangelegd die het vele verkeer uit het centrum weghoudt, waar tot dan de oude weg gevolgd moet worden. Bijna hadden de bestuurders van Brabant overigens in 1817 het besluit genomen de weg Turnhout – Venlo (nu A67) over de Meijelse doorgang aan te leggen.
Rond of al voor 1200 (Sint Nicolaas is de patroonheilige van kerk en gemeente) is Medelo een gemeenschap, minstens in ontwikkeling. De oudste schriftelijke vermeldingen uit de veertiende eeuw zijn daarvoor terug te vinden in de archieven van Den Bosch en Helmond, maar ook in die van het bisdom Luik waar geschreven staat dat Meijel in 1400 een kerk heeft. Dan is er een schepenbank, met zeker in de vijftiende eeuw een banmolen, een panhuys en een pachthoeve op Luttel Meijel.
Die gemeenschap Meijel heeft, ondanks de uitputting in een bijna horigensituatie onder de heren van Ghoor tot 1795, ondanks de beroving door veel doortrekkende troepen, ondanks de vijf eeuwen strijd met zuidelijke en oostelijke buurdorpen om behoud van grond en grenzen, ondanks interne twisten tussen met name Straat en Donk (bv. rond 1870 het Oude tegen het Nieuwe Licht, rond 1919 de Straotsen tegen de Boeren, rond 1970 de Vrije Boer), door de eeuwen heen haar zaken goed op orde gehad. Tot 1970 deed de gemeente dat, als voormalig deel van dekenaat Maaseik/Weert in bisdom Luik en van het Oostenrijks Overkwartier van Gelder, gericht op Midden-Limburg en Roermond; na 1970 in samenwerkingsverbanden met Helden, Kessel en Maasbree gericht op Noord-Limburg en Venlo.
Nog vandaag is te merken, dat de oorspronkelijke ontginningen bijna duizend jaar geleden verricht werden door mensen uit Brabant en Limburg, zodat zich in Meijel een eigen taal ontwikkelde die taalkundigen noodzaakt taalgrenzen of isoglossen om of voor Meijel langs te tekenen. De vraag is: hebben de pioniers van Meijel in de smalle doorgang door de Peel een eigen Limburgs-Brabantse taal ontwikkeld of heeft de politiek na 1371 die taalgrenzen veroorzaakt ?
Tegenwoordig is Meijel een redelijk welvarende, eenkernige gemeente met ca. 5800 inwoners, waar het met een goed niveau aan winkels, accommodaties, toeristische en andere voorzieningen prima verblijven is voor inwoners en toeristen. Het grote aantal verenigingen blijft bloeien maar het weinige aan monumenten verliest de slag.

Dialect
De naam MEIJEL
De naam Meijel moet al oud zijn. Rond het jaar duizend moet deze naam heel waarschijnlijk 'Methelo' of 'Methela' geklonken hebben en in de 12-de en 13-de eeuw 'Medele'. Later vindt men Meijell, Meyl, Meijl, Meille,Meyel, Meijel in teksten terug. De huidige schrijfwijze is Meijel.
De naam is samengesteld uit mede of made (= hooiland, weide) en lo (= bos met kale plekken op hoge zandgrond). Allebei de woorden stammen uit de Germaanse tijd. Het element -lo kan ook omgevormd worden tot -el, zoals uit de naam Meijel al blijkt.

't Mééls Dialect
Meijel, eiland in de Peel
Uit oude kaarten van de zestiende, zeventiende of achttiende eeuw blijkt dat Meijel vroeger een verhoging is geweest tussen veenmoerassen. Het lag helemaal geïsoleerd te midden van veen en moeras. Naar Neerkant en Asten liepen vanuit het Limburgse land twee wegen die al vanouds één van de weinige doorgangen moeten zijn geweest van oost naar west en zuid naar noord en omgekeerd in de verder eeuwenlang ondoordringbare Peel. Meijel was dus enerzijds een 'eiland' tussen moerassen en anderzijds een 'kruispunt' van wegen. Beide factoren hebben de Meijelse mens en zijn taal lange tijd beïnvloed.

Het Meijels, één van de interessantste dialecten van Nederland
De bekende Belgische taalkundige en dialectoloog uit Leuven Jan Goossens heeft in 1965 in het tijdschrift "Rheinische Vierteljahrsblätter" het volgende geschreven: "Auch die Gegend zwischen Venlo und der belgischen Grenze westlich der Maas bedarf einer eingehenden Untersuchung. Es ist sogar beschämend, dass sich bisher noch niemand hat finden lassen, um den Dialekt von Meijel, vielleicht die interessanteste Ortsmundart des ganzen niederländischen Sprachgebiets, gründlich zu beschreiben".

