Terug naar de homepage van Henri Floor Geschiedenis buurtschappen onder Doornspijk

Geschiedenis buurtschappen onder Doornspijk

Van Bijssel tot Noordeinde

Voordat we de oudste geschiedenis van Doornspijk gaan beschrijven, moeten we eerst vaststellen wat met Doornspijk wordt bedoeld. Dat blijkt in de loop der geschiedenis steeds weer iets anders te zijn geweest.

Vijf keer Doornspijk
De oudste vermelding van omstreeks het jaar 800 spreekt van de Villa Thornspiic. Daaronder wordt verstaan een nederzetting met een zekere kern, de plaats waar de eigenaar van het landgoed woonde. Zo'n villa bestond uit verscheidene boerderijen die soms zelfs op vrij grote afstand van het middelpunt lagen. In het jaar 1025 gaf koning Koenraad II drie boerderijen in Dorenspic aan zijn dienstman Werner. Met deze vermelding van Doornspijk wordt een gebied aangeduid waarvan de grenzen werden vastgesteld door de kerkelijke overheid. Zo'n kerkelijk gebied heette een ker(k)spel en omvatte tenminste 120 gelovigen. De grenzen van dat kerspel zijn op enkele kleine veranderingen na gehandhaafd als gemeentegrenzen van de gemeente Doornspijk. In 1332 gebruikten de schepenen van Elburg bij een handelsovereenkomst in het Duitse Lbeck het geheimzegel van Dorenspijt. Ze gaven als verklaring voor hun handelwijze: "Onze stad droeg oudtijds de naam Dorenspijt". In de 16e eeuw kreeg het gebied aan het einde van de Kerkdijk de naam Doornspijk. Na het zelfstandig worden van Elburg vormde de kerk aan zee het nieuwe centrum van het kerspel Doornspijk. In 1825 stortte de kerk aan zee in en verhuisde de naam Doornspijk naar het gebied tegenover het erf Klarenbeek. Tenslotte werd bij de gemeentelijke indeling van Nederland in de vorige eeuw vastgesteld dat Doornspijk ook de gemeentenaam zou zijn. De oudste geschiedenis Het oudste gedeelte van Doornspijk vinden we langs de Bovenweg bij Wessingen en Aperloo. In het moerassige kustland van het Almere leefden zo weinig mensen dat Wessingen en Aperloo al voor het jaar 800 kerkelijk bij Epe werden ingedeeld. De namen worden door deze kerkelijke indeling als volgt verklaard: West Enge is de Enk ten westen van Epe en Aperloo zou dan Eperloo moeten zijn met de betekenis Bos van Epe. Deze kerkelijke indeling vinden we terug in een eeuwenoud gebruik. Elk jaar kwam de pastoor van Epe met ham en bier naar Wessingen. In ruil daarvoor ontving hij zijn aandeel in de graanoogst. De kerk van Epe kende de Wessinger banken en het kerkhof had een speciale hoek voor de bewoners van Wessingen. Liudger: "De nevel wijkt, de duisternis vlucht" Deze oude Wessinger traditie van het "Papenzaad" voert ons terug naar de tijd van Liudger, apostel der Friezen. Zijn grootvader was een Friese edelman, die naar Luik was gevlucht. Daar kwam hij in aanraking met het christendom en bekeerde zich tot dit geloof. Zijn zoon trouwde met een vrome christin en uit dit huwelijk werd Liudger geboren. Na een vooropleiding in Utrecht stuurden zijn ouders hem naar York in Engeland. Daar stond de beroemdste school van West-Europa onder leiding van Alcu9nus. Later kreeg deze geleerde van naam de hofschool van Karel de Grote onder zijn hoede. In 777, op 43-jarige leeftijd, begon Liudger zijn apostelwerk in Deventer. Van daaruit breidden zijn werkzaamheden zich uit naar het noorden, tot in de verste uithoeken van het Friese Zeerijk. Aan het eind van iedere zomer zeilde hij vanuit Stavoren naar Utrecht om daar tijdens de herfstmaanden les te geven aan de kloosterschool. Of het nu daar is geweest of ergens in Doornspijk, er is een jongeman uit onze streek onder zijn gehoor geweest. Hij raakte zo geboeid door die vreemde woorden van liefde en genade dat hij zich liet dopen. In navolging van de eerste christenen gaf hij al zijn goederen in