terug naar Westerveld Terug naar de homepage van Henri Floor Diever en omgeving

Beschrijving
Het onderduikershol in Diever is een ondergrondse boshut van beton, die wordt gestut door palen. Bij de ingang van de hut is een stenen gedenksteen aangebracht.
De tekst op de gedenksteen luidt:

'TER GEDACHTENIS AAN HEN DIE VIELEN

HERMANNUS VOS * 10-9-1915 TE SMILDE + EIND APRIL 1945 TE PAIGERHORST (DLD)
GEERT GERHARDUS KOSTER * 24-5-1925 TE DIEVER + 24-3-1945 TE PAIGERHORST (DLD)
HILBERT GUNNINK * 5-4-1917 TE RUINERWOLD * IN EEN KAMP IN DLD
THIJS EGGINK * 12-2-1900 TE DWINGELOO + 6-4-1945 TE WOBLIN (DLD)
JAN EGGINK * 3-11-1912 TE DWINGELOO + MAART 1945 IN EEN KAMP IN DLD
ROELOF EGGINK * 19-4-1919 TE DWINGELOO + MAART 1945 IN EEN KAMP IN DLD
THIJS GERHARDUS DRUPSTEEN * 6-3-1912 TE HASSELT
GEFUSILLEERD TE VUGHT 18-8-1944
SEBASTIAAN VAN NOOTEN * 27-5-1905 TE SCHOONHOVEN + 24-5-1945
TE ROTHENBURG IN 'T GENERAL BRITISH HOSPITAL. (DLD).'

In 1954 kwam het hol in het bezit van de gemeente Diever en werd het voor de eerste maal opgeknapt. De oorspronkelijke houten schuilplaats werd opnieuw opgebouwd uit betonnen damwandplaten en bekleed met dennenstammen. Het hol was na deze restauratie wel iets kleiner geworden. In 1994 heeft een tweede restauratie plaatsgevonden. De tegen elkaar geplaatste betonplaten bleken water en zand door te laten, terwijl van een groot aantal het beton losliet van de wapening. Er werd besloten het monument in oorspronkelijke staat terug te brengen. Het gehele onderduikershol werd ontmanteld en opnieuw opgebouwd. Het hol werd voorzien van een betonnen prefab-constructie met een betonnen dak. Door deze dakconstructie werd het ook mogelijk meer grond dan voorheen op het hol aan te brengen. Daarop werd een beplanting aangebracht, vergelijkbaar met de originele toestand. Binnenin de hut werd het tassenrek waarop de vluchttas altijd gepakt klaarstond en het ondergrondse fietsenhok opnieuw aangebracht. Ook werd door het Recreatieschap een informatiebord geplaatst.

Het onderduikershol herinnert de inwoners van Diever aan alle onderduikers die hier gedurende kortere of langere tijd verscholen zaten. Het monument brengt tevens acht plaatselijke verzetsmannen in herinnering die door verraad zijn omgekomen, te weten: Hermannus Vos uit Smilde, Geert Gerhardus Koster uit Diever, Hilbert Gunnink uit Ruinerwold, Thijs Eggink uit Dwingelo, Jan Eggink uit Dwingelo, Roelof Eggink uit Dwingelo, Thijs Gerhardus Drupsteen uit Hasselt, Sebastiaan van Nooten uit Schoonhoven.
In 1943 werd het verzet steeds omvangrijker. Daarom vroegen vijf Dieverse NSB-leden de Sicherheitsdienst in Assen om versterking. Als gevolg hiervan nam de 'Bloedploeg van Norg', onder leiding van de later gefusilleerde Sanner zijn intrek in het Schultehuis. De aanwezigheid van deze vijftien landwachters en de steeds frequenter gehouden razzia's (in het kader van de verplichte tewerkstelling) maakte het voor de leden van de Knokploeg Diever noodzakelijk onder te duiken. Deze groep werd gevormd door een zestal jongemannen van de Gereformeerde Reciteerclub Dindua, te weten: Roelof Eggink, Roelof Pot, Hermannus Vos, Hilbert Gunnink, Thijs Drupsteen en Fokke Hessels. In de winter van 1943-1944 vatte de groep het plan op om bij een onopvallende zandheuvel in het dennenbos van Berkenheuvel een schuilplaats te bouwen. De knokploeg groef de heuvel uit, bouwde van de dennenstammen een hol en herstelde de zandheuvel in de oude vorm. Na een paar maanden hard werken was de schuilplaats gereed en verdwenen de verzetsmannen onder de grond. Eén van de leden, Fokke Hessels, was een verwoed lezer van Indianenverhalen. Daarom kreeg het onderduikerscomplex de naam de Wigwam.