Uerdinger lijn, Panninger lijn, Panninger zijlijn
Al in de vroege Middeleeuwen was in Limburg de invloed van Keulen groot. Vanuit deze plaats en uit het Rijnland drongen een groot aantal Rijnlandse klankverschijnselen Limburg binnen. Ook in de woordenschat ondervond men deze invloed. Door de geïsoleerde ligging van Meijel in de Peel en het feit dat het tijden lang een soort drielandenpunt was en eigenlijk ook een soort niemandsland nl. een zonneleen dat overgeleverd was aan zon en wind, bogen al die woord- en klankgolven voor Meijel af naar het zuiden.
Wanneer men de uiterste punten van dergelijke golven met elkaar verbindt, kan men een lijn trekken. Een dergelijke lijn noemt men een taallijn of isoglosse.
De bekendste is wel de Uerdinger lijn. Ten noorden en ten westen van deze lijn spreekt men van ik en ook en ten zuiden en ten oosten van ich en ouch. Zo spreken ze in Venlo, Blerick, Hout-Blerick, Maasbree en Meijel van ik/ook/ók en in Tegelen, Baarlo, Helden, Panningen, Beringe, Ospel, Nederweert van ich en òwch.
Een tweede bekende isoglosse die pal onder Meijel naar het zuiden afbuigt, is de zogenaamde Panninger lijn.De Nederlandse klankcombinaties sp-, sl-, st-, sn-, sm-, worden ten zuidoosten van deze lijn uitgesproken als sjp-, sjl-, sjt-, sjn-, sjm-. Dus slaon tegenover sjlaon, spanne tegenover sjpanne.
Een derde taallijn loopt ten noorden van Meijel en buigt dan naar het zuiden Belgisch Limburg in, de zogenaamde Panninger zijlijn. In een groot deel van Limburg spreekt men de sch- aan het begin van een woord uit als sj-. Zo ook in Meijel. Dus sjòn in plaats van schòn "schoon", sjoe:n in plaats van schoe:n.

Verkorting van klinker
Het Meijels dialect kent verkorting van de klinker waar die in het Nederlands lang is: hemel is in het Meijels himmel, lepel is lippel, hamer is hammer, water is watter, koning is kunning, woning is wunning, deze is dizze, de mijne is de minne. Dus de medeklinker verdubbelt na de verkorting van de klinker. Met dit verschijnsel sluit het Meijels zich aan bij Peellandse dialecten in Noord-Brabant.
Men kent ook verkorting van lange klinker in éénlettergrepige woorden: staart is in het Meijels start, maart is mért, paard is pert, kaart is kart, naald is nòlt. Maar baard is in het Meijels baart, aard "karakter" is aart. In meervoudsvormen treedt ook verkorting op van de lange klinker: beesten is in het Meijels béste, meesten is méste, feesten is féste.
Ook verkort men in het Meijels de klinker in een voltooid deelwoord: gebleven is in het Meijels geblivve, gegeven is gegévve, geraakt is gerakt, gemaakt is gemakt en betaald is betalt.


De Meijelse mouillering
Over rutje, butje en pinj
Onder mouillering verstaat men eenvoudig gezegd dat na bepaalde medeklinkercombinaties als -nd, -nt, -ld, -gt, -pt, -st zich in het dialect een j-klank laat horen. Zo spreekt men in Roggel van kinjtj "kind", honjtj "hond", wiljtj "wild". In een gebied van Sittard tot aan de lijn Venlo-Meijel komt dit verschijnsel voor. Nu is het merkwaardig dat het Meijels dialect zich wat betreft bovenvermelde medeklinkercombi-naties nauwelijks aansluit bij dit Middenlimburgse mouilleringsgebied maar wel een heel eigen, op zich zelf staand mouilleringsgebied vormt. Typerend voor het Meijels zijn de volgende woorden: husj "huis", butje "buiten", wisj "wijs", kwitj "kwijt", verslitje "verslijten", rutje "ruiten", prisj "prijs", pinj "pijn", witj "wijd", brunj "bruin", lusjtere "luisteren". En zo vele andere. Na een ei, ij of ui krijgen de daaropvolgende medeklinkers in het Meijels vaak een j-klank erbij, terwijl de klinker verkort wordt. Men kan rustig stellen dat deze "mouillering" één van de meest typerende kenmerken is van het Meijels dialect. Wellicht het meest typerende kenmerk.



De Sint-Nicolaaskerk is een kerk in het Limburge dorp Meijel. Hij staat in het oude dorpscentrum op dezelfde locatie waar ook de eerdere Meijelse kerken stonden. De kerktoren heeft een hoogte van 79,8 meter waarmee het tot de hogere kerktorens van Nederland behoort.
De Sint-Nicolaaskerk is een in speklagen opgetrokken neogotische driebeukige hallenkerk met netgewelven en een hoge toren in vier geledingen met zeszijdige naaldspits.
Een spekhuis is een gebouw dat is gemetseld van baksteen afgewisseld met horizontale muurbanden, de speklagen, van mergel of andere natuursteen.

