Terug naar de homepage van Henri Floor Elburg en omgeving

Elburg's geschiedenis in vogelvlucht
Prachtig gelegen aan de randmeren, vlak bij de nieuwe polder Oostelijk Flevoland, ligt tussen Zwolle en Harderwijk één van Nederlands meest bezienswaardige oude stadjes: Elburg.
Omringd door prachtige wallen, visrijke grachten en brokkelige stukken stadsmuur ligt daar het oude plaatsje waarvan gelukkig nog zoveel is bewaard gebleven. Veel van de straten en steegjes ademen nog de sfeer der middeleeuwen, het tijdperk waarin Elburg is geworden tot wat het naar de vorm ook nu nog is. Prachtige geveltjes, zwijgende ambassadeurs van vermaarde bouwstijlen, niet om gemotoriseerd langs te razen, maar gebouwd voor de voetganger met gevoel voor harmonie. Gebouwd voor de mens die nog tijd heeft om te kijken en zich te verwonderen over de lijnrechte straten, over de trottoirs die zijn opgebouwd uit zwarte en witte steentjes die te zamen figuren vormen die iets te zeggen hebben over de symboliek uit vroegere tijden of over het beroep dat de eigenaar ervan uitoefende of soms nog uitoefent. Gebouwd voor hen die nog tijd hebben om zich een beetje gelukkig te voelen bij het zien van rijk geornamenteerde deuren en fraaie gevels, bij het zien van een statige Vispoort, schitterende doorkijkjes en intieme hofjes; kortom voor hen die zich er over verheugen dat er nog zoveel te zien is in de oude kern van Elburg.

Oudste geschiedenis
De geschiedenis van Elburg gaat zeer ver terug in het verleden. Over de allereerste bewoners van de streek kunnen we alleen maar vermoedens hebben, omdat daarvan alleen summiere sporen zijn gevonden. Scherven van vuursteen die misschien eens zijn gebruikt als werktuigen. Ook zijn er verhalen over een beeldje van de god Tor dat in de omgeving van de Kerkdijk zou zijn gevonden. Er zijn gissingen, overgeleverde namen en scherven van aardewerk die suggereren dat er ooit Romeinen hun legerkamp in de buurt van Elburg zouden hebben opgeslagen. Maar het eerste geschreven bericht waarin de naam Doornspijk wordt genoemd (en Elburg heette vroeger ook zo) dateert uit 796 na Chr. Zoals echter overal het geval is in ons land, zijn er ook over de nederzetting die later de stad Elburg zou worden, uit de vroege middeleeuwen weinig vaststaande gegevens overgeleverd. Ook over de oorsprong van de naam Elburg is niets met zekerheid bekend. Wel zijn er ongeveer 20 meer of minder aardige verklaringen voor. In ieder geval was Elburg in het begin van de l3e eeuw een zo belangrijke nederzetting dat graaf hertog Jan van Gelre er stadsrechten aan verleende. Het was geen toeval dat juist Elburg naast andere plaatsen zoals Zutphen, Harderwijk en Arnhem, stadsrechten kreeg.

Economische groei
De kruistochten haalden in deze periode Europa uit zijn isolement. Vooral ook economisch. De welvaart nam toe en als gevolg daarvan ook de plaats van de geldhuishouding en een verhoging van het levenspeil. Deze toegenomen welvaart stelde onder andere de handwerkslieden in staat zich een stukje vrijheid te verwerven door met geld een aantal diensten af te kopen. De graven van Gelre zagen daarin hun kans om samen met de opgekomen derde stand de macht van de adel te besnoeien. Dat deze zich daar niet voetstoots bij neerlegden, bewijzen de euveldaden van de bewoners van het kasteel Old Putten bij Elburg wel. Herbert van Putten liet zelfs in 1373 nog honend het volgende geschrift op één der poorten van Elburg plakken: Die van Campen doen ons nyet, Die van Harderwijk hebben den moet nyet, Die van Elburg hebben het goet nyet, Gods vryent, allemans vyandt. Naast de landbouw en de visserij (reeds in 1313 wordt melding gemaakt van een vissende inwoner van Elburg) nam zeker ook de handel een belangrijke plaats in onder de bestaansmiddelen van de Elburgers in de middeleeuwen. Over het algemeen stelt men zich van deze handel niet al te veel voor. Nederland schijnt echter in voor-historische tijden al een aanzienlijke handel te hebben gehad, die na een tijdelijke inzinking door de opkomst van de Islam tijdens en na de kruistochten weer opbloeide, evenredig aar de bloei van de bevolking. Ook Elburg heeft hierin zijn deel gehad. Reeds in 1332 dreef de stad handel op het Oostzee-eiland Schoonen.