Al snel kwam ook de onder de schuilnaam Ome Joop opererende Geert Koster sr. in de Wigwam. Door zijn deelname aan het verzetswerk durfde hij niet langer in Diever te blijven. Hij had o.a. een groot aandeel in de hulpverlening aan onderduikers, mede door het goede contact dat hij had met de Knokploeg Meppel. Ook zijn zoon zat inmiddels in de hut ondergedoken. Slechts een paar mensen uit Diever hadden af en toe contact met de ploeg onderduikers. Dat waren de gebroeders Thijs en Jan Eggink die voor de voedselvoorziening zorgden, de plaatselijke politieman Gerrit Temmingh, die een paar keer per week een nachtelijke tocht maakte om berichten te brengen en de dorpsarts Sebastiaan van Nooten, die erheen ging wanneer er zieken waren.

Het hol was een centrum van illegale activiteiten. Van hieruit werden tal van nachtelijke expedities ondernomen, zoals een overval op het distributiekantoor van Dwingelo of de bevrijding van dorpsgenoot Rooks uit de plaatselijke politiecel, waarin hij was gevangen gezet nadat in zijn huis een joodse onderduiker was gevonden. Ook werden de bevolkingsregisters van Diever en Dwingelo weggehaald en in de Wigwam ondergebracht. Soms zaten in het hol wel twintig illegalen verscholen. Ook logeerden hier geregeld Amerikaanse en Engelse piloten, wiens vliegtuigen waren neergehaald. Zo arriveerde op 31 augustus 1944 de Amerikaanse boordschutter Harry A. Dolph en op 17 september 1944 de Amerikaanse staartschutter Jim Moulton. De KP-leden beschouwden de geallieerde piloten als welkome gasten. Vaak bleven zij enige tijd om de verzetsstrijders te instrueren over het gebruik van vuurwapens.

Ook andere verzetsgroepen wilden gebruik maken van de wapenkennis van de piloten. Op een nacht meldde de Fries Tjitze Wallinga, lid van de zogenaamde 'wilde' groep van Heerenveen, zich bij het hol om twee piloten over te nemen. 'Wij geven die Amerikanen niet mee aan een wilde groep', beslisten de Dieverders. Pas toen Wallinga was vertrokken vroegen zij zich af hoe hij het hol had kunnen vinden. Het was immers alleen bekend bij leden van de ploegen van Diever, Meppel en Dwingelo en bij enkele dorpsgenoten. Later bleek dat de Fries verloofd was met de dochter van de postkantoorhouder in het dorp, die hem in vertrouwen had genomen. Enige tijd later, in de vroege ochtend van 25 oktober 1944, werd Wallinga in het Friese Oosterwolde door een patrouille van de Sicherheitsdienst gearresteerd met een vuurwapen op zak. In Crackstate te Heerenveen werd hij onderworpen aan een zwaar verhoor. Hoewel hij eerst weigerde namen te noemen, kon hij de druk die de SD op hem uitoefende niet trotseren. Hij noemde de namen van een aantal verzetsmensen en gaf ook de locatie van het onderduikershol in Diever prijs.

In de vroege ochtend van 22 november 1944 verscheen 'Hauptsturmführer' Kronberger met circa tachtig man in Diever. Omdat het hierbij tevens om geallieerde piloten ging, had Kronberger tevens de Feldgendarmerie en de Wehrmacht ingeschakeld. Er waren verschillende arrestatieploegen. Kronberger ging mee naar de woning van politieagent Temmingh, die hij als de best ingelichte en gevaarlijkste man beschouwde. Temmingh moest naar buiten komen, waar hij geconfronteerd werd met de surrogaat-burgemeester van Diever, die bevestigde dat dit de gezochte wachtmeester was. Vervolgens werd hij naar een personenauto gebracht, waarin Wallinga zat die eveneens bevestigde dat dit Temmingh was. De politieagent werd direct na zijn arrestatie de vraag gesteld: 'Waar is Ome Joop en waar is het hol?' Maar Temmingh weigerde te antwoorden en moest in een truck met trailer plaats nemen. Op dat moment stopte er een personenauto, waaruit de onderluitenant A. Feenstra kwam, die in zijn woning te Dwingelo was opgepakt. Daarna reed de truck naar de Doldersumseweg, waaraan het onderduikershol gelegen was. Daar aangekomen werd een derde arrestant gedwongen in te stappen. Het was de huisarts Van Nooten uit Diever, tevens de districtscommandant van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. Aan de Doldersumseweg moest Wallinga opnieuw bevestigen dat hij Temmingh kende.

