Terug naar de homepage van Henri Floor Hoorn en omgeving

4000 Jaar voor het begin van onze jaartelling is West-Friesland door zijn aard en klimaat een onaantrekkelijke streek. Er zijn enkele strandwallen, terwijl de rest veel gelijkenis vertoont met het huidige Waddengebied. Bodem en zeespiegel zijn nooit lang in evenwicht.
Door orkanen verdwijnen de strandwallen deels en kan de zee nieuwe lagen klei en zand afzetten op de oude wallen die er nog zijn. Het opkomend en afgaand water (eb en vloed) zoekt zijn weg door geultjes. Naast deze wadstroompjes wordt de streek doorsneden door rivieren uit hoger gelegen gebieden zoals Utrecht, Gelderland en Overijssel. Zo stroomt in de bronstijd de IJssel via Hoorn en Hoogwoud ter hoogte van Callantsoog in zee. De monding van de rivier verzandt in de loop der tijd door het in- en uitstromende zeewater; het achterliggende land wordt drassig en onbegaanbaar. In de moerassige gebieden die niet telkens onder water staan, ontstaat plantengroei met als gevolg de vorming van een veenpakket.
Als de zee het gebied weer eens overspoelt, raakt de veenlaag met zand en klei bedekt. De hoger gelegen zandruggen lenen zich uitstekend voor bewoning.

De Roode Steen is het markantste plein van Hoorn: een knooppunt van zeven straten en stegen. Belangrijke verbindingswegen uit het binnenland kwamen hier bij elkaar, zoals het Grote Noord en het Grote Oost. Vroeger waren dit dijken, hetgeen goed te zien is aan de hoogte van de bestrating ten opzichte van de stegen die er op uitkomen. Ook de sluis in de waterweg de Gouw (gedempt in 1420) lag bij de Roode Steen.
Bier Volgens de Hoornse geschiedschrijver Theodorus Velius moet Hoorn op deze plek zijn ontstaan. Drie broers uit Hamburg ('brouwers van haer neeringhe die daer veel met haer Bieren quamen handelen') bouwden er in 1316 een herberg en drie huizen. Archeologisch onderzoek heeft intussen aangetoond dat de eerste bebouwing van Hoorn van vroeger datum moet zijn.
Kaas Toch kan de Roode Steen gezien worden als het centrale punt van waaruit de stad zich heeft ontwikkeld. Boeren uit de omgeving brachten er hun agrarische produkten op de markt, kooplieden dreven er handel en er verrezen overheidsgebouwen als het stadhuis (1420), de Waag (1609) en het Statencollege (1632). Door de gestage handel in zuivelprodukten (er werd tweemaal per week markt gehouden) kreeg het plein de naam Kaasmarkt. Op het Waterschapshuis, Grote Oost 6, is nog een gevelsteen te zien waarop twee kaasdragers staan afgebeeld. Officieel heeft de Roode Steen sinds 1888 twee namen: zowel Roode Steen als Kaasmarkt.
Bloed De naam Roode Steen ontleent het plein aan een bloederiger activiteit: het voltrekken van vonnissen aan lieden die door het stedelijk gerecht van schout en schepenen waren veroordeeld. Gewoonlijk bestonden die vonnissen uit het afhakken van ledematen of, bij halsmisdrijven, van het hoofd. Dat gebeurde op een rode steen in het plaveisel tegenover het in 1797 gesloopte stadhuis.
Nog altijd ligt er een platte, ronde, rode steen naast de sokkel van Jan Pieterszoon Coen. Maar wie denkt nog bloed te kunnen ruiken, komt bedrogen uit. Het is een replica. Fragmenten van de echte rode steen bevinden zich in het Westfries Museum.

De bevolking van Hoorn bestaat in die tijd grotendeels uit boeren, schippers en geestelijken.
De boeren verdwijnen geleidelijk uit het stadsbeeld, als Hoorn groter wordt. De kloosters met hun grote tuinen nemen maar liefst een kwart van de oppervlakte van de stad in beslag.
De schippers houden zich vooral bezig met handel overzee en met haringvisserij. Haring is het belangrijkste volksvoedsel. Het gebreide haringnet is een Hoornse uitvinding, die de vangst van grote hoeveelheden haring mogelijk maakt.
Door de handel en visserij ontstaat er ook wat industrie, met name op het gebied van de houtbewerking en de scheepsbouw, zoals ankersmederijen, touwslagerijen en zeilmakerijen.
Vanaf de vijftiende eeuw wordt steeds meer in steen gebouwd. Dit geldt zeker voor belangrijke gebouwen zoals het stadhuis, dat een plaats krijgt op de Roode Steen.
Hoorn bouwt in 1426 als eerste stad in West-Friesland een aarden omwalling met vier houten poorten en wachthuisjes. Dit eerste verdedigingswerk zal in de loop der eeuwen wordfen versterkt en uitgebreid. Heel wat vijanden, zoals de Kennemers en de beruchte Gelderse Grote Pier, lopen zich erop stuk. Het "keren" van de Kennemers leidt tot de straatnaam het Keern.
Steeds meer ambachtslieden, handelaars en vissers vestigen zich in de stad. Ook in Hoorn komen de gilden tot bloei. In de Oosterkerk is een aantal gilden afgebeeld in glas-in-lood. Hoorn ontwikkelt zich tot een marktplaats van betekenis. Landbouwproducten van het rijke West-Friese platteland worden in Hoorn verhandeld om te worden doorverkocht of geëxporteerd. De Roode Steen heet in de volksmond nog altijd de kaasmarkt. Tijdens jaarmarkten reden wel duizend karren de kazen af en aan.