Hanzestad
In 1367 treffen we de stad voor het eerst aan als Hanzestad, waarna in 1368 koning Albert van Zweden aan Elburg het recht verleende tot het stichten van een eigen vitt of factori: op Schoonen. Aan het hoofd hiervan stond een door de stad Elburg aan te stellen voogd. In de 14e eeuw kreeg ook de landbouw een vaste basis. In 1336 werd door graaf ReinaId III een stuk grond, het Goor geheten en gelegen ter zuiden van de stad, tegen een geringe en vrijwel verwaarloosbare pacht aan de poorters en grondeigenaren van Elburg uitgegeven. Hiervan wordt tot op de dag van vandaag gebruik gemaakt. In 1369 werd definitief het recht van de veehoudende burgers van Elburg op de Mheen geregeld een weide ten noorden van de stad. Ook van dit weiderecht wordt nu nog steeds gebruik gemaakt.

Stedelijke planning
Men mag aannemen dat de grootste bloei van Elburg viel in de tweedt helft van de 14e eeuw. De stad was toen in staat een ambitieus plan tot verandering van de hele stad uit te voeren. Hertog Willem I gaf de stoot tot dit alles. Van hem kreeg Arent thoe Boecop, richter (= rentmeester) van de Veluwe, opdracht om een plan te ontwerpen en uit te voeren om een versterkte stad te bouwen in een heel andere vorm en opzet dan deze voorheen had. Hij projecteerde de nieuwe stad in een rechthoekige vorm met zijden van 370 bij 240 meter. Het geheel is doorsneden met rechte straten en stegen. Deze opzet mag, zeker voor die tijd, als voorbeeldig worden beschouwd. Het is natuurlijk waar dat onze tijd heel andere opvattingen huldigt waar het stedelijke planning betreft maar vergelijkt men Elburg met andere middeleeuwse steden, dan blijkt dat Arent Thoe Boecop wat deze aspecten van de stedebouw een gelukkige hand heeft gehad. Het werk werd uitgevoerd in de jaren 1392 - 1396. Het zal duidelijk zijn dat het realiseren van de plannen in vier jaar aanzienlijke bedragen heeft gevergd. De welwarendheid van de bewoners blijkt voldoende te zijn geweest om deze werken in een zo korte periode te verwerkelijken.

Stagnatie
Opmerkelijk is het dat de oppervlakte van de stad zoals deze in 1392 was vastgesteld, groot genoeg bleek om tot aan de eerste wereldoorlog de bewoners te herbergen. In een periode van 500 jaar is dus blijkbaar geen behoefte aan uitbreiding gevoeld. Men kan dus redelijkerwijs veronderstellen dat de economische groei van Elburg na de bloei in de tweede helft van de 14e eeuw tot stilstand is gekomen. Natuurlijk, grote gebeurtenissen wierpen ook hun schaduw over Elburg, maar alles bleef in hoofdzaken gelijk. Landbouw, ambacht en nering alles op bescheiden schaal en op overgeleverde wijze, waren en bleven de belangrijkste bronnen van bestaan. In de tweede helft van de 18e eeuw neemt ook de visserij langzaam toe. Behalve op de Zuiderzee werd ook op de Noordzee gevist. Aan het eind van de 19e eeuw was de visserij van meer betekenis voor Elburg geworden. Afhankelijk van de nationale en internationale economie en politiek was de winst groter of kleiner. In 1857 deed de industriële apparatuur in de vorm van een houtzaagmolen zijn intrede; in 1866 kwam er een gasfabriek en in 1876 werd in een stoomgrutterij het eerste stoomwerktuig geïnstalleerd. Dat zou jammer genoeg lange tijd ook de enige blijven.