Het onderduikershol werd omsingeld door vijftig SD-ers. Temmingh moest onder bewaking van Kronberger en 'Hauptscharführer' Rozendahl te voet volgen. Dicht bij de hut stonden twee machinegeweren opgesteld. Rozendahl schoot met zijn stengun door het 'raam' van de hut en schreeuwde dat de inwoners zich moesten overgeven. Daarna begaf hij zich naar de ingang, waar een Duitse soldaat met hond stond opgesteld. Deze stuurde het dier de hut in en toen kwamen vier personen tevoorschijn: Hilbert Gunnink, Hermannus Vos, Roelof Eggink en Geert Gerhardus Koster. Intussen vond nog een aanhouding plaats. Nadat Thijs Eggink van de arrestaties in Diever had gehoord, ging hij meteen op weg naar de hut om de onderduikers te waarschuwen. De bezetter was hem echter voor en ook hij werd gearresteerd.

Een aantal dagen later, op 27 november 1944, overviel de SD de boerderij van Jan Eggink. Diens vrouw had gehoord dat ze naar Diever kwamen en ging op weg om onderduikers te waarschuwen, toen haar een auto voorbij reed die bij haar huis stopte. Eggink probeerde nog te ontvluchten, maar toen er op hem geschoten werd gaf hij zich over. Vervolgens arresteerde de SD de opperwachter J. Dolfing uit Dwingelo en het hoofd van de school J. Koopman. Wachtmeester G. Dupon te Frederiksoord wist te ontkomen door in een schuilplaats te kruipen. Daarmee was de zaak Diever voor de bezetter tot een einde gekomen. Alle arrestanten werden naar Crackstate in Heerenveen gevoerd en via Amersfoort op transport gezet naar concentratiekampen in Duitsland. Het drama van Diever heeft tien mensen het leven gekost. Alleen politieman Temmingh heeft de oorlog overleefd.

Na de overval van de Sicherheitsdienst op 22 november 1944 was er van het onderduikershol niet veel meer over. Door een handgranaat was de schuilplaats totaal vernield. Na de bevrijding werd de Wigwam door de gemeenschap van oud-illegale werkers, afd. Diever echter weer zoveel mogelijk in oude staat teruggebracht. De wanden werden, zoals ook eerder, verstevigd met boomstammen. Ter nagedachtenis aan de slachtoffers werd bij de ingang van het hol een gedenksteen geplaatst. De plek trok veel bezoek van belangstellenden, waaronder ook schoolklassen uit de omgeving. Na een bezoek aan het hol op 5 mei 1952 door de hoogste klas van de openbare lagere school in Noordwolde, attendeerde het hoofd van deze school op de slechte toestand van het monument. Er gebeurde hierna blijkbaar niets, want in de vergadering van de gemeenteraad van Diever op 27 maart 1953 vestigde de heer Oosterhuis er de aandacht op, dat het onderduikershol bijna helemaal was ingestort. De burgemeester antwoordde hierop dat er op dat moment voldoende geld (hfl. 1.000,-) was toegezegd voor het herstellen van het hol. Nadat de commissie van beheer van het onderduikershol de hut in goede staat had teruggebracht, werd het monument (voor beheer en onderhoud) overgedragen aan de gemeente.


Het monument 'Diever A en Diever B' in Oude Willem (gemeente Westerveld) is opgericht ter nagedachtenis aan de joodse dwangarbeiders van dit werkkamp.