Jan Theunisz. Blanckerhoff uit Alkmaar begint in 1663 met het schilderen van "De slag op de Zuiderzee voor de rede van Hoorn tegen Bossu in 1573". Vijf jaar later is hij klaar en kan het werkstuk in een monumentale omlijsting van Johannes Kinnema worden opgehangen in het Statenlogement te Hoorn. Daar is het pronkstuk nog altijd te zien.
De slag op de Zuiderzee vindt plaats in 1573, in het begin van de roerige Tachtigjarige oorlog. De steden en gewesten van de Nederlanden vormen dan nog geen eenheid in de strijd tegen de Spaanse overheersing. Zo blijft Amsterdam bijvoorbeeld lange tijd trouw aan Spanje. De strijd ter land en ter zee verloopt moeizaam. Als de Watergeuzen in 1572 Den Briel innemen, scharen veel steden in Noord-Holland, waaronder Hoorn, zich aan de zijde van opstandelingenleider Willem van Oranje.
Een jaar later komt de oorlog in dit gebied tot een hoogtepunt. De Watergeuzen en de West-Friezen proberen de haven van Amsterdam te blokkeren. De Spaanse stadhouder Maximiliaan de Hennin, heer van Bossu, zendt een zeemacht op de Oranje-aanhangers af. Er volgt een zeeslag die zes dagen en nachten duurt. Ondanks de overmacht slagen de West-Friezen onder aanvoering van Cornelis Dirkszoon, burgemeester van Monnickendam, erin Bossu te verslaan

Hoorn kan putten uit een rijke zeevaarthistorie, met als hoogtepunt de zestiende en zeventiende eeuw. Hoornse schippers en kooplieden staan in die tijd bekend om hun vindingrijkheid, hun doorzettingsvermogen, hun ondernemingslust en hun slimme koopmanschap. Onder het motto 'de kost gaat voor de baat uit', zijn ze bereid risico's te nemen. Hun avonturen spreken nog altijd tot de verbeelding
Uitgever Jan Jansz Deutel weet de belevenissen die hij uit de mond van de Hoornse schipper Bontekoe optekent zo raak te beschrijven, dat het scheepsjournaal bestseller wordt. Elke scheepsjongen heeft in die tijd twee boeken in zijn scheepskist: de bijbel en het journaal van Bontekoe. Geestelijke bagage voor onderweg. De eerste uitgave verschijnt in 1646, nu al meer dan 350 jaar geleden. De menselijke kant van de schipper, zijn angsten, zijn twijfels, zijn onzekerheid, de moeilijke beslissingen die hij moet nemen, maken het boek ook nu nog het lezen waard.
Tegenwoordig is de rampreis van Bontekoe vooral bekend door Johan Fabricius' bewerking voor de jeugd: De scheepsjongens van Bontekoe. In Fabricius' boek zijn de scheepsjongens Hajo, Padde en Rolf belangrijker dan de schipper die in het oorspronkelijke Journaal de held is
Als zijn botteliersmaat in het ruim het dagelijkse mutsje brandewijn voor de bemanningsleden aan het tappen is, valt er een kaars om en vliegt de brandewijn in de fik. Onder de vaten met brandewijn liggen vaatjes buskruit. Iedereen gaat als de wiedeweerga aan het blussen. Nou ja, iedereen? Een stuk of veertig bemanningsleden zien de klap al aankomen. Zij strijken stilletjes een sloep en maken dat ze uit de buurt komen. Een klassiek geval van muiterij. Achteraf blijken dit wel de slimste bemanningsleden te zijn, want Bontekoe en de zijnen vliegen met schip en al de lucht in en de schipper is maar wat blij dat hij samen met de enige andere overlevende door de muiters uit het water wordt gevist.
De voorraad proviand raakt al gauw op en na verloop van tijd beginnen de wat ruigere types onder de bemanningsleden hongerig naar de scheepsjongens te kijken. Maar als de nood het hoogst is, is de redding nabij. Er komt land in zicht. Het oppeuzelen van Padde, Hajo en Rolf wordt tot nader order uitgesteld.
Aan land maakt Bontekoe opnieuw angstige ogenblikken mee. Op een gegeven moment wordt hij belaagd door inboorlingen die weinig goeds met hem voorhebben. Het ziet ernaar uit dat Bontekoe en de zijnen in de pan worden gehakt. De schipper meent dit althans op te merken uit het agressieve gedrag van de plaatselijke bevolking. Hij wordt doodsbang, prevelt een gebed en krijgt een ingeving: 'als ik heel hard ga zingen, merken de inboorlingen niet dat ik het bijna in mijn broek doe van angst en laten ze ons misschien met rust'. Zo gedacht, zo gedaan. Bontekoe heft luidkeels een gezang aan. De inboorlingen weten niet hoe ze het hebben. Het helpt: noch Bontekoe, noch zijn bemanningsleden wordt ook maar een haar gekrenkt.
De scheepsjongens van Bontekoe zitten nog altijd op de kademuur over het water te turen, vlakbij het Houten Hoofd en de Hoofdtoren.....