Doornspijk weg; niet aan de armen maar aan Liudger. In de akte van overdracht wordt voor de allereerste keer de naam Doornspijk genoemd of zoals het toen beschreven werd: "in villa que nuncupatur Thornspiic". Later is deze akte van overdracht teruggevonden in het klooster van Werden aan de Roer in Duitsland. Dit klooster was in 796 door Liudger gesticht. Om van dit klooster een centrum van beschaving en geleerdheid te maken, gaf ook hij al zijn bezittingen weg, waaronder die van Doornspijk. Nadien werd Liudger bisschop van Munster. Hij stierf in 809 als de voltooier van het werk waarvan evangeliepredikers als Willibrord en Bonifatius de grondleggers zijn geweest. Horst Jaarlijks kwam vader abt van het klooster te Werden naar Horst om zijn bezittingen te inspecteren. De jaargelden werden ge9nd en het beheer voor het volgend jaar vastgesteld. Als het zakelijk gedeelte met zijn horigen naar tevredenheid was afgehandeld, volgde een dankdienst voor de gelovigen uit de wijde omgeving. Deze bijeenkomst werd gehouden in het kerkje aan de zee, dat ook bezit was van het klooster in Duitsland. De bisschop van Utrecht was een andere grootgrondbezitter met eigendommen onder Horst. Deze kerkvader had het te druk om zelf het beheer over zijn bezittingen te voeren en leende daarom zijn rechten uit aan Herbert, Heer van Putten. Ook Herbert vond het voordeliger om dit geleende goed niet zelf te beheren. Op zijn beurt leende hij het uit aan zijn broers Helpricus en Henricus, aan Bertoldus van Elburg en Johannes Spaan. Al deze leningen brachten geld op dat uiteindelijk door de boeren - horigen -moest worden verdiend. We noemen nog een voorname eigenaar met vele goederen onder Horst: de Graaf van Gelre. Boeren die op zijn land werkten, waren horigen. Zij hoorden als het ware bij de inventaris van het bedrijf. Als een vrij man op zo'n boerderij wilde werken, moest hij zich eerst aan de horigheid onderwerpen. Weinigen voelden voor een levenslange loopbaan als horige en vroegen om een tijdelijk dienstverband van bijvoorbeeld zes jaar. Als de graaf hiermee instemde, verleende hij voor die periode "opruckinge". Deze rechtsverhouding is tot het jaar 1792 normaal geweest in alle buurtschappen onder Doornspijk. Toch kregen de boeren ook vanaf de 14e eeuw de mogelijkheid om eigen grond in bezit te krijgen. Maar dat waren wel woeste gronden, die eerst ontgonnen moesten worden. "De eerste boer werkt zich dood, de tweede heeft een weinig brood en pas de derde voelt zich groot". Het ontginningswerk was zwaar handwerk. Vooral lager gelegen gronden als de Waterlandse Polder zijn een voortdurende zorg geweest. Regelmatig tobde men met de afvoer van hemelwater. Niet voor niets is De Soppenhof op een terp gebouwd en spreekt de naam boekdelen. Als resultaat van gemeenschappelijke inspanning hadden de boeren een sluisje in de Papenbeek laten bouwen. Jarenlang lukte het de twee sluismeesters voldoende geld voor onderhoud bij elkaar te brengen. Totdat in 1862 in een klap alles vernield werd door overstroming. Voor een nieuwe sluis hadden de boeren geen geld. Dit was de aanleiding om van dit gebied een polder te maken. Uiterlijk veranderde er niets maar een dergelijke status gaf wel het recht de gehele bevolking aan te slaan. Op deze wijze kwam er spoedig geld voor een nieuw Vossensluisje. De naam Papenbeek herinnert aan de tijd, waarin de pastoor van Doornspijk tot aan de beek landerijen had. Hij had deze nodig voor zijn kudde. De parochie kon niet volledig in zijn onderhoud voorzien, vandaar dit bijbaantje als herder. Toch moeten er ook rijke boeren geweest zijn in vroeger dagen, want in 1951 werd een geldschat gevonden in de buurt van de Klompenburg. Deze boerderij is een van de weinige die in Horst overbleef na de stormramp van 1825.