In 1942 waren in Nederland vijftig joodse werkkampen gevestigd. De kampen waren het voorportaal van Westerbork en zijn negen maanden in gebruik geweest. Rijkswerkkamp Diever A en Diever B bij Oude Willem was daar één van. In elk kamp verbleven 150 à 200 mannen tussen 18 en 65 jaar. De kampen lagen in afgelegen gebieden in Drenthe en Friesland, ver weg van de Randstad waar de meeste joden woonden. De weerbare mannen werden zo geïsoleerd. De bezetter maakte gebruik van een infrastructuur die er al lag. In de jaren dertig waren de kampen gebouwd in het kader van de werkverschaffing. Om ophef te voorkomen, deed de bezetter er alles aan om het samendrijven van joodse mannen op iets soortgelijks te laten lijken. De mannen moesten heide omspitten of wegen aanleggen onder leiding van dezelfde organisatie als voor de oorlog: de Rijksdienst voor de Werkverruiming. Het toezicht op het werk was in handen van de Nederlandsche Heidemaatschappij en ook in het kamp zelf hadden Nederlanders het voor het zeggen.

Aan het begin van 1942 waren de kampbewoners nog redelijk vrij. De mannen hielden bonte avonden en mochten door het dorp wandelen. Het regime in de kampen werd gaandeweg 1942 strenger. Er kwam minder eten. In de nacht van 2 op 3 oktober 1942 (tijdens Jom Kippoer) moesten de mannen van alle vijftig kampen halsoverkop weg. Op hetzelfde moment werden hun vrouwen en kinderen uit huis gehaald. Zo belandden in één nacht ruim tienduizend joden in Westerbork. Vervolgens werden zij omgebracht in de gaskamers van Auschwitz en Sobibor.

Het monument is onthuld op 2 oktober 2002. Deze dag was het precies zestig jaar geleden dat kamp Diever A en Diever B ontruimd werd. Het gedenkteken is hetzelfde als dat voor de kampen Ybenheer te Fochteloo, It Petgat te Blesdijke en De Landweer te Elsloo. De oprichting van het gedenkteken was een initiatief van de Stichting Joodse Werkkampen in Friesland en Drenthe.



De eerste sporen van menselijke bewoning van deze streek dateren vanaf plm. 4000 jaar voor onze jaartelling. De sporen hiervan kan men vinden in de diverse soorten grafheuvels zoals die hier bekend zijn als hunebedden, grafheuvels en een kringurnenveld. De toenmalige bewoners leefden hoofdzakelijk van de jacht.

De bewoning van deze streken werd telkens onderbroken door onbewoonde perioden, hetgeen vooral was te wijten aan klimatologische omstandigheden (b.v. ijstijden). Veel van deze sporen zijn in de loop der tijd verdwenen zoals het hunebed te Berkenheuvel dat in de 18e eeuw is gesloopt om de grote keien te verwerken tot straatstenen en/of stortsteen voor de dijkenbouw.

De dorpen Diever, Wapse en Wittelte zijn in de vroege Middeleeuwen ontstaan doordat zich hier landbouwers gingen vestigen.

Diever biedt werkelijk alles wat een verwende recreant zich maar kan wensen. De vele wandel -en fietsroutes brengen u bij heidevelden, visplaatsen, vennetjes, zandverstuivingen, recreatieplassen, een fraai hunebed en gerestaureerde kalkovens. Tussendoor kunt U afkoelen op de vele terrassen die Diever kent.

En natuurlijk gaat U in juli, augustus en september naar het bekende Openluchttheater, alwaar sedert 1946 stukken van Shakespeare opgevoerd worden. Dit jaar zal "driekoningenavond" opgevoerd worden. De voorbereidingen van dit stuk zijn al in volle gang.