Jan Haring
Jan Haring is een beroemde Hoornse held. Haring, gezien zijn naam vermoedelijk een telg uit een Hoorns vissersgeslacht, doet tijdens de Tachtigjarige Oorlog van zich spreken door twee heldendaden te verrichten. Beide gebeurtenissen spelen zich af in 1573.
Hazenpad
Het prinsgezinde West-Friesland wordt door Alva bedreigd. West-Friezen en watergeuzen spannen zich gezamenlijk in om de Spanjaarden te verslaan. Er doen niet alleen beroepssoldaten aan mee, ook burgers nemen de wapens ter hand. Zo ook Jan Haring, die veel roem weet te vergaren door het tijdens het beleg van Haarlem in z'n eentje op te nemen tegen een Spaanse overmacht. De West-Friezen hebben zich bij wijze van afleidingsmanoeuvre verschanst op de Diemerdijk langs het IJ en belagen van die kant de Spanjaarden. Dit pakt verkeerd uit: de overmacht blijkt te sterk en de West-Friezen moeten het hazenpad kiezen. Jan Haring dekt de aftocht van zijn kameraden. Hij houdt geruime tijd stand op een smal stuk dijk dat aan beide zijden door water omgeven is. Maar op een gegeven moment wordt het vijandelijk spervuur zelfs deze 16e-eeuwse 'Rambo' te gortig. Onder een regen van kogels duikt hij in het water, zwemt naar de overkant en rent over het weiland naar Monnickendam, waar hij ongedeerd aankomt. 'Dit stuiten der vijanden was de behoudenis van veelen zijner spitsbroederen; ende nerghens anders hunne wijk heen,' meldt geschiedschrijver P.C. Hooft over dit voorval.
Zeeslag
Bij het tweede huzarenstukje loopt het slechter af met onze held. In oktober 1573 vindt de 'Slag op de Zuiderzee' plaats. De Spanjaarden hebben in Amsterdam een sterke vloot uitgerust, waarmee zij de steden aan de Zuiderzee willen onderwerpen. De Spaanse vloot staat onder commando van admiraal Maximiliaan van Bossu, vanaf diens vlaggenschip 'De Inquisitie'. De vloot van de Hollanders en West-Friezen wordt aangevoerd door Cornelis Dircksz van Monnickendam. Als die gewond raakt, neemt schipper Jan Floor het bevel over. De strijd duurt vijf dagen, waarbij de schepen over de Zuiderzee zwalken. Ook voor de kust van Hoorn wordt stevig gevochten. Vanuit de stad wordt de West- Friese vloot van verse manschappen en munitie voorzien.
Jan Haring doet tijdens deze zeeslag opnieuw van zich spreken door in het want van het vlaggenschip van Bossu te klauteren, de admiraalsvlag los te snijden en de prinsenvlag te hijsen. Terwijl hij met de 'Inquisitie'-vlag naar beneden klimt, wordt hij door een kogel in de borst getroffen. Dodelijk gewond valt hij in zee. Zijn kornuiten dreggen hem op en dragen hem in een open kist naar het stadhuis, waar velen hem eerbiedig de laatste eer bewijzen. De admiraalsvlag wordt 'tot eeuwige gedagtenisse' in de toenmalige Grote Kerk (afgebrand in 1838) gehangen.
De West-Friezen winnen de 'Slag op de Zuiderzee'. Bossu wordt gevangen genomen en tegen betaling van losgeld vastgezet in het voormalige Weeshuis aan de Korte Achterstraat. Een gedenksteen in de gevel herinnert er nog aan. In het Westfries Museum aan de Rode Steen zijn de gouden drinkbeker en twee enorme zwaarden van Bossu te zien.
De overwinning heeft tot gevolg dat West-Friesland een zelfstandig en economisch onafhankelijk gewest wordt, met een eigen admiraliteit en een eigen munt.

Tijdens de Slag op de Zuiderzee in oktober 1573 weten de prinsgezinde West-Friezen en Hollanders de Spaanse vloot te verslaan. Daarmee is de hegemonie te water een feit. Maar op het land wordt nog verbitterd gevochten. Vanuit Amsterdam overvallen de Spanjaarden Waterland en de Zaanstreek met de bedoeling om door te stoten naar West-Friesland. Als gevolg van dit krijgsgeweld en de daarmee gepaard gaande wreedheden slaan veel mensen op de vlucht.
Zo ook Lambert Meliszoon uit Westzaan. Samen met zijn moeder probeert hij een veilig heenkomen te zoeken. Het is winter en hij sleept zijn moeder op een berrie voort over het ijs. Op zeker moment wordt het tweetal door de Spanjaarden ingehaald. Lambert heeft geen andere keus dan zich in het riet te verstoppen en zijn moeder achter te laten. Weggedoken tussen het riet, vreest hij het ergste. Even later valt de berrie met de oude vrouw in handen van de Spanjaarden. Maar de soldaten hebben medelijden met het arme mens en laten haar met rust. Geschiedschrijver Feyken Rijp tekent hierover op dat de krijgslieden tamelijk aangedaan waren door hun vondst: 'dese vrome daad trof het herte der bloed dorstige Spanjaarden sodanig, dat sy de oude vrouw vindende sonder de minste moeyte aan te doen, met vreden lieten'.
Zodra de soldaten uit het zicht zijn, kruipt Lambert Melisz tevoorschijn. Hij treft zijn moeder ongedeerd aan en gaat weer aan de sjouw. Buiten adem en aan het eind van zijn krachten arriveert hij met zijn moeder bij de Westerpoort van Hoorn. Veilig binnen de stadsmuren aangeland, vertelt hij wat hen overkomen is. De Hoornse bevolking komt zo onder de indruk van zijn relaas, dat Lambert en zijn moeder vereeuwigd worden op een houtreliëf in de kroonlijst van de poort.
Lambert Melisz vestigt zich voorgoed in Hoorn. Zijn nakomelingen hebben er posities van hoog aanzien bekleed. De Westerpoort is in het begin van de negentiende eeuw helaas gesloopt. Het houtreliëf bevindt zich echter nog in het Westfries Museum. Historisch onderzoek heeft overigens uitgewezen dat niet Lambert Melisz op het reliëf is afgebeeld, maar Heyndsrick Jacobsz Oetkens, en dat deze niet zijn moeder, maar zijn grootmoeder uit handen van de vijand wist te houden.

