wapen van Dantumadeel
Terug naar de homepage van Henri Floor Dantumadeel en omgeving


Dantumadeel heeft een oppervlakte van ruim 8700 hectare en ligt iets ten noorden van de rijksweg Leeuwarden-Groningen en ten zuiden van de stad Dokkum. De gemeente telt 19.399 inwoners (1 januari 2008). Dantumadeel is een plattelandsgemeente met drie grotere dorpen: Damwoude (5.568 inw.), Veenwouden (3.714 inw.), en Zwaagwesteinde (5.175 inw.) Er zijn zeven kleinere dorpen: Broeksterwoude (1236 inw.), De Valom (271 inw.), Driesum 966 inw.), Rinsumageest (1131 inw.), Roodkerk (207 inw.), Sijbrandahuis (52 inw.) en Wouterswoude (1079 inw.). Een deel van Veenwoudsterwal valt binnen het grondgebied van Dantumadeel, een deel binnen dan van Tytsjerksteradiel. Het Dantumadeelse gedeelte van Veenwoudsterwal behoort tot het dorp Veenwouden.

Historie
Grondgebied
De gemeente Dantumadeel, gelegen in Noordoost Friesland, heeft een oppervlakte van ruim 8.700 hectare. Het ligt direct ten noorden van de rijksweg Leeuwarden - Groningen en ten zuiden van de stad Dokkum. Grensgemeenten zijn Dongeradeel, Ferwerderadiel, Tytsjerksteradiel en Kollumerland c.a. Het grondgebied van de gemeente is door de jaren heen enkele malen aan veranderd. Zo bestond het gebied dat bekend staat als de grietenij Dantumadeel aanvankelijk ook nog uit Oosterbroeksterland, rond werd dit de zelfstandige gemeente Kollumerland c.a. Daarnaast hebben er in 1925 en 1965 twee annexaties plaatsgevonden door de toenmalige gemeente Dokkum. Met het verkrijgen van dit grondgebied kon Dokkum haar vleugels tot buiten de stadswallen uitslaan. In 1984 heeft er nog een gemeentelijke herindeling plaatsgevonden waarbij Dantumadeel de dorpen Burdaard en Jannum kwijtraakte aan buurgemeente Ferwe

Grondgebruik
De gemeente ligt op het overgangsgebied tussen de zandgronden van de Friese Wouden en het kleigebied van Oostergo met daar tussen een zône natte veengronden. Wat bodemtypen en landschapsbeeld betreft is het gebied in te delen in drie soorten: het zandgebied van de 'noordelijke wouden', het veengebied op een ondergrond van zand met een open half waterrijk landschap en het zeekleigebied in het noorden, dat gekenmerkt wordt door een grote openheid. Momenteel is grasland de dominante vorm van bodemgebruik. Dat was vroeger ook in de lager gelegen delen, de veen- en kleigronden het geval. Op de hoger gelegen zandgronden overheerste de akkerbouw. Het veengebied werd zeer extensief gebruikt. Tot diep in het voorjaar bleef het nat, zodat die percelen uitsluitend als hooiland konden worden gebruikt. Pas begin vorige eeuw is de waterhuishouding door talrijke kleine waterschappen verbeterd. Het moerasachtige Buitenveld werd als werkverschaffingsproject omgevormd tot landbouwgrond. De rond die tijd gebouwde boerderijen hebben het gebied verder in cultuur gebracht. Momenteel worden gedeelten van dit gebied weer tot moeras gemaakt waar de natuur haar gang kan gaan..

Bewoningsgeschiedenis
De oudste sporen van menselijke aanwezigheid dateren uit de laatste ijstijd, het laat Paleolithicum dat wordt gedateerd als ouder dan 8000 jaar voor Chr. Men leidt dit af uit vuursteenvondsten op de hogere delen van dit gebied. Het is onduidelijk of de mensen die hiermee annex waren rondtrekkende jagers waren of dat hier mensen echt hebben gewoond. Na de Midden Steentijd werd het gebied natter en daardoor minder geschikt voor bewoning. Deze situatie veranderde toen de zee haar invloed uitbreidde tot het noorden van dit gebied. De zee drong door middel van kreken het veengebied binnen en had een drainerende invloed. Sporen van bewoning tonen dat kolonisten zich vestigden op de vruchtbare afzettingenen op de hogere delen van waddenlandschap.

De gemeente Dantumadeel is rijk aan natuurschoon en biedt meerdere mogelijkheden voor recreatie. De gemeente kent een grote verscheidenheid in het landschap en een rijke cultuurhistorie. De gemeente kent een aantal natuurgebieden zoals De Houtwiel en de Sippenfennen. Deze gebieden zijn over het algemeen toegankelijk voor natuurliefhebbers. Met kano en fluisterboten kan men onder andere vanuit Veenwoudsterwal genieten van het naastgelegen natuurgebied. Wanneer men wandelt of fietst over de "Goddeloze Singel" komt men langs het natuurgebied "De Houtwiel". Ook langs de kant van het water zijn er voldoende mogelijkheden om een hengel uit te werpen. Er is uniek viswater (in "het Buitenveld" en langs "de Zwemmer"). Bij het recreatieterrein in Zwaagwesteinde is een vissteiger voor mindervaliden en nabij de "Pottenbakkersbrug" en het "Eeltjemeer" zullen openbare trailerhellingen worden gerealiseerd. Voor de toervaarders zijn in de gemeente aanlegplaatsen van "de Marrekrite" en havens.

Damwoude is - na enig verzet - op 1-1-1971 door een gemeentelijke herindeling formeel ontstaan door samenvoeging van de dorpen Dantumawoude, Akkerwoude en Murmerwoude.