De molen werd gebouwd in 1882 door Ritzen, molenmaker te Diever als opvolger van een grondmolen, die afgebrand was. Eigenaar was toen W. Marissen.
Bij de herbouw in 1882 zijn onderdelen gebruikt van een Friese poldermolen bij Eesterga, zoals het achtkant, de voornaamste balken en een deel van het gaandewerk. Enkele balken zoals delen van molenroeden en de vijzelbalk liggen als legeringsbalk onder de vloeren en de wervel doet nog steeds dienst als donsbalk voor de koningsspil. Het bouwjaar van deze Friese molen is (nog) niet bekend, waarschijnlijk is dit voor 1823 geweest.
De laatste echte molenaar was J. Jansen die tot 1938 op de wind heeft gemalen. Daarna is er uitsluitend gemalen met een ruwoliemotor als drijfkracht. Een volgende molenaar en eigenaar was Uiterwijk Winkel die de molen slechts gebruikte voor opslag doeleinden.
In 1940 kwam de molen zonder stelling te staan (vermoedelijk is deze op een dag in haar geheel naar beneden gekomen) en volgde ernstig verval.
In oktober 1955 molenmaker Huberts uit Coevorden opdracht tot herstel. De molen kreeg toen een nieuwe stelling, riet op de romp en kap, nieuwe spruiten en schoren. Een tweedehands ijzeren en een veel te lichte houten roede vormden het gevlucht. Na dit herstel is er van juni 1956 tot in 1965 weer in de molen gemalen, maar met de motor. Malen op windkracht zat er, gezien het minimale karakter van de restauratie, niet in. Niet verwonderlijk raakte de molen snel weer in verval.
In 1979 volgde aankoop door de gemeente. Na een zeer uitvoerige herstelbeurt, uitgevoerd door molenmaker Medendorp in 1979/80, werd de molen als ambachtelijke molen in gebruik genomen; inmiddels maalt de molen op vrijwillige basis.




Diever
Een esdorp in de gemeente Westerveld en hoofdplaats van de voormalige gemeente Diever. Bronnen vermelden: Deuvre (1188) en Deveren (1258), de Devere (1262), apud Duvere (1298-1304), van Dyveren (1327), van Deveren (1377), tot Deveren (1402), Dieveren (1475). De naam hangt samen met het werkwoord dieven, beduven = bedekt, dub, dobbe (kuil) en diep. De betekenis van de naam luidt: bewoners van een laag waterrijk gebied.
Hoofdplaats van het vroegere Dieverderdingspil. Ooit samen met Beilerdingspil voorgesteld als Westenveld. Dochternederzettingen van Diever zijn Vledder en Wapserveen. Mogelijk ook de Friese plaatsen Noordwolde en Boyl.
Het 'Olde Diever' is de eerste kern van bebouwing. Bij de invoering van het christendom is er een kerk gesticht ten noorden van 'Olde Diever'. Vanwege de bevolkingsgroei zijn er drie essen, de Noordes, de Heezenes en de Molenes, aangelegd, waardoor de kern van de bebouwing zich verplaatst. De nieuwe essen liggen ten noorden van het oorspronkelijke dorp, in de buurt van de kerk, waar ook nieuwe boerderijen zijn gebouwd. Zo ontstaat het 'nieuwe Diever' en is de naam Oldendiever aan de oorspronkelijke nederzetting gekoppeld.
Vanaf de 16e eeuw is er een jaarmarkt. In het begin van de 18e eeuw stopten de activiteiten van de Hollandse Compagnie der Dieverder, Leggerder en Smilder veenen; zij pleegden roofbouw. In 1818-1826 is in de gemeenten Vledder en Diever 2500 ha woeste grond gekocht door de Maatschappij van Weldadigheid.
Diever was in de periode 1870-1940 het belangrijkste Drentse centrum van de varkenshouderij en biggenfokkerij. De biggen werden verhandeld op de biggenmarkt te Meppel, te Diever was een rundermarkt.
Diever is één van de kerspelen in het Dieverderdingspil. Het Dieverderdingspil is één van de zes dingspillen, waarin het landschap van Drenthe is verdeeld. In het kerspel voert de schulte de overheidstaken uit. Zo is de schulte van Diever tevens schulte van Wapserveen. Wapserveen is een ontginningskolonie van Wapse en in 1461 een afzonderlijk kerspel met een eigen parochiekerk.
In de periode van 1595 tot 1737 bekleden leden van de familie Ketel het schultambt in Diever. Het schultehuis in Diever is een herinnering aan de familie Ketel.
Diever omvat Oldendiever en Kalteren. Samen beheren ze de gemeenschappelijke landbouwgronden waarvoor op 13 maart 1723 in een willekeur regels zijn vastgelegd. Diever, Oldendiever en Kalteren zijn 'kluften' van Diever.