Bijssel
Onder de verschillende grondheren komen we een oude bekende tegen: Herbertus van Putten. Dit is geen wonder, want hij en zijn familie hadden in 1313 13 foliobladen nodig om al hun bezittingen vast te leggen. De jaarlijkse boekhouding was prima in orde. Zo kunnen we nu nog lezen dat Gerardus van Bijssel jaarlijks op St. Maarten 35 geldstukken en vier kapoenen moest leveren als vergoeding voor n weiland. De buren van Bijssel hebben een Mheen gehad. Net als in Elburg bestond daarop het recht van voor- en naweide. De voorweide was voor "40 hameIen en een ram van Midden Meert tot Mayavont". De Graaf van Gelre had in Bijssel 18 boerderijen, waarop horigen werkten en de bisschop van Utrecht pikte ook een graantje mee in dit gebied. "Het goet tot Bijssell" een versterkt adellijk huis is in handen geweest van verschillende geslachten waaronder die van Zwaluwenburg bij Elburg. Achter het huis waren een hof, plantages en vijf landerijen. Volgens overlevering is het huis driemaal verplaatst vanwege voortdurende afkalving van de kust. Nu bestaat al dit moois niet meer.

De Werfhorst
De bekendste van de zeven herengoederen van de graaf van Gelre is hier ongetwijfeld de Mesenberch, waarnaar een weg genoemd is. De boeren van de Werfhorst hadden overal in de wijde omgeving woeste gronden gekocht om door ontginning een eigen bestaan op te bouwen. Dit had wel tot gevolg dat ze dagelijks geruime tijd onderweg waren van het ene naar het andere akkertje. Wegen waren er nauwelijks in die dagen, zodat al vroeg in de herfst het leven zich op de boerderij terugtrok. Door plotselinge sterfgevallen, overstromingen, oorlogen en andere rampen kwam het regelmatig voor dat de erfgenamen niet alle familielanden opeisten. Pas bij de instelling van het kadaster in de Franse tijd bleek hoe groot de chaos was. Veel kadasterambtenaren zijn in die tijd schatrijk geworden door alles wat geen eigenaar had op eigen naam te zetten. De Werfhorst ligt op één van de zandruggen, die evenwijdig met de kust lopen. Zo'n zandrug bemoeilijkte de afwatering naar zee. Nadat in 1825 de kerk aan zee was weggespoeld, is de buurtschap Werfhorst uitgegroeid tot de kern die nu Doornspijk heet. De aanleg van de Zuiderzeestraatweg werkte stimulerend op de groei van dit dorp. Op de oude Werfhorst kwam een tolgaarderswoning. Een nieuw huis vlak voor de bocht in de weg heeft de oude naam overgenomen. De plaats van het tolhuis geeft het vroegere centrum van de Werfhorst aan. Het tegenwoordige centrum van Doornspijk ligt tegenover Klarenbeek. Tussen de beide kerken door loopt een weg naar het gemeenschapscentrum "De Deel". Het hart van Doornspijk wordt gevormd door een medisch centrum en een grote kei. Zo'n kei vertelt iets over het ontstaan van het Doornspijkse landschap. Zulke stenen zijn in de ijstijd met het ijs mee naar Nederland gekomen. Ook de grintgroeven langs de kust en op de Haere zouden overblijfselen uit die tijd zijn. Door de uitbreidingen van het schietterrein zijn de groeven niet meer in gebruik, maar voorheen kwam het merendeel van de keitjes voor de stoepen in Elburg uit deze omgeving.