Jaarlijks brengen vele tienduizenden toeristen een bezoek aan de bollenstreek tussen Haarlem en Leiden. Zij zullen niet weten dat niet de bollenstreek, maar West-Friesland de belangrijkste leverancier van tulpenbollen in Nederland is.
De band tussen Hoorn en de tulp gaat ver in de geschiedenis terug. Ter herinnering aan deze historische verbintenis is ieder jaar, tijdens de bloeiperiode van de tulp, in de hal van het Westfries Museum een vitrine ingericht met afbeeldingen van tulpen op tegels, prenten, merklappen, zilver en porselein.
Een mooi verhaal uit de geschiedenis van Hoorn gaat over de bollenrazernij in de jaren 1636 en 1637, ook wel de tulpomanie genoemd. Tulpen zijn dan een gewild artikel en gelden voor de gewone man als een goede belegging. Er worden soms waanzinnige prijzen voor een enkele tulpenbol betaald, pure windhandel. Hoornse kooplui doen daar volop aan mee.
De sociale gevolgen zijn enorm: arme mensen worden in korte tijd rijk en rijke mensen zetten hun hele vermogen op het spel. Heel even is een tulpenbol net zoveel waard als een huis! De prijs kan wel oplopen tot 5000 gulden. Bekend is de transactie waarbij één tulpenbol goed is voor twee lasten tarwe, vier lasten rogge, vier vette ossen, acht vette varkens, twaalf vette schapen, twee okshoofden wijn, vier tonnen achtguldenbier, twee tonnen boter, duizend pond kaas, een bed met toebehoren, een pak kleren en een zilveren beker.
Er zijn Horinezen die bij hun bed een alarmbel aanbrengen, die met de tulpen in hun tuin in verbinding staat. In 1637 stort de dwaze handel als een kaartenhuis ineen....
Er zijn in Hoorn nog altijd gevelstenen te zien die aan de tulpomanie herinneren, zoals die op het Kleine Oost., schuin tegenover de Oosterpoort. Het huis heet dan ook 'De Tulp'.
Op de plek waar nu de Cyriacuskerk staat, stond vroeger een huis dat 'De Drie Tulpen' heette. Het huis is verdwenen, maar de gevelsteen is bewaard gebleven en te zien in het Westfries Museum. Een replica van deze steen is aangebracht in de gevel van het centrum achter de Cyriacuskerk.