William Shakespeare (Het Verhaal)
1600: SLAG BIJ NIEUWPOORT
In het jaar 1600 gaat prins Maurits met een legermacht op weg naar Duinkerken, om de Engelse kapers aldaar mores te leren. Maar bij het Vlaamse stadje Nieuwpoort stuit hij op Vlaamse troepen. Op het strand en in de duinen volgt een veldslag, die door Maurits wordt gewonnen. Te Londen, amper tweehonderd kilometer verderop aan de overzijde van de zee, voltooit William Shakespeare op datzelfde moment zijn blijspel As You Like It.
Het was in die tijd niet ongewoon, om bij het schrijven van toneelstukken gebruik te maken van verhalen, die door andere auteurs al eerder op papier waren gezet. Zo is de “plot” van As You Like It terug te vinden in een werk uit 1590 van de Britse schrijver Thomas Lodge, die weer onbekommerd heeft geput uit een manuscript van de veertiende-eeuwse dichter Geoffrey Chaucer.
Hoe het zij: Shakespeare mag dan in grote lijnen een bestaand verhaal hebben gevolgd, hij maakte er wel een onvervalst “eigen” toneelwerk van. Het stuk was van meet af aan een succes; in 1603 kregen de spelers –inclusief Shakespeare zelf- de opdracht, om een voorstelling van As You Like It te geven voor de Engelse koning. Daarna trad er, vreemd genoeg, een stilte in die meer dan honderd jaar zou duren. Pas halverwege de achttiende eeuw werd het stuk weer populair bij het grote publiek, vooral in Engeland en Amerika.
Van die tijd af blijft deze komedie tot in onze dagen een wereldwijd succes.
Ook in onze contreien begon men oog te krijgen voor de vele kwaliteiten van As You Like It: de strekking is zéér menselijk, zéér komisch, zéér behartenswaardig. Want al is en blijft Liefde het hoogste goed, je moet als mens telkens weer oppassen dat het je neus niet voorbij gaat.
Een vroege vertaling binnen onze grenzen komt van de Friese predikant Rinse Posthumus, die het stuk in 1829 als ‘As jiemme it lije meie” presenteerde. Vijftig jaar later verscheen de vertaling van Burgersdijk, eerst onder de titel Elk wat Wils, later ook als Naar het U lijkt. Onder regie van dokter Broekema werd het stuk in Diever gespeeld in 1952, 1966 en 1974; Wil ter Horst - Rep bracht het, in de vertaling van Emmy Wijnholds, twee maal in het openluchttheater: in 1984 en 1994. En nu in 2007, heeft regisseur Jack Nieborg de touwtjes in handen.
Je mag inmiddels stellen, dat dit blijspel een prominente plaats heeft verworven in onze toneelwereld. Toch is de verhaallijn grilliger dan in menig ander Shakespeare-stuk: je moet als toeschouwer goed opletten om alle gebeurtenissen met hun verrassende samenhang te kunnen volgen:
1. Olivier, oudste zoon van een overleden edelman, behandelt zijn jongste broer Orlando als voetveeg; bovendien pikt hij diens erfenis in
.2. Frederic, jongere broer van de regerende hertog, stoot zijn broer van de troon en verbant hem naar het woud van Arden.
3. Rosalinde, dochter van de verbannen hertog, mag blijven wonen aan het hof bij Celia, dochter van de boze hertog. Maar later wordt Rosalinde alsnog het bos ingestuurd. Haar nichtje Celia -tevens haar hartsvriendin- gaat uit vrije wil met Rosalinde mee.
4. Vele vrienden van de verbannen hertog gaan eveneens woudwaarts en voelen zich veilig en gelukkig in het weelderige groen.
5. Sylvius, een herder in het bos kan de hele dag “wel zuchten en huilen” uit liefde voor Phebe, zijn weinig toeschietelijke herderin.
6. De nar Toetssteen, die Rosalinde en Celia in het bos vergezelt, wordt verliefd op Audrey, een potige dame van het platteland. De nar is iemand die “graag aanneemt wat een ander laat liggen”.
7. Ook Orlando vlucht naar het Woud van Arden; hij is inmiddels smoorverliefd op Rosalinde.
8. Broer Olivier krijgt opdracht, zijn broer Orlando op te sporen. Hij komt in het bos tot inkeer, ziet Celia en wordt verliefd op haar.
9. Rosalinde, die als “Ganymedes” voor jongeman speelt, brengt het hart op hol van zowel dames als heren.
10. Ook foute hertog Frederic komt tot betere gedachten en herstelt zijn verstoten broer in diens hertogelijke rechten.
Samenvattend: hoe je het ook bekijkt en wat je maar wilt: iedereen krijgt zijn zin. Uit deze rijkgevulde grabbelton heeft het genie Shakespeare weer de meest verrukkelijke levenslessen geplukt. In de trefzekere vertaling van Jack Nieborg kan het Nederlandse publiek daar nu naar hartelust van smullen.