Hoe komt het nu dat de industriële revolutie Elburg nauwelijks aangeraakt heeft?
De oorzaak hiervan is dat Elburg de trein gemist heeft. In 1863 werd de spoorlijn Utrecht-Amersfoort-Zwolle aangelegd. Deze maakte een grote bocht om Harderwijk te kunnen aandoen, maar ging aan Elburg voorbij. De reden hiervoor was dat de Elburgers een veel te hoge prijs voor hun grond vroegen, terwijl de meeste gemeentes geld gaven voor de bouw van een station. Ondanks de vele protesten van het gemeentebestuur kwam er geen halte in Elburg maar in 'tHarde. Dit was een slechte zaak voor de economie van Elburg in de komende 100 jaar. De aanleg van de tramlijn Nunspeet-Doornpijk-Elburg-Oldebroek-Wezep-Zwolle in 1908 bracht pas enige verbetering in de verkeerstoestand. Het bracht echter geen grote veranderingen op ander gebied. Elburg bleef in hoofdzaak zichzelf. Ook de bevolking nam niet of nauwelijks toe, dit in tegenstelling tot de algemene tendens in die tijd. De armoede die door een groot gedeelte van de bevolking werd geleden was onvoorstelbaar. Een gevolg daarvan was het uitbreken van ziektes en epidemiën in de tweede helft van de 19e eeuw. In 1932 werd de Zuiderzee afgesloten door middel van de Afsluitdijk. Zout water werd langzamerhand zoet en werd IJsselmeer genoemd. Veel vissoorten verdwenen, maar de aal nam toe. In de oorlogsjaren 1940-1945 werd door de grote vraag de prijs van vis veel hoger en ook na de oorlog volgden nog vette jaren. In 1956 werd Elburg afgesloten van open water en de visserij is nu vrijwel verdwenen.

Opbloei door het toerisme
Ofschoon voor en tijdens de inpoldering de toekomst somber werd ingezien, is het allemaal nogal meegevallen. Er moest uiteraard worden omgezien naar andere bronnen van inkomsten. Deze werden onder andere gevonden in de industrie welke zich in Elburg vestigde. Ook het toerisme nam van jaar tot jaar toe. Dit laatste is alleszins begrijpelijk gezien het vele natuurschoon dat Elburg de toerist heeft te bieden. Elburg werd, mede door haar gunstige ligging zowel aan de rand van de Veluwe als aan het Veluwemeer, niet alleen een aantrekkelijke plaats voor toeristen, maar ook een fijne plaats om te wonen en te werken. Er ontstonden nieuwe woonwijken rond de oude veste waaraan 769 jaar geleden stadsrechten werden verleend en die nog steeds een centrale functie heeft behouden.

Omringd door prachtig begroeide wallen, visrijke grachten en stukken stadsmuur ligt het oude plaatsje Elburg waarvan gelukkig nog veel bewaard is gebleven. Veel van de straten en steegjes ademen nog de sfeer der middeleeuwen, het tijdperk waarin Elburg is geworden tot wat het naar vorm nu nog is.
De geschiedenis van Elburg gaat zeer ver terug in het verleden. Over de allereerste bewoners van de streek kunnen we alleen maar vermoedens hebben, omdat daarvan weinig sporen zijn gevonden. Het eerst geschreven bericht waarin de naam Doornspijk genoemd wordt (en Elburg heette vroeger ook zo) dateert uit 796 na Chr. In ieder geval moet er in het begin van de 13e eeuw een nederzetting zijn geweest die zo belangrijk was dat één der graven van Gelre aan Elburg stadsrechten verleende. In welk jaar dat precies is gebeurd, is niet bekend maar vast staat echter dat het tussen 1220 en 1271 moet zijn geweest.