Kaap Hoorn is de meest zuidelijke rotspunt van Zuid-Amerika, waar de Atlantische en de Stille Oceaan elkaar ontmoeten. Het is een eiland met een diameter van ongeveer 7 kilometer en een hoogste punt van 400 meter. Het werd in 1616 ontdekt door de Hoornse schipper Willem Schouten, gezagvoerder op het schip 'De Eendracht'.
De zeeweg rond de kaap en de daar veelvuldig optredende westerstorm zijn symbool geworden van strijd tegen de elementen, doorzettingsvermogen en zeemanschap. Als zodanig heeft Kaap Hoorn internationale faam gekregen.
Willem Cornelisz Schouten is een Hoornse schipper, die in opdracht van de Amsterdamse koopman Isaac Le Maire een ontdekkingsreis onderneemt die drie jaar zal duren. Het is 'Een Reyse rondom de gheheele Aerdkloot', waarbij hij een nieuwe doorvaart naar Indië ontdekt (langs Kaap Hoorn) en onderweg ook nog een eilandengroep van de naam Hoorn voorziet.
De oppermachtige Verenigde Oostindische Compagnie heeft van de Staten- Generaal het alleenrecht gekregen om in het gebied tussen Kaap de Goede Hoop en Straat Magelhaes handel te drijven en zonodig oorlog te voeren om dat recht af te dwingen. Maar natuurlijk zijn er kooplieden die probeerden dit monopolie te omzeilen.
In 1615 onderneemt de Amsterdamse koopman Isaac Le Maire een poging om het monopolie van de V.O.C. te doorbreken. De door hem opgerichte Australische Compagnie rust twee schepen uit, de Eendracht en de Hoorn, om een nieuwe doorvaart te vinden van de Atlantische Oceaan naar de Stille Zuidzee. De twee schepen staan onder bevel van Isaac's zoon Jacob en de ervaren Indiëvaarder Willem Cornelisz Schouten uit Hoorn.
Le Maire heeft zijn handelsgenootschap niet zomaar de naam Australische Compagnie gegeven: het is namelijk de bedoeling dat de schepen het onbekende Zuidland, Terra Australis, zullen ontdekken.
Australië hebben ze niet gevonden, maar een nieuwe, zuidelijker doorvaart wel: Straat Le Maire, tussen Vuurland en Stateneiland. Op 29 januari 1616 rondt de Eendracht deze zuidkaap van Zuid-Amerika, die door Schouten 'Kaap Hoorn' wordt gedoopt. Het andere schip, de Hoorn, is intussen door brand verloren gegaan. In de Stille Zuidzee ontdekt Schouten bovendien een eilandengroep. Aan deze eilanden, met de inheemse namen Futuna en Alofi, geeft hij de naam 'Hoornse Eilanden'. Ze worden later op zeekaarten van de Engelse admiraliteit als Horne Islands aangeduid. Als de twee ontdekkingsreizigers in Batavia arriveren, worden hun overgebleven schip en goederen door de V.O.C. in beslag genomen. Dat gebeurt op last van de Heren Zeventien, omdat zij 'niet in haren dienst zijn uitgevaren'.
Zwaardvis Jacob Le Maire en Willem Schouten hebben elk afzonderlijk verslag gedaan van hun bevindingen. Le Maire beschrijft de reis in zijn 'Spieghel der Australische Navigatie', terwijl Schouten in zijn Iournal (scheepsjournaal) heeft opgetekend welke 'Eylanden, vreemde volcken en wonderlicke avontueren hem ontmoet zijn'.
Een van die avonturen is een frontale aanvaring met een zwaardvis, als het schip in de buurt van Sierra Leone vaart. 'De zee was root van het bloet,' meldt de schipper. Het schip werd in Porto Desire op het strand gezet om de schade te inspecteren. 'Wy vonden voor inde boech, ontrent seven voeten onder water, een hoorn int Schip steecken, van heel vast sterck en seer hart been, stack door drie huyden van 't schip heen. Desen hoorn stack ontrent wel een half voet diep int schip, en een kleyne half voet daer buyten, daer hy met groot ghewelt kort afghebroken was, daer over dat monster soo gheweldich hadde ghebloedt.'
Kaap-Hoornvaarders De ronding van Kaap Hoorn, met de in dat zeegebied dominerende westerstormen, werd het zwaarste traject ter wereld geacht. Van de Nederlanders die op een vrachtzeilschip Kaap Hoorn hebben gerond, zijn nog enkelen in leven. De vereniging die zij ooit vormden, is opgevolgd door een stichting die de herinneringen aan hun ervaringen en kundigheden levend houdt. De Stichting Kaap-Hoornvaarders heeft een oudheidkamer in het Sint-Jozefhuis aan het Achterom 17 in Hoorn. In de zomer is daar elke woensdag een expositie te zien.
Stichting De verbondenheid die degenen die de route hadden afgelegd voelden, leidde tot de oprichting van een internationale broederbond, gevestigd in St. Malo. In 1959 werd een Nederlandse tak opgericht die, mede door natuurlijk verloop, in 1985 werd omgezet van een vereniging in een stichting. Deze stichting organiseert lezingen, publicaties en tentoonstellingen en heeft een onderkomen in twee gerestaureerde stijlkamers in het Sint Jozefhuis te Hoorn. Lees hier de toespraak van voorzitter drs. R.J. de Jong, uitgesproken tijdens de jaarbijeenkomst op 15 september 2003.
Sinds 1998 bestaat er voor jachtschippers die erin zijn geslaagd Kaap Hoorn te ronden een trofee en voor bemanningsleden een gedenkpenning. De uitreiking vindt plaats tijdens de jaarbijeenkomst van de Nederlandse Kaap Hoorn Vaarders.
De trofee, een ontwerp van de Hoornse kunstenaar Marion Buis, is bestemd voor huidige jachtschippers die Kaap Hoorn hebben gerond op een wijze die strookt met die van de "Groote Zeilvaart" van weleer. De trofee is niet alleen een teken van waardering, maar houdt ook de herinnering levend aan de historische band tussen de stad Hoorn en Kaap Hoorn.
Toetsing Sinds enige decennia kiezen moderne zeiljachten en charterschepen de uitdagende route die zeilende vrachtschepen vroeger namen. De ene keer gaat het om een wedstrijd rond de wereld, de andere keer om een eenzame sportieve prestatie.
Een Commissie van Advies toetst geslaagde reizen aan regels die zijn opgesteld en adviseert het stichtingsbestuur over toekenning van de titel Kaap Hoorn-schipper en de bijbehorende trofee.
De ronding van de kaap moet deel uitmaken van een oceaanreis van tenminste 3.000 zeemijlen en de motor mag van 50? zuid in de Atlantische Oceaan tot 50? zuid in de Stille Oceaan (of omgekeerd) niet hebben bijgestaan, terwijl bovendien geen tussenhaven mag zijn aangedaan.