Wessingen
Bij de oudste geschiedenis van Doornspijk zijn we deze naam al tegengekomen. Ook hier behoorden, net als onder Horst, de alleroudste goederen aan het klooster te Werden. De ontginningen vonden vooral plaats in noordelijke richting in het zogenaamde Spaerbroek. De bekendste van deze ontgonnen landerijen is Klarenbeek. Een naam als Schurftakkers doet vermoeden dat niet alle ontginningen zo geslaagd zijn geweest. Pas sinds kort vindt voldoende afwatering plaats om het land het hele jaar door te kunnen bewerken. Onder Wessingen wordt het Campvelt gerekend met ondermeer "het erff op die Haer". Vroeger stond huis den Haar aan de Weg over de Plaats. Nu vinden we de Haere veel zuidelijker, aan de andere kant van de Bovenweg in de richting van de zandverstuiving. De grens van Wessingen werd gevormd door de beide Schootbruggen. Over deze goederen wordt al in 800 gesproken, zij het dan met de naam Berugtanscotan. Rond 1600 werd de boerderij de Grote Schootbrugge als edelmanswoning afgebeeld. Ten zuidoosten van Wessingen liggen de hoge gronden, die uiteindelijk hun top bereiken op de Wol(d)berg. Deze schrale zandgronden waren vroeger gemeenschappelijk bezit van de buren van Wessingen, waarop men vooral schapen hield. In 1840 liepen er nog 2000 schapen op de Doornspijksche Heide, verdeeld over een twintigtal kudden.Twee maal per jaar kwamen de boeren bijeen op de schapenmarkt van Het Soerel. Steeds weer was het verbazingwekkend hoe snel zo'n markt werd opgezet. Deze doorgaans stille plek aan een oeroude Hessenweg bood dan een bont geheel van rijtuigen, tenten, koekkramen en tafels met krentenbrood. Daar doorheen zochten druk pratende en handelende mannen hun weg. Vaak wisselden ook herdershonden van eigenaar. Een ander hoogtepunt in het jaar was het schaapscheerdersfeest. De wol werd voor de handel gereed gemaakt en tijdelijk opgeslagen in wolkamers. Onbekendheid met deze zaken leidde ertoe dat sommige mensen dit woord verbasterden tot Wolfskamer. Met een lichte huivering werd dan gesproken over tijden, waarin rovers en wolven de Veluwe tot een oord van verschrikkingen maakten. Niet voor niets zijn de namen "Pasop" en "Kijkuit" gegeven aan eenzame plaatsen onder Nunspeet. Toch zijn er ook mensen die niet bang zijn voor de eenzaamheid, maar die zelfs zoeken. We denken hier aan het conferentieoord Noverosa dat grenst aan de zandverstuiving. Al vijftig jaar is dit een centrum van de Rozenkruisers. Eenmaal, in 1946, is het hier op de Haere overweldigend druk geweest. Heel Nederland liep te hoop, omdat er goud was gevonden. Al gauw bleek het winnen van dit edelmetaal duurder te zijn dan de opbrengst en dan gaat goudkoorts vanzelf weer over.

Zudendorp
Onder die naam was vroeger de Hoge Enk bekend. Later werd ook wel officieel de naam Oostbeek gebruikt. Vooral op landkaarten van zo'n vijftig jaar geleden. De windrichting "zuid" in de naam Zudendorp geeft de ligging aan ten opzichte van Elburg. Zodra we het woord wind in de mond nemen, denken we opnieuw aan Herbert, Heer van Putten. Een van zijn heerlijke rechten was het recht van molenwind in het gebied Doornspijk en aanvankelijk ook in Elburg. Deze stad erkende dit recht niet en weigerde te betalen. In 1363 deed de Hertog van Gelre uitspraak in dit geschil. Elburg werd van belasting vrijgesproken, maar Doornspijk moest blijven betalen voor de molen op de Enk. Tot 1847 stond de molen op de kaart afgebeeld op het kruispunt tegenover de huidige Mattanjaschool. Merkwaardigerwijs is er weinig geschreven over de Hoge Enk. Deze verhoging in het landschap ligt als het ware ge9soleerd tussen twee grote weidegebieden. Tussen de bewoners onderling zijn zeer veel contacten en de gemeenschapszin is groot. Dit is duidelijk tot uiting gekomen in de bouw van het dorpshuis "Ons Huus". Dit vormt jaarlijks het centrum van de feestweek. De Gerichtenweg leidt naar Elburg. Op het kruispunt met de Diepe Steeg stond vroeger de galg van het gericht. Even verder leidt een zijweg naar de Stoopschaar, een oude buurtschap bestaande uit slechts enkele boerderijen.