In de 12e eeuw stond op de plaats van het huidige gebouw reeds een zaalkerk met zadeldak en een toren met drie geldingen en een naaldspits. In 1835 werd een nieuwe grotere kerk gebouwd, maar de 12e eeuwse toren bleef behouden. Aan het einde van de 19e eeuw was het nieuwe kerkgebouw te klein voor de snel toegenomen bevolking en werd tussen 1901 en 1904 door Hubert van Groenendael en zijn zoon H.F.M. van Groenendael een compleet nieuwe kerk gebouwd. Omdat de kerk op dezelfde plaats als de oude kerk werd gebouwd, werden de diensten in die tijd in een noodkerk gehouden.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de kerk op 25 september 1944 door de Duitsers opgeblazen. Tussen september en de bevrijding op 15 november lag Meijel in de frontlinie en lag de kerk regelmatig onder vuur. Op 27 oktober werd de kerk opnieuw opgeblazen, waarbij ze geheel verwoest werd. Tussen 1944 en 1955 werden de kerkdiensten in noodgebouwen gehouden, tot 1947 in het parochiehuis en cafézaal Pluijm en van 1947 tot 1955 in een éénbeukige noodkerk. Op 21 maart 1954 werd met de bouw van het door Frits Peutz ontworpen huidige kerkgebouw begonnen en op 9 april 1955 werd de Sint-Nicolaaskerk in gebruik genomen. In 1968 werd het gebouw een rijksmonument.



Nationaal Park De Groote Peel
De Groote Peel ligt op de grens van Limburg en Noord-Brabant, in de driehoek Meijel-Asten-Nederweert. Staande in het centrum van de Groote Peel vallen de kerktorens van deze dorpen op. Het gebied is 1500 hectare groot en wordt niet doorsneden door autowegen, hoogspanningsleidingen of andere ontsierende infrastructurele werken.
In het nationaal park zijn nog plaatsen waar de omstandigheden geschikt zijn voor veenmossen. Heel bijzondere groeiplaatsen zijn de kleine, diepe turfputten van soms maar enkele vierkante meters groot. Vroeger werd in deze boerenkuilen meestal door één man één dag turf gestoken en dan stond de kuil de volgende dag helemaal onder water. De kuilen worden nu gevuld met regenwater. Ze lijken helemaal gevuld te zijn met veenmos. Maar ga er niet op staan, want dan blijkt dat je er wel eens behoorlijk diep in weg kunt zakken. Het veenmos is slechts een dunne laag dat op het water drijft.
In en bij de veenputten bevinden zich nog verschillende andere zeldzame soorten planten zoals zonnedauw, veenbes en lavendelheide.
Van alle dieren in De Groote Peel zijn de vogels het meest opvallend. De kabaalschoppende kokmeeuw is tijdens het voorjaar niet over het hoofd te zien. Daarnaast zijn er vele andere watervogels zoals de waterhoentjes, de meerkoeten, de dodaars en de (geoorde) futen. In de wintermaanden nemen ganzen de plaats van de kokmeeuwen in en ook de kraanvogel vindt hier een plek om uit te rusten.
De openheid van het gebied trekt vogels zoals de blauwborst en de roodborsttapuit.




Antoniuskapel Meijel
De kapel ligt aan de rand van Meijel op een groot grasperk met bomen.
De kapel is opgetrokken in baksteen en heeft een met leien gedekt zadeldak. De voorgevel steekt boven het dak uit en wordt bekroond door ee wit ijzeren kruis op een bol. De rondboog-toegang wordt gesloten door een wit metalen hek met siersmeedwerk. In de zijmuren is een klein rondboogvenster aangebracht.
De kapel is van binnen wit gestuukt. Op een altaar tegen de achterwand staat een beeldje van St.-Antonius van Padua met Christuskind. Links en rechts in de muur is een klein glas-in-loodraam aangebracht.



H. Familiekapel Meijel
De kapel ligt in een perk onder de schaduw van een lindeboom tussen de provinciale weg en de weg Aan de Kremmer, aan de rand van Meijel.
Type: Bakstenen kapel met zadeldak.
De bakstenen kapel heeft een driezijdig gesloten koor en een met leien gedekt schilddak. In de zijmuren is een Grieks kruis uitgespaard en ook het kruis op de voorgevel heeft de voorm van een Grieks kruis.. De kapel heeft een cementboog-toegang en is voorzien van steunberen.
De kapel is wit gestuukt. Op een altaar tegen de achterwand staat o.a. een klein beeldje van de H. Familie.
naar de top van deze pagina