Naast de landbouw en misschien de visserij nam zeker ook de handel een belangrijke plaats in onder de bestaansmiddelen van de Elburgers in de middeleeuwen. Reeds in 1332 dreef de stad handel op het Oostzee-eiland Schoonen. In 1367 treffen we de stad voor het eerst aan als Hanzestad, waarna in 1368 koning Albert van Zweden aan Elburg het recht verleende tot het stichten van een eigen vitte of factorij op Schoonen. In de 14e eeuw kreeg ook de landbouw een vaste basis. In 1336 werd door Graaf Reinald de ??? een stuk grond, het Goor geheten en gelegen ten zuiden van de stad, tegen een geringe pacht aan de poorters en grondeigenaren van Elburg uitgegeven. Hiervan wordt tot op de dag van vandaag gebruik gemaakt. In 1369 werd definitief het recht van de veehoudende burgers van Elburg op de Mheen geregeld, een weide ten noorden van de stad. Ook van dit weiderecht wordt nu nog steeds gebruik gemaakt.
Men mag aannemen dat de grootste bloei van Elburg viel in de 2e helft van de 14e eeuw. De stad was toen in staat een ambitieus plan tot verandering van de hele stad uit te voeren. Hertog Willem ? was de simulator achter dit alles. Van hem kreeg Arent thoe Boecop, richter (rentmeester) van de Veluwe, opdracht om een versterkte stad te bouwen in een heel andere vorm en opzet dan deze voorheen had. Hij projecteerde de nieuwe stad in een rechthoekige vorm met zijden van 370 bij 240 meter. Het geheel is doorsneden met rechte starten en stegen. Deze opzet mag, en zeker voor die tijd, als voorbeeldig worden beschouwd. Het werk werd uitgevoerd in de jaren 1392 tot en met 1396. Opmerkelijk is het dat de oppervlakte van de stad zoals deze in 1392 was vastgesteld, groot genoeg bleek om tot aan de eerste wereldoorlog de bewoners te herbergen.

In een periode van 500 jaar is dus blijkbaar geen behoefte aan uitbreiding geweest. Men kan dus redelijkerwijs veronderstellen dat de economische groei van Elburg na de bloei in de 2e helft van de 14e eeuw tot stilstand is gekomen. Natuurlijk, grote gebeurtenissen wierpen ook hun schaduw over Elburg, maar alles bleef in hoofdzaken gelijk. In 1857 kwam er wat industrie in de vorm van een houtzaagmolen, in 1866 kwam er een gasfabriek bij en in 1876 werd in een grutterij het eerste stoomwerktuig geïnstalleerd. Dat zou jammer genoeg lange tijd ook de enige blijven.
Hoe komt het nu dat de industriële revolutie Elburg nauwelijks aangeraakt heeft?
De oorzaak hiervan is dat Elburg de trein gemist heeft. In 1863 werd de spoorlijn Utrecht- Amersfoort –Zwolle aangelegd. Deze maakte een grote bocht om Harderwijk te kunnen aandoen, maar ging aan Elburg voorbij. De reden hiervoor was dat de Elburgers een veel te hoge prijs voor hun grond vroegen waar de meeste gemeentes geld gaven voor de bouw van een station. Ondanks de vele protesten van het gemeentebestuur kwam er geen halte in Elburg maar in ’t Harde. Dit betekende voor de economie van Elburg in de komende 100 jaar een ramp.
Omstreeks 1950 kwam er een opleving. Een aantal bedrijven vestigt zich in Elburg en ook het toerisme neemt vanaf dat moment van jaar tot jaar toe. Dit laatste is alleszins begrijpelijk gezien het vele dat de gemeente Elburg te bieden heeft aan natuurschoon temidden waarvan het unieke stadje Elburg ligt waarin in ons land op het kleinste oppervlak de meeste monumenten aanwezig zijn.

Gemeentemuseum
Een van de markantste gebouwen in Elburg is het vroegere Agnietenconvent. Eens was het een 15e eeuws vrouwenklooster.
In deze laat-gotische panden is nu het Gemeentemuseum gevestigd. In het museum vindt u een uitgebreide collectie voorwerpen die betrekking heeft op de geschiedenis van Elburg en haar omgeving. Een bezoek aan dit museum biedt u tevens de mogelijkheid om de voormalige kloosterpanden eens van binnen te bekijken. Vooral de bijzondere, middeleeuwse dubbelkapel mag u niet missen. Vergeet ook niet een kijkje in de kloostertuin te nemen. Vanaf de verstilde binnenplaats heeft u een prachtig uitzicht op het klooster.