Aperloo
Vanaf de Hoge Enk is het maar een klein eindje om via de Stadsweg in Aperloo, een cirkelvormig gebied met een doorsnede van ca. anderhalve kilometer, te komen. Het centrum wordt gevormd door de boerderij van de familie Rozeboom, Stadsweg 11. Aan de ronde vormen zien we dat dit gebied al zeer vroeg bewoond was. Rechte lijnen in het landschap duiden op ontginningen, waar op de Noordwest-Veluwe vermoedelijk al in de 12e eeuw een begin mee is gemaakt. In 1837 ontdekte H.R. Sneller in Aperloo op ongeveer een meter onder de grond een stuk weg geplaveid met keistenen. Deze stenen kon hij goed gebruiken voor zijn eigen woning. Tijdens het verslepen viel zijn oog op een merkwaardige steen met twee gaten erin. Men vermoedde dat het hier om een Voor-Romeinse molensteen ging. In hetzelfde gebied werd ook een middeleeuwse wijnkan gevonden. Beide voorwerpen zijn spoorloos verdwenen. In Aperloo is in het jaar 1521 een veldslag uitgevochten. Een Overijssels legertje was bij het Katerveer overgestoken. Het stroopte de Veluwe af tot aan de Hierdense Beek bij Harderwijk. Met rijke buit werd de terugtocht ingezet. De feestvreugde over deze geslaagde operatie werd wreed verstoord door een Gelders leger bestaande uit 300 ruiters en 1800 man voetvolk. De nederlaag in de velden van Aperloo was verpletterend. Twee koperen kanonnen werden naar Elburg gesleept. Ter nagedachtenis aan deze gedenkwaardige veldslag stonden ze tweehonderd jaar in het stadhuis opgesteld. Daarna zijn ze verkocht voor oud metaal.

Oostendorp
Uit de naamgeving valt af te leiden dat Elburg als centrum werd genomen: ten oosten van die stad lag Oostendorp. Deze kern wordt in 1307 genoemd, alweer in verband met Herbert van Putten. Behalve hem komen we alle eerder genoemde grondbezitters tegen. Een enkele nieuwe naam valt dadelijk op. Het zijn "die Nonnen van Sente Agnieten bynnen Harderwijk". Zij bezaten maar liefst 20 hectare in Oostendorp, waaronder het grote erf ter Beeke. De oude kern van Oostendorp moeten we langs de Oostendorperstraatweg zoeken. Nog verder naar Oosterwolde heette het "Oestendorp opper Claken". Ten Claken was een oude familienaam. De hertog van Gelre had in Oostendorp 7 goederen waar horigheid heerste. In de loop der tijd was het begrip horigheid zo uitgesleten, dat geen enkele boer zich daar druk over maakte, zeker Wilmer Cuelen niet. Hij had een schitterend geheel bestaande uit vijf aan elkaar gebouwde huizen, een hooiberg van vijf roeden en om het erf populieren, essen, elzen en ook nog twintig opgaande eikebomen. Toch moest Wilmer jaarlijks zijn horigheid erkennen door afdracht van hereguldens, rijsvoeder en rookhoenders. Tevens moest er altijd een rijzig paard met zadel en toom klaar staan voor het geval dat zijn heer eens langs zou komen. Op de kaart van 1800 zijn slechts drie boerderijen te vinden op de plaats waar nu het centrum van Oostendorp is. Nadat Thorbecke in 1851 het platteland met de steden gelijk stelde, verviel de macht van de ambtsjonkers. Voor Doornspijk betekende dit dat er een gemeentehuis moest worden gebouwd en wel op een centraal punt van de uitgestrekte gemeente. De juiste plaats werd gevonden tegenover Old Putten, want hier had immers ook altijd de belangrijkste "jonker" van Doornspijk gewoond. Nadat in 1854 de koren windmolen De Tijd werd opgericht, waren de grenzen van het nieuwe Oostendorp bepaald. Het groeide