Rotius, 17e eeuws schilder
De Rotiusstraat in Hoorn-Noord dankt zijn naam aan de portretschilder Rotius, die in de 17e eeuw in Hoorn woont en werkt. Jan Albertsz Rotius wordt op 20 oktober 1624 geboren in Medemblik en komt in 1643 op 19-jarige leeftijd naar Hoorn. Hij leeft kort maar hevig, want hij overlijdt in 1666.
De schilderkunst uit de 17e eeuw is herkenbaar aan de uitbeelding van vitaliteit. Door de liefde voor en de lust in het leven van deze eeuw, voelen de schilders zich vrijgevochten kunstenaars, die een ontwikkeling laten zien van het stijve uit de 16e eeuw naar het losse uit de 17e eeuw, dat zal eindigen bij Rembrandt. Aan het feit dat zij bij de gilden als handwerkers zijn ingedeeld, gaan zij niet gebukt.
Rotius is het meest bekend geworden om zijn schuttersstukken, die nu in het Westfries Museum hangen. Het zijn enorme portretten van schutters die burgerwachtdiensten draaien. Het goudborduursel van de bandeliers, het schildpadden stok, het kantwerk aan kragen en manchetten en het staal van de hellebaarden geven blijk van grote zorg en vakmanschap.
De burgerwachtdiensten, ooit een bittere noodzaak voor veiligheid, zijn in de 17e eeuw een erebaantje geworden. Schutters worden meestal voor drie jaren aangesteld. Na afloop volgt een enorm banket, dat vaak wel drie dagen kan duren, en het maken van een groepsportret van alle schutters.

Claes Molenaar
Op zekere nacht in het jaar 1426 kan Claes Molenaer maar niet in slaap komen. Hij staat op, loopt wat door het huis en staart door het venster naar buiten. Tot zijn grote verbazing ziet hij boven het huis van overbuurman Doedesz een Mariabeeld zweven. Ontroerd door dit bovennatuurlijke verschijnsel wekt Molenaer al zijn buren. De verschijning van Onze Lieve Vrouw wordt gezien als een godswonder. Men vraagt Doedesz zijn huis te verkopen, zodat op die plaats een kapel kan worden gebouwd. Maar die voelt daar niets voor en weigert. Kort daarop breekt er een pestepidemie uit en een van de slachtoffers is de onfortuinlijke Doedesz. De buurtbewoners menen hierin een vingerwijzing van God te zien. Zij benaderen de weduwe Doedesz met het verzoek of zij nu alsnog het huis wil verkopen. Onder hevige aandrang geeft de vrouw toe en in hetzelfde jaar wordt er een houten kapel gebouwd op de plaats waar nu de Noorderkerk staat.
Het gebouw is nog maar net voltooid, als er weer een wonderlijk voorval plaatsvindt. Een schipper die een Mariabeeld naar Friesland vervoert, krijgt te kampen met slecht weer en moet de haven van Hoorn binnenlopen. Alle pogingen die hij in de daaropvolgende dagen onderneemt om met zijn schip de havenmond uit te varen, lopen op niets uit omdat er telkens een storm opsteekt.
De bevolking loopt uit om de verwoede pogingen van de schipper te aanschouwen. Tussen de omstanders bevindt zich Claes Molenaer. Molenaer herkent in de piëta die de schipper aan boord heeft onmiddellijk het Mariabeeld dat hij boven het huis van zijn buurman heeft zien zweven. De vrome omstanders besluiten het beeld van de schipper te kopen en het in de kapel op te stellen.
Vijftien jaar later wordt de houten kapel vervangen door een stenen kruiskerkje. Omstreeks 1505 wordt de kerk vergroot met een zijbeuk aan de noordzijde en in 1519 met een zijbeuk aan de zuidzijde. De vroegere zijmuren worden vervangen door pilaren. Na de hervorming worden alle herinneringen aan het katholicisme verwijderd. De kans is groot dat de piëta is overgebracht naar de schuilkerk De Drie Tulpen aan het Achterom. In De Drie Tulpen bevindt zich in elk geval een piëta waaraan wonderbaarlijke genezingen worden toegeschreven.
Op de plek van de schuilkerk wordt in 1882 de aan Cyriacus en Franciscus gewijde koepelkerk aan het Grote Noord in gebruik genomen. In deze kerk zijn muurschilderingen te bezichtigen die de ontstaansgeschiedenis van de Noorderkerk uitbeelden. De Cyriacuskerk beschikt over een prachtige piëta, waarvan de ouderdom geschat wordt op plusminus 500 jaar. Het Mariabeeld kan dus vervaardigd zijn in de tijd waarin de Noorderkerk werd gesticht.

