|
Giersbergen
|
Giersbergen ontstond in de eerste helft van de dertiende eeuw. De verste bronnen gaan terug tot 1244. In dat jaar deed de Brabantse edelman Hendrik van Herentals een legaat aan de abdij Ter Kameren in België. De abdij werd in het begin van de twaalfde eeuw gesticht, in de omgeving van Brussel. Ze was samengesteld uit zusters, behorend tot de Cisterciënzer orde, die leefden naar strenge religieuze regels binnen de abdijmuren. Dit betekende dat de omliggende abdijgronden door anderen moesten worden bewerkt, wilden de zusters zich in afscherming volledig aan meditatie en gebed kunnen wijden. Een orderegel voorzag hierin door te gebieden dat de landerijen slechts door religieuze mannen konden worden bewerkt. Dit waren monniken, maar vooral lekenbroeders: leden die tot een religieuze gemeenschap behoorden maar geen priesterwijding kregen.
Daar de zusters Cisterciënzer de legaatgronden niet zelf mochten bewerken, werden monniken en lekenbroeders bereid gevonden dit voor hen te doen. Voor landerijen die te ver van onder andere de abdij Ter Kameren aflagen, om nog gebruik te kunnen maken van haar faciliteiten, werden zogenaamde uithoven in het leven geroepen. Het waren geheel autonome agrarische bedrijfjes op het platteland, meestal bestaande uit een of meerdere boerderijen, die tot een kloostergemeenschap behoorden.
Toenemende onvrede onder de lekenbroeders op de eerste plaats en nijpende geldzorgen onder de adel vormden, in de tweede helft van de dertiende eeuw, oorzaken dat steeds meer abdijen zich genoodzaakt zagen landarbeiders aan te werven, wilde de uithoven rendabel blijven. In sommige gevallen moest zelfs tot verpachting aan boeren worden overgegaan. De orderegel dat de uithoflanderijen slechts door religieuze mannen mochten worden bewerkt werd hiermee omzeild. De uithof Giersbergen bestond in oorsprong uit een tweetal boerderijen: de Poorthoeve en de Maaihoeve. Het geheel werd door een gracht en wal omgeven. Een poort verschafte toegang in de omwalling. Het was een gemengd bedrijf, dat wil zeggen dat er zowel landbouw als veeteelt plaatsvond. De veeteelt vormde evenwel de voornaamste inkomstenbron. Daar het woeste gebied rondom Giersbergen grotendeels uit heidevelden bestond, werden er meest schapen gehouden. De producten die de uithof voortbracht dienden direct voor de abdij of werden verkocht in 's
Hertogenbosch.
In de omgeving huisden wolven, en boeren en herders hadden daar last van want de wolven brachten schade toe aan het vee. Uiteindelijk, zo rond 1720, kreeg men toestemming om op wolven te jagen. Voor elke gedode wolf kreeg de jager een premie van 12 tot 15 gulden. Voor die tijd was dat een hele beloning. Toch werd er niet systematisch op wolven gejaagd; het was meestal een toevalstreffer
Het Varkensbos met eikenbomen beschermde het gehucht Giersbergen in het verleden tegen het oprukkende stuifzand. De eikels dienden ongetwijfeld als voer voor de zwijnen.