uit tot het enige "burgerdorp" binnen de gemeente, met enige middenstanders, handwerkers en ambtenaren. De gemeentesecretaris was de enige notabele; dokters, predikanten en burgemeester woonden in een andere kern van de gemeente. Dit laatste gold voor de situatie rond 1940. Noordeinde, Kerkdorp, Oosterwolde en Eekt Het gebied van de voormalige gemeente Doornspijk ten noorden van Elburg strekte zich uit van de Wijkwetering tot aan Noordeinde. Dit gebied heet Polder Oosterwolde. Alleen een enkele bomengroep van de minstens vierhonderd jaar oude eendenkooi verstoort het beeld van de eindeloze groene vlakte. In 1359 werd de Zomerdijk aangelegd. Eigenlijk kon men nauwelijks spreken van een dijk, het was meer een kade, net hoog genoeg om in de zomermaanden het zeewater uit de polder te houden. Tijdens de winter overstroomde het gebied een of twee keer. De weinige boeren die er woonden, waren hierop voorbereid en hadden hun huizen op terpen gebouwd. Langs de Zomerdijk vormde zich op deze wijze zelfs nog een buurtschap die Dijkhuizen werd genoemd. Tijdens de hevige storm van 1776 werden de laatste elf huizen hiervan verwoest, hierbij verloren zeven mensen het leven. Pas in onze eeuw durfde een boer de strijd tegen het water weer aan en bouwde een boerderij die nu in het bezit is van de familie Stronkhorst. Na de onlangs afgeronde verkaveling van de polder zijn er nieuwe mogelijkheden ontstaan voor boerderijbouw. Een aantal boeren durfde nieuwbouw aan en het lijkt erop, dat we spoedig weer kunnen spreken van Dijkhuizen als buurtschap tussen Elburg en Noordeinde. Halverwege de dijk staat de oude polderschuur. Hierin werd het gereedschap opgeslagen dat nodig was voor het onderhoud van de polder. Dit was een voortdurende zorg van ons voorgeslacht. Een enkele maal werd het allemaal te veel voor de boer en kon hij onmogelijk zijn dijkverplichtingen nakomen. Tijdens de jaarlijkse dijkschouw ging hij dan in zijn hemd staan om de dijkgraaf te laten weten dat hij afstand deed van zijn land. Later werd deze vernederende manier van doen afgeschaft en hoefde hij enkel maar een schop in de grond te steken. Tot 1955 stonden de huizen op Noordeinde allemaal achter de dijk. Door afgraving is er nu een fraai vrij uitzicht naar het noorden! Halverwege Noordeinde staat een grappig boerderijtje met de naam Hagedoorn. De stenen die ervoor liggen zijn van de Noordermerksluis geweest. De polder Oosterwolde had vier merken met een eigen afwateringssysteem. De drie merken naar Elburg toe loosden het overtollige water rechtstreeks op de Zuiderzee. Het Noordermerk lag hiervoor te laag. Vandaar dat er een windmolen op Noordeinde heeft gestaan. De vlucht van de wieken bedroeg 22 meter. Langs de Grote Woldweg ligt de Oosterwoldsche Molenvliet als herinnering aan die tijd. Aan de vroegere hoofdweg naar Kampen ligt het schooltje van Noordeinde. Sinds 1887 is er een eigen gebouwtje geweest. Daarvoor werd er les gegeven in een boerderijtje dat in de Franse tijd ook nog douanestation voor de Fransen is geweest. De eerste steen van het bijzondere kerkje van Noordeinde is gelegd op 2 oktober 1845. De bouw hiervan is te danken aan koning Willem III. Hij bepaalde dat, toen de kerk van het Kerkdorp werd verplaatst naar de Zandweg, er op het Noordeinde een nieuw Godshuis moest worden gebouwd. In de nacht na de intredepreek van de oefenaar G. de Leeuw stroomde de kerk