Velius: arts en geschiedschrijver
Hoorn heeft een rijke geschiedenis. De stad bestaat sinds ongeveer 1300 en er is sindsdien veel gebeurd dat de moeite waard is om te weten. De belangrijkste geschiedschrijver van Hoorn is Velius. Zijn standbeeld (1981) staat op het Nieuwland.
Velius heet eigenlijk Dirk Seijlmaeker. Hij leeft in de 17e eeuw en in die tijd is het de gewoonte om, als je gestudeerd hebt, een Latijnse naam aan te nemen. Velius is een geleerd man: hij heeft medicijnen gestudeerd en is stadsarts van Hoorn. Het optekenen van de geschiedenis van Hoorn doet hij erbij als hobby. Velius legt niet alleen vast wat er in zijn eigen tijd gebeurt, maar hij probeert er ook achter te komen hoe en wanneer Hoorn is ontstaan.
Velius verhaalt dat in de 13e eeuw Denen, Bremers en Hamburgers hun koopwaar lossen aan de Roode Steen. Ze verkopen hun waren aan kooplui op het land of ruilen ze tegen andere goederen. Drie broers uit Hamburg besluiten om ter plaatse pakhuizen te bouwen om hun koopwaar te kunnen opslaan. Zo verrijzen de eerste drie huizen op de Roode Steen. Spoedig ontstaat er een gehucht dat eenvoudig wordt aangeduid als 'hoek' of op z'n middeleeuws 'horne', naar de ligging in een hoek of bocht van de toenmalige dijk.
Mensen die nu de geschiedenis van de stad bestuderen, maken nog altijd gebruik van de "Chronyk van Hoorn". Het boek geeft een goed beeld van hoe de mensen zo'n 400 jaar geleden in Hoorn leefden. Zo staat er bijvoorbeeld dat het tijdens de winter van 1617 verschrikkelijk hard vroor. Zo hard, dat je met paard en slee over de Zuiderzee kan rijden. Alles wat je als brandstof kunt gebruiken, gaat in de kachel; er kan geen bier meer gebrouwd worden, zodat de mensen water moeten drinken. In die tijd drinken de mensen inderdaad bier in plaats van water. Het water is meestal zo smerig dat je er ziek van wordt.
Dankzij Velius weten we veel over de geschiedenis van Hoorn. Als je door de binnenstad wandelt, kom je ook veel herinneringen uit het verleden tegen. De vele oude gebouwen, bomen, waterpompen en hekken vertellen ieder hun eigen verhaal. Tekeningen en schilderijen laten zien hoe de mensen zich kleedden, wat ze voor de kost deden en hoe ze reisden.
In het Westfries Museum aan de Roode Steen zijn nog altijd veel historische afbeeldingen te zien. Maar ook oude munten, serviesgoed, wapens en zelfs complete geraamtes van mensen die eer dan duizend jaar geleden in West-Friesland leefden. De collectie van het museum bestaat voor een deel uit dingen die door anderen zijn verzameld en geschonken, en voor een deel uit materiaal dat tijdens archeologisch onderzoek is opgegraven.

In de zestiende eeuw groeit Hoorn uit tot een wereldhandelshaven. Schepen varen af en aan. Vooral de routes naar de Oostzee en de Middellandse Zee worden druk bevaren. Kooplieden uit Hoorn verdienen een dikke boterham met de handel op steden als Genua en Livorno. Op voormalige rederswoningen en pakhuizen zijn nog gevelstenen te zien met opschriften die hieraan herinneren, Mensen werden in die tijd vaak genoemd naar het huis waarin ze woonden. Zo heeft de Hoornse koopman Liorne naar alle waarschijnlijkheid gewoond in een pand met het opschrift 'Lioorn' of 'Lyoren', een verbastering van het woord Livorno.
De geschiedschrijver Velius beschrijft in zijn Chronyk van Hoorn hoe een koopman, genaamd Pieter Jansz Vael, wonende in Lyoren op Phenidsen (het huidige Venidse), in 1594 opdracht geeft voor de bouw van een tot dan toe onbekend scheepstype.
Volgens Velius heeft Liorne zich laten inspireren door het verhaal over de ark van Noach. De afmetingen en verhoudingen van Liorne's nieuwe vrachtvaarder zijn gebaseerd op de specificaties van de ark zoals die in de bijbel vermeld staan.
In 1595 wordt de kiel gelegd op de werf van Pieter Jansz Vaalhen, gezien de naamsverwantschap mogelijk een familielid van de koopman. Aangezien het een afwijkend scheepstype betreft, verloopt de bouw niet onopgemerkt.
Pluspunten
Het fluitschip, zoals dit nieuwe scheepstype genoemd wordt, blijkt een bijzonder winstgevend zeilschip. Het kan veel lading bergen, doordat het een langere en bollere romp heeft dan tot de tot dusver gebouwde schepen. De lengte van de scheepsromp bedraagt viermaal de grootste breedte, tegen driemaal de wijdte bij de gangbare types. Dankzij de lengte, de bolle stevens en de vlakke bodem beschikt het over uitmuntende zeileigenschappen. De diepgang van het fluitschip is zo gering dat het nog kan varen waar andere schepen aan de grond lopen. De tuigage en de indeling van het dek zijn van dien aard dat het met een betrekkelijk kleine bemanning kan worden gevaren. Een ander pluspunt is dat het fluitschip een naar verhouding zeer smal dek heeft. Schepen die via de Sont naar de Oostzee varen, moeten tol betalen. De tol wordt geheven naar de omvang van het dek. Fluitschepen, met hun bolle romp en smalle dek, hoeven veel minder te betalen dan schepen van vergelijkbare tonnage.
In zo'n geval is de optelsom gauw gemaakt. Het duurt dan ook niet lang of het ene na het andere fluitschip loopt in Hoorn van stapel: 80 in acht jaar tijd. Andere werven in ons land - en niet lang daarna ook buitenlandse werven - nemen het idee over, zodat 't het eerste in massaproductie gefabriceerde zeilschip wordt. Fluitschepen zwerven uit over alle wereldzeeën. Al gauw worden ze overal een bekende verschijning. Ze stralen de nuchterheid en degelijkheid uit van de Nederlandse koopman: robuust, eenvoudig, betrouwbaar en altijd uit op voordeel.