Dantumawoude
Dit voormalig oostelijke dorp van Damwoude heette in 1369 nog Dointhimwalda, daarna in 1421 Dontimwalda en in 1505 Dantumwald. "Dont" betekend met de rest van het woord: hoge zandrug in het moeras. Toepasselijk als men weet dat het dorp in vroeger tijden midden in het veengebied lag. De gemeente Dantumadeel is naar deze plaats vernoemd. De zandrug die van Driesum, Damwoude naar Rinsumageest loopt laat zien dat het in de oudheid een centrale plaats innam. Er woonden diverse adelijke families in Dantumawoude. Op de Plantenhove, een klein slot en thans een conferentieoord, woonden de Aesgama's en de Bergsma's. Er bevonden zich ook echte states; de Botnia, Donia en de Bonga-state. En waarschijnlijk ook nog Ewinga-state. Het Onnema-huis, waarschijnlijk een stins, raakte in de 14e eeuw in verval. De voornaamste state was wel de Donia-state en komt ook voor op de Schotanuskaart van 1664. De state was omgeven door een gracht en had een poort. Het werd in de 18e eeuw afgebroken. De poort werd omgebouwd tot huis. De kerk werd omstreeks 1200 gebouwd, deze werd in 1755 afgebroken en opnieuw gebouwd.

Akkerwoude
Dit is het voormalige westelijke dorp van Damwoude. De naam zegt het al, "akker" betekend nu nog hetzelfde als in vroeger tijden en "woude" betekent gebied. Dus Akkerwoude is vanouds een akkerbouwgebied. De naam kreeg het vermoedelijk door het verbouwen van rogge en andere aarplanten, al sinds de vroege middeleeuwen. Jaar na jaar werd de afgebrande laag veen dunner, totdat er een arme zandgrond over bleef. Het heeft jaren geduurd om, door middel van plaggen en schapemest, de grond weer humusrijk en vruchtbaar te maken. Tot de 16e eeuw werd er veen afgegraven in de omgeving, ook door het klooster van Dokkum. Er stonden vroeger diverse voorname states in Akkerwoude, waaronder Groot Saakma en klein Saakma, Jousma state en ook Remmersma state zou in het dorp hebben gestaan.

Murmerwoude zou volgens de oude verhalen "moordenaarswoud" zijn, de plaats waar Bonifatius in 754 vermoord zou zijn. Volgens Cornelius Kempius, een 16e eeuwse geschiedschrijver, zouden de heidense moordenaars hun straf niet ontlopen. Hun geslacht zou vervloekt zijn, hun kinderen zouden herkenbaar zijn aan een wit stukje in hun haar wat ze bij de geboorte al meegekregen. Het verhaal werd nog lang verteld en mensen met licht haar bleven verdacht. Volgens andere geleerden is Bonifatius vermoord te Dokkum en is de kunstmatige terp waar deze stad op ligt ter ere van deze apostel gebouwd. De naam Murmerwoude, afgeleid van Murimma therp, heeft dus eigenlijk niets met de moord van doen. Het is vernoemd naar "moarre" (moor in duits en engels), naar het veen. Niet het droogste veen. Er stonden vroeger aardig wat voorname huizen in Murmerwoude. In 1881 werd deze plaats hoofdplaats van de gemeente met het gemeentehuis in het centrum, aan de Kruisweg. Het dorp heeft ook nog een kerk uit de 13e eeuw.

wapen van Driesum DRIESUM
In 1895 stuitte een arbeider, bij het graven van een sloot in de buurt van de Driesumer terp, op ongeveer 500 munten. Deze arbeider zal zich een moment rijk hebben gewaand. Maar nadat hij de munten wat had opgepoetst, sloeg de stemming om. Hij beoordeelde de munten als roestige rommel en verkocht het aan een slager voor een kwartje. Die had de slaap beter uit en verkocht de muntstukken voor veertig gulden. Vele van deze munten zijn zoekgeraakt. Toch zijn enkele nog te bewonderen in diverse musea. Maar wat stond nou eigenlijk op deze munten. Het bleken munten te zijn uit de Romeinse tijd. Op de oudst bewaarde munt staat Valerianus Pater, die van 253 tot 259 na Christus keizer was van het Romeinse Rijk.

In het begin van het eerste millennium was er dus al sprake van permanente bewoning op het grondgebied van het huidige Driesum. Deze bewoning concentreerde zich in het vruchtbare kleigebied ten noorden van ons dorp en wel op de Driesumer terp. Terpen waren kunstmatige verhogingen in het landschap, die noodzakelijk werden door bodemdaling en het stijgen van de zeespiegel. De Driesumer terp is in de Tweede Wereldoorlog afgegraven.

Het waren de terpbewoners die in de 9e/10e eeuw het moerasachtige landschap, dat Driesum omzoomde, in cultuur brachten. Dit gebeurde door het graven van lange sloten, die haaks stonden op een ontginningsas (Achterweg/van Sytzamaweg), waarlangs men boerderijen bouwde. Nadat o.a. Bonifatius, de heidense bewoners had bekeerd tot het christendom, werden er houten kerken gebouwd. In de directe omgeving van de Kerk ontwikkelde zich een buurt en zo kreeg het oorspronkelijke streekdorp echte "buorren".

Hoe komt ons dorp aan de naam Driesum? Dorpsnamen die eindigen op "um", wat woning of woonplaats betekent, zijn vanaf de 5e eeuw tot het begin van de grote ontginningen ontstaan. Het eerste deel van de dorpsnaam heeft vaak betrekking op een naam van een belangrijke persoon (Dries?) of soms op een zaak