vol water tot twee meter hoog. Ook 1916 was door de overstroming een rampjaar. Verder langs de Grote Woldweg komen we langs een strook natuurgebied waar hoog opgaand riet de polder doorsnijdt. In het voorjaar liggen hier grote rietbundels langs de weg. Dit rietland is het werk van de bekende familie Daendels uit Hattem. Na de roerige patriottentijd rond 1790 hebben zij zich hier bezig gehouden met het afgraven van veen voor turf. Volgens Haasloop Werner heeft generaal Daendels hiervan maar weinig plezier gehad. Het kostte meer dan het opleverde. Het is moeilijk voor te stellen dat het Kerkdorp ooit het centrum van Oosterwolde is geweest met een kerk in het midden. Nu grazen er alleen nog maar schapen en konijnen op het kerkhof. Het steeds weerkerende water heeft de mensen doen besluiten naar de Zandweg te verhuizen en daar een nieuwe kerk te bouwen. Slechts weinigen zijn achtergebleven. Even voorbij het Kerkdorp is een afslag naar rechts, de Winterdijk op, naar Hof ter Eekt. De Winterdijk ziet er niet als zodanig uit. Alleen aan de kolk, de Wakolk, rechts van de weg is te zien, dat hier een dijkdoorbraak is geweest. Wondere verhalen worden erover verteld. Het is er niet pluis en 's nachts gaat men er angstig voorbij. Aan het einde van de Grote Woldweg ligt sinds 1845 het nieuwe dorp Oosterwolde op de plaats waar het voorheen Zandweg heette. Tot dinsdag 13 april 1976 werd het dorpsbeeld bepaald door de hervormde kerk en de korenmolen "De Zon". Op die datum brandde de 19e eeuwse beltmolen van de heer F. Spijkerboer af. Het vuur was tot in de wijde omgeving te zien. Even voorbij de plaats waar vroeger de molen gestaan heeft, is de afslag naar de Eekterweg. Daar heeft in 1343 het klooster van Oosterwolde gelegen. De plaats wordt in de 17e eeuw nog aangeduid als "gelegen bij d' windemolen aen Saentwegh". De Eekterweg loopt dwars door het buurschap Eekt. De vele prachtige boerderijen doen vermoeden "dat ossen en koeyen hier welig groeyen". Dit opschrift stond op een glazen bokaal in de oude kerk van Oosterwolde. 't Harde 't Harde hebben we met opzet tot het laatst bewaard om aan te geven dat het historisch gezien een laatbloeier is met nauwelijks oude geschiedenis. Op een kaart van 150 jaar geleden is er nog geen spoor van te bekennen, uitgezonderd de doorgaande zandwegen over de Woldberg. De naam 't Harde bestond niet eens! Als in 1875 wordt besloten een militair complex op de Woldberg aan te leggen, spreekt men dan ook van de legerplaats Oldebroek. In 1930 bestond het Harde uit 39 huizen waarin 175 mensen woonden. In 1935 verrezen de eerste villa's waaronder Mariposa en de Vale Ouwe. Pas in 1953 zette de stormachtige ontwikkeling in die van 't Harde de grootste kern van de Gemeente Doornspijk maakte. Als symbool van een nieuw tijdperk mogen we wijzen op de bouw van het zwembad "De Hokseberg". Het ontwerp was van de Nederlandsche Heidemaatschappij en gold als het mooiste van Nederland. Zo'n zwembad is
tegenwoordig onmisbaar, al was het alleen maar om water bij de hand te hebben bij bosbranden. Zoiets gebeurde werkelijk op 18juni 1970. Een hevige brand op het Artillerie Schietkamp bedreigde 't Harde, slechts op het nippertje werd het dorp gered. Drie villa's en drie huizen brandden af.
Bron: Boek "Doornspijk verleden in beeld", 1989 Uitgave van Arent thoe Boecop oudheidkundige vereniging Elburg

naar de top van deze pagina