De Nederlands Hervormde Kerk
Het middelpunt van de Brink is de Nederlands Hervormde kerk, eertijds gewijd aan Sint Pancratius. Oudheidkundig bodemonderzoek in 1955 heeft uitgewezen dat er tenminste drie houten kerken op deze plaats hebben gestaan, alvorens er een stenen kerk in Romaanse vorm werd gebouwd. Latere verbouwingen en uitbreidingen in de 12e tot de 16e eeuw hebben geleid tot de huidige, gotische vormen.

Blikseminslag
De kerk is gedeeltelijk uit tufsteen (12e eeuw), gedeeltelijk uit baksteen (14e eeuw) opgetrokken. In 1659 was de kerk zo bouwvallig, dat ze zonder herstelling een ruïne dreigde te worden. Het hierop gevolgde herstel deed het de kerk precies een eeuw uithouden. Op 27 augustus 1759 werd de toren door blikseminslag getroffen. Alle gewelven, behalve die in de noordelijke zijbeuk, stortten in.

De kerk van Diever behoort tot één van de mooiste kerken in het Drentse landschap.Het is een laat middeleeuws gotisch bouwwerk. Deze afbeelding van Cornelis van Noorde werd in 1756 gemaakt.

Bij het herstel van 1760 werden de ingestorte gewelven verwijderd en werd een houten zoldering aangebracht. Als herinnering aan de brand in 1759 werd bij de boven de zuidelijke ingang het volgende rijm in een gevelsteen aangebracht:

"Wier ’t Oude Heiligdom door blixemvuur verbrand.
Het vuur der godvrucht bragt dit nieuwe huys tot stand.
Maar wil God ’t Heilig vuur van zijnen geest verlenen.
Hier wordt een kerk gebouwd van levendige stenen"

Restauratie
In 1955 werd een begin gemaakt met de volledige restauratie en in 1959 was deze voltooid. De kerk bestaat uit een middenschip, twee zijbeuken en een polygoon-koor, alle overkoepeld door machtige gewelven. In het hoofdkoor staat een avond maalstafel, waarop naar gelang van de periode van het kerkelijk jaar een andere loper ligt. In dit koor hangt een fraaie kaarsenkroon, een geschenk van de provincie Drenthe. In de zuiderbeuk hangt het bekende, door Dieuwke Kollewijn geschilderde drieluik, voorstellende de Drieënigheid (Vader, Zoon en Heilige Geest). Het koortje in de zuiderbeuk is ingericht als huwelijkskapel. Hier ligt een fraai tapijt, geknoopt door de vrouwen uit de gemeente Diever. In de noordbeuk staat een expositietafel, die de geschiedenis van de kerk toont. De toren dateert uit de 12e eeuw, de preekstoel uit 1760 en het kerkorgel uit 1882. Bij het beklimmen van de toren komen we ook langs de twee klokken, de mannen- en de vrouwenklok.
Wanneer een inwoner van Diever overlijdt, worden de klokken geluid. Als het een man is, begint de grote of mannenklok en bij het overlijden van een vrouw begint de kleine klok te beieren. Na enkele momenten valt de tweede klok in. Is het een kind dat overlijdt, dan luidt alleen de kleine klok. Bij begrafenissen beieren de klokken wanneer de rouwstoet op weg gaat naar het kerkhof en stoppen daarmee, wanneer de stoet is teruggekeerd.

Donkere tijden
In de Tweede Wereldoorlog werden de beide klokken door de Duitse bezetter weggevoerd. De grote klok kwam na de oorlog weer terug. Deze draagt het volgende opschrift:

"Gegoten door J. Borchhard te Enckhuysen voor ’t Carspel Dieveren Ao. 1764".

Verder staat er het volgende rijm op:

"Mijn kop hoe hard wierd doorgereten van ’t hemelvuur.
Mijn makker weert geheel versmolten neergesmeten.
Nu heeft des kunstenaars hand bestiert,
dat wij herstelt te zamen luyden
om den menschen de reghten tijt
van graf en godsdienst aan te duyden,
opdat zij daartoe zijn berijt."