In het Gemeentemuseum vindt u een uitgebreide collectie voorwerpen die betrekking hebben op de geschiedenis van Elburg, zoals rechtspraak met onder meer strafwerktuigen, gilden waarbij het gildenzilver het meest opvalt, aardewerk, meubelen, schilderijen en voorwerpen van de verschillende instituten en instellingen van Elburg.
Agnietenklooster
Het Gemeentemuseum Elburg is gehuisvest in een van de eerste stenen gebouwen van Elburg: het vroegere Agnietenconvent.
Hoewel het klooster in de loop der eeuwen verschillende keren ingrijpend is verbouwd, mag u de bijzondere, middeleeuwse dubbelkapel zeker niet missen. Vergeet ook niet een kijkje in de kloostertuin te nemen. Vanaf de verstilde binnenplaats heeft u een prachtig uitzicht op de kloostergebouwen.

Vischpoort
De Vischpoort – hét beeldmerk van Elburg – hoort eveneens bij het Gemeentemuseum.
Deze voormalige dichte verdedigingstoren is aan het eind van de 16e eeuw in een poort veranderd. In de Vischpoort kunt u voorbeelden zien van de verdediging van de Middeleeuwse stad. Ook worden er soms andere exposities gehouden.

Kazematten
De Kazematten behoren tot de oudste nog bestaande kanonkelders in Nederland.
Zij maakten deel uit van de verdedigingswerken van het stadje Elburg en zijn evenals de Vischpoort gedurende de zomermaanden voor publiek toegankelijk.

Muurhuisje
Tot slot hoort het muurhuisje in de Zuiderwalstraat, schuin tegenover de ingang van het museum, eveneens tot een van de locaties van het museum. Hier is te zien onder welke omstandigheden de armste Elburgers zo’n honderd jaar geleden leefden.

van Kinsbergen
In het museum wordt eveneens aandacht besteed aan een aantal belangrijke personen uit het verleden, waaronder vice-admiraal J.H. van Kinsbergen.
Een belangrijk man die zijn jeugd deels in Elburg heeft doorgebracht en later de grondlegger werd van het nog steeds bestaande Instituut van Kinsbergen. In de expositie staan leermiddelen van het instituut opgesteld, waaronder een heel mooi 18e eeuws planetarium van de Amsterdamse instrumenten-maker Van Laun.
Van Kinsbergen kwam als zesjarige knaap in 1741 naar Elburg. Op 9-jarige leeftijd vertrok hij als soldaat naar de Zuiderlijke Nederlanden. Hij genoot een opleiding aan de zeevaartschool. In 1781 na de zeeslag bij de Doggersbank verwierf hij grote naamsbekendheid.
Het Gemeentemuseum bezit een collectie nautische instrumenten van hem, o.a. het uurglas van Argo (een zandloper afkomstig van het fregat Argo waarop Van Kinsbergen lange tijd het commando voerde). In de benedenkapel van het museum staat een brandspuit die door Van Kinsbergen aan de gemeente Elburg is geschonken en die tot halverwege de vorige eeuw in gebruik is geweest.