Baron Van Dedem: wereldreiziger en burgemeester
Mr. Willem Karel baron Van Dedem wordt in 1839 geboren op het landgoed Vosbergen bij Heerde. Na zijn promotie op de financiële situatie in Nederlands-Indië kiest hij voor een loopbaan als advocaat in Semarang.
In 1873 keert hij terug naar Nederland, op zoek naar een functie waarin hij de gemeenschap kan dienen. Daarin slaagt hij: bij Koninklijk Besluit wordt hij op 30 juni 1875 benoemd tot burgemeester van Hoorn, als opvolger van de twee weken eerder vrijwillig teruggetreden mr. W.C.J. de Vicq.
De Hoornsche Courant, die in die tijd twee keer per week verschijnt, maakt kort en zakelijk gewag van deze wisseling van de wacht. Geen interviews of redactioneel commentaar, totdat de nieuwe burgemeester in de krant geciteerd wordt tijdens zijn installatie op 16 juli. Hij spreekt de gedenkwaardige woorden 'Deze gemeente heeft een schoon verleden, doch wij willen daarop niet teren.'
Van Dedem is burgemeester van 1875 tot 1891. In die jaren gebeurt er nogal wat in en aan de stad.
Zo wordt de Stadsdoelen, die tekenen van verval begint te vertonen, door de gemeente verkocht. In 1877 wordt de Rechtbank opgeheven; het gebouw wordt overgedragen aan het Rijk, onder de voorwaarde dat het deels kan worden ingericht als Westfries Museum. Van Dedem kan worden beschouwd als de initiatiefnemer tot de oprichting van het museum.
De Koepoort wordt gesloopt en dankzij ingrijpen van de Minister van Binnenlandse Zaken kan het besluit om ook de Oosterpoort te slopen nog net ongedaan worden gemaakt. De restauratie wordt deels door het Rijk, deels door een particulier gefinancierd. De gemeente kiest ervoor geen aandeel voor haar rekening te nemen. Het is de tijd van 'opgeruimd staat netjes'.....
Gebouwd wordt er ook. In 1879 starten de bouw van de Cyriacuskerk en de herbouw van de Grote Kerk, na de zoveelste brand. Ook komt de bouw van verschillende scholen tot stand: de scholen voor 'kosteloos onderwijs' in de Muntstraat, de burgerscholen in de Kruisstraat en op het Nieuwe Noord, een Mulo voor meisjes.
In 1884 kan Hoorn met grote feestelijkheden de opening van de spoorlijn naar Zaandam vieren. Een jaar later volgt de lijn richting Enkhuizen. Nog een jaar later kun je ook met de trein naar Medemblik.
In Van Dedems ambtsperiode beleeft de gasfabriek een tijd van toenemende bloei. De gemeente neemt het bedrijf over, doet een aantal forse investeringen en weet niettemin de gasprijs stapsgewijs te verlagen zonder nadelig saldo voor het bedrijf.
In 1886 stelt de raad een krediet beschikbaar voor een onderzoek naar drooglegging van de Zuiderzee. Hoorn wil hier wel geld in steken, omdat de nog niet afgesloten Zuiderzee geducht kan spoken en het onderhoud van de waterkeringen handenvol geld kost. Van Dedem ziet in Hoorn een landstad in plaats van een havenstad: hij heeft geen enkel bezwaar tegen demping van het Hoornse Hop!
Van Dedem is geliefd als burgemeester. Niet alleen wordt de stoomboot naar Amsterdam naar hem genoemd, ook krijgt hij twee jaar na zijn dood een standbeeld. Het bescheiden zandstenen monument, gefinancierd door 'zijn vrienden', verhuist in de loop der jaren van de Ramen via de Van Dedemstraat naar het plantsoen bij het station. Een toepasselijke plaats gezien Van Dedems betrokkenheid bij de totstandkoming van veel plantsoenen in de stad en de bouw van het station.
Het vertrek van burgemeester Van Dedem komt even onverwacht als zijn komst. Bij de raadsvergadering van 1 september 1891 laat hij via de ingekomen stukken weten, dat hij benoemd is tot Minister van Koloniën en zijn ontslag aanbiedt. Ook op dat moment onthoudt de krant zich van enig commentaar. In zijn nieuwe functie is hij nauw betrokken bij de Atjeh-oorlog. Het Nederlandse koloniale bewind probeert Atjeh te annexeren, hetgeen bij de Atjehers tot guerilla-achtige oorlogsactiviteiten leidt.
In 1894 wordt het Ministerie opgeheven. Van Dedem gaat op reis naar India, Indië en Siam. Hij overlijdt in 1895 te Calcutta, kinderloos en pas 56 jaar oud, aan een hevige koorts. In 1960 krijgt de Slachthuisstraat, samen met het naamloze verlengde daarvan, van het gemeentebestuur de naam Van Dedemstraat. Zijn standbeeld stond van 1897 tot 1972 aan de Ramen, daarna in de Van Dedemstraat en momenteel in het Noorderplantsoen.

Standbeeld Jan Pietersz. Coen
Midden op het plein Roode Steen, de plaats waar vroeger de kaasmarkt werd gehouden, staat het bronzen standbeeld van Jan Pietersz. Coen. Coen, geboren in Hoorn, was gouverneur-generaal van de Verenigde Oostindische Compagnie en grondlegger van Batavia, het huidige Djakarta. Hij leefde van 1587 tot 1629. Zijn doel was één groot rijk te stichten een een voordelig handelsmonopolie te verkrijgen. Daartoe schuwde hij niet de superioriteit van het blanke ras te preken en moorddadig op te treden tegen onschuldige eilandbewoners.
Het standbeeld werd gemaakt ter gelegenheid van de 300-ste geboortedag van Coen. het is ontwerp is van Ferdinand Leenhoff, hoogleraar aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam.
Het plein is genoemd naar de rode steen in het trottoir naast het standbeeld, waar terechtstellingen werden voltrokken.


naar de top van deze pagina