De kleine klok bleef weg en daarvoor werd in 1956 een nieuwe gegoten, die als opschrift draagt:

"In 1943 door ’s vijands hand versmolten tot geweld, werd ik in 1956 opnieuw gevormd.
Nu roep ik de levenden, wanneer zij God zoeken
En begeleidt de doden, opdat zij Hem vinden."

Tijdens avondmarkten in de zomermaanden is er gelegenheid tot bezichtiging van de Nederlands Hervormde kerk van 19.00-21.00 uur.

Gereformeerde Kerk
De Gereformeerde "Kruiskerk" aan de Kruisstraat vervangt sinds 1982 het oude gebouw, dat op dezelfde plek stond en dateerde uit 1841.
Het pittoreske torenspitsje is afkomstig van de oude kerk en werd op een creatieve wijze architectonisch ingepast in het nieuwe gebouw.



Kalkovens bij Dieverbrug

In 1925 besloot de bouwmaterialenhandel N.V. Concordia te Meppel, met een nevenvestiging in Dieverbrug, een schelp kalkbranderij op te richten aan de Drentse Hoofdvaart te Dieverbrug. In dat jaar werden twee kalkovens en een leshuis gebouwd en in gebruik genomen. Vervolgens werden in 1926 een transporteur, in 1928 een derde kalkoven en in 1929 een schelpenbreker gebouwd. Tenslotte werden in 1951 nog een trilzeefinstallatie en een transportband in gebruik genomen. De schelpen werden in de ovens gebrand tot ongebluste kalk. In het leshuis werd de kalk verwerkt tot gebluste kalk dat in die jaren bouwkundig veel werd gebruikt in de metselspecie, terwijl het ook zijn toepassing vond in de landbouw vanwege de zuurneutraliserende werking.

In de vijftiger jaren stagneerde de verkoop van de schelpkalk omdat men gebruik ging maken van de kwalitatief betere steenkalk uit de Limburgse mergelgroeven.

In 1952 werden de ovens gesloten. De derde oven en het leshuis werden in 1959/60 afgebroken, terwijl de beide andere ovens langzaam maar zeker in verval dreigden te geraken.

Nadat in 1971 en 1983 pogingen tot restauratie waren mislukt, lukte het de stichting "Drents Monument" om in 1993 de beide overgebleven kalkovens te laten restaureren.



Dingspelen
Een Dingspil vormde een hechte eenheid. De eerste 6 Drentse kerken werden gesticht in de hoofddorpen van deze Dingspelen. Dit waren de Seendkerken. Seend is recht, m.a.w. hier werd de kerkelijke rechtspraak uitgevoerd. Vanuit deze Seendkerken werden de kerken in de andere dorpen binnen het Dingspil gesticht. Het gebied waarvan de bewoners naar een kerk gingen, werd een Kerspil genoemd. Na de Franse tijd zijn deze kerspelen in 1811 omgevormd tot de huidige gemeenten. Het Dieverder Dingspil was sterk op Steenwijk georiënteerd. Dit komt omdat Diever in het noorden werd afgeschermd door de Smilder venen, in het oosten door de Hoogevenen en in het zuiden door het Kolderveen.

In de 80-jarige oorlog is Drenthe (ook Diever) gegeseld door zowel Spaanse als Staatse troepen, die zich slecht gedroegen omdat ze amper soldij ontvingen en daarom op een onrechtmatige wijze aan een inkomen moesten zien te komen. Na deze oorlog werd het katholicisme verboden en werd de kerk protestants. De huidige kerk is vanaf die tijd de Nederlands Hervormde kerk.

Door de in de 18e eeuw sterk op gang komende vervening van de Smilder Venen werd de voor de turftransport noodzakelijke Drentse Hoofdvaart gegraven die in het eind van die eeuw gereed kwam.

In de 19e eeuw is, op particulier initiatief van buiten af, begonnen met de bebossing van de zandverstuivingen. Hieruit is o.a. het huidige landgoed Berkenheuvel, nu voor het grootste deel eigendom van natuurmonumenten, ontstaan. Begin 20e eeuw zijn in het kader van de werkverschaffing de Staatsbossen aangelegd.




naar de top van deze pagina