Oostendorp
Uit de naamgeving valt af te leiden dat Elburg als centrum werd genomen: ten oosten van die stad lag Oostendorp. Deze kern wordt in 1307 genoemd, alweer in verband met Herbert van Putten. Behalve hem komen we alle eerder genoemde grondbezitters tegen. Een enkele nieuwe naam valt dadelijk op. Het zijn "die Nonnen van Sente Agnieten bynnen Harderwijk". Zij bezaten maar liefst 20 hectare in Oostendorp, waaronder het grote erf ter Beeke. De oude kern van Oostendorp moeten we langs de Oostendorperstraatweg zoeken. Nog verder naar Oosterwolde heette het "Oestendorp opper Claken". Ten Claken was een oude familienaam. De hertog van Gelre had in Oostendorp 7 goederen waar horigheid heerste. In de loop der tijd was het begrip horigheid zo uitgesleten, dat geen enkele boer zich daar druk over maakte, zeker Wilmer Cuelen niet. Hij had een schitterend geheel bestaande uit vijf aan elkaar gebouwde huizen, een hooiberg van vijf roeden en om het erf populieren, essen, elzen en ook nog twintig opgaande eikebomen. Toch moest Wilmer jaarlijks zijn horigheid erkennen door afdracht van hereguldens, rijsvoeder en rookhoenders. Tevens moest er altijd een rijzig paard met zadel en toom klaar staan voor het geval dat zijn heer eens langs zou komen. Op de kaart van 1800 zijn slechts drie boerderijen te vinden op de plaats waar nu het centrum van Oostendorp is. Nadat Thorbecke in 1851 het platteland met de steden gelijk stelde, verviel de macht van de ambtsjonkers. Voor Doornspijk betekende dit dat er een gemeentehuis moest worden gebouwd en wel op een centraal punt van de uitgestrekte gemeente. De juiste plaats werd gevonden tegenover Old Putten, want hier had immers ook altijd de belangrijkste "jonker" van Doornspijk gewoond. Nadat in 1854 de koren windmolen De Tijd werd opgericht, waren de grenzen van het nieuwe Oostendorp bepaald. Het groeide uit tot het enige "burgerdorp" binnen de gemeente, met enige middenstanders, handwerkers en ambtenaren. De gemeentesecretaris was de enige notabele; dokters, predikanten en burgemeester woonden in een andere kern van de gemeente. Dit laatste gold voor de situatie rond 1940. Noordeinde, Kerkdorp, Oosterwolde en Eekt Het gebied van de voormalige gemeente Doornspijk ten noorden van Elburg strekte zich uit van de Wijkwetering tot aan Noordeinde. Dit gebied heet Polder Oosterwolde. Alleen een enkele bomengroep van de minstens vierhonderd jaar oude eendenkooi verstoort het beeld van de eindeloze groene vlakte. In 1359 werd de Zomerdijk aangelegd. Eigenlijk kon men nauwelijks spreken van een dijk, het was meer een kade, net hoog genoeg om in de zomermaanden het zeewater uit de polder te houden. Tijdens de winter overstroomde het gebied een of twee keer. De weinige boeren die er woonden, waren hierop voorbereid en hadden hun huizen op terpen gebouwd. Langs de Zomerdijk vormde zich op deze wijze zelfs nog een buurtschap die Dijkhuizen werd genoemd. Tijdens de hevige storm van 1776 werden de laatste elf huizen hiervan verwoest, hierbij verloren zeven mensen het leven. Pas in onze eeuw durfde een boer de strijd tegen het water weer aan en bouwde een boerderij die nu in het bezit is van de familie Stronkhorst. Na de onlangs afgeronde verkaveling van de polder zijn er nieuwe mogelijkheden ontstaan voor boerderijbouw. Een aantal boeren durfde nieuwbouw aan en het lijkt erop, dat we spoedig weer kunnen spreken van Dijkhuizen als buurtschap tussen Elburg en Noordeinde. Halverwege de dijk staat de oude polderschuur. Hierin werd het gereedschap opgeslagen dat nodig was voor het onderhoud van de polder. Dit was een voortdurende zorg van ons voorgeslacht. Een enkele maal werd het allemaal te veel voor de boer en kon hij onmogelijk zijn dijkverplichtingen nakomen. Tijdens de jaarlijkse dijkschouw ging hij dan in zijn hemd staan om de dijkgraaf te laten weten dat hij afstand deed van zijn land. Later werd deze vernederende manier van doen afgeschaft en hoefde hij enkel maar een schop in de grond te steken. Tot 1955 stonden de huizen op Noordeinde allemaal achter de dijk. Door afgraving is er nu een fraai vrij uitzicht naar het noorden! Halverwege Noordeinde staat een grappig boerderijtje met de naam Hagedoorn. De stenen die ervoor liggen zijn van de Noordermerksluis geweest. De polder Oosterwolde had vier merken met een eigen afwateringssysteem. De drie merken naar Elburg toe loosden het overtollige water rechtstreeks op de Zuiderzee. Het Noordermerk lag hiervoor te laag. Vandaar dat er een windmolen op Noordeinde heeft gestaan. De vlucht van de wieken bedroeg 22 meter. Langs de Grote Woldweg ligt de Oosterwoldsche Molenvliet als herinnering aan die tijd. Aan de vroegere hoofdweg naar Kampen ligt het schooltje van Noordeinde. Sinds 1887 is er een eigen gebouwtje geweest. Daarvoor werd er les gegeven in een boerderijtje dat in de Franse tijd ook nog douanestation voor de Fransen is geweest. De eerste steen van het bijzondere kerkje van Noordeinde is gelegd op 2 oktober 1845. De bouw hiervan is te danken aan koning Willem III. Hij bepaalde dat, toen de kerk van het Kerkdorp werd verplaatst naar de Zandweg, er op het Noordeinde een nieuw Godshuis moest worden gebouwd. In de nacht na de intredepreek van de oefenaar G. de Leeuw stroomde de kerk vol water tot twee meter hoog. Ook 1916 was door de overstroming een rampjaar. Verder langs de Grote Woldweg komen we langs een strook natuurgebied waar hoog opgaand riet de polder doorsnijdt. In het voorjaar liggen hier grote rietbundels langs de weg. Dit rietland is het werk van de bekende familie Daendels uit Hattem. Na de roerige patriottentijd rond 1790 hebben zij zich hier bezig gehouden met het afgraven van veen voor turf. Volgens Haasloop Werner heeft generaal Daendels hiervan maar weinig plezier gehad. Het kostte meer dan het opleverde. Het is moeilijk voor te stellen dat het Kerkdorp ooit het centrum van Oosterwolde is geweest met een kerk in het midden. Nu grazen er alleen nog maar schapen en konijnen op het kerkhof. Het steeds weerkerende water heeft de mensen doen besluiten naar de Zandweg te verhuizen en daar een nieuwe kerk te bouwen. Slechts weinigen zijn achtergebleven. Even voorbij het Kerkdorp is een afslag naar rechts, de Winterdijk op, naar Hof ter Eekt. De Winterdijk ziet er niet als zodanig uit. Alleen aan de kolk, de Wakolk, rechts van de weg is te zien, dat hier een dijkdoorbraak is geweest. Wondere verhalen worden erover verteld. Het is er niet pluis en 's nachts gaat men er angstig voorbij. Aan het einde van de Grote Woldweg ligt sinds 1845 het nieuwe dorp Oosterwolde op de plaats waar het voorheen Zandweg heette. Tot dinsdag 13 april 1976 werd het dorpsbeeld bepaald door de hervormde kerk en de korenmolen "De Zon". Op die datum brandde de 19e eeuwse beltmolen van de heer F. Spijkerboer af. Het vuur was tot in de wijde omgeving te zien. Even voorbij de plaats waar vroeger de molen gestaan heeft, is de afslag naar de Eekterweg. Daar heeft in 1343 het klooster van Oosterwolde gelegen. De plaats wordt in de 17e eeuw nog aangeduid als "gelegen bij d' windemolen aen Saentwegh". De Eekterweg loopt dwars door het buurschap Eekt. De vele prachtige boerderijen doen vermoeden "dat ossen en koeyen hier welig groeyen". Dit opschrift stond op een glazen bokaal in de oude kerk van Oosterwolde. 't Harde 't Harde hebben we met opzet tot het laatst bewaard om aan te geven dat het historisch gezien een laatbloeier is met nauwelijks oude geschiedenis. Op een kaart van 150 jaar geleden is er nog geen spoor van te bekennen, uitgezonderd de doorgaande zandwegen over de Woldberg. De naam 't Harde bestond niet eens! Als in 1875 wordt besloten een militair complex op de Woldberg aan te leggen, spreekt men dan ook van de legerplaats Oldebroek. In 1930 bestond het Harde uit 39 huizen waarin 175 mensen woonden. In 1935 verrezen de eerste villa's waaronder Mariposa en de Vale Ouwe. Pas in 1953 zette de stormachtige ontwikkeling in die van 't Harde de grootste kern van de Gemeente Doornspijk maakte. Als symbool van een nieuw tijdperk mogen we wijzen op de bouw van het zwembad "De Hokseberg". Het ontwerp was van de Nederlandsche Heidemaatschappij en gold als het mooiste van Nederland. Zo'n zwembad is tegenwoordig onmisbaar, al was het alleen maar om water bij de hand te hebben bij bosbranden. Zoiets gebeurde werkelijk op 18juni 1970. Een hevige brand op het Artillerie Schietkamp bedreigde 't Harde, slechts op het nippertje werd het dorp gered. Drie villa's en drie huizen brandden af.
Bron: Boek "Doornspijk verleden in beeld", 1989 Uitgave van Arent thoe Boecop oudheidkundige vereniging Elburg

naar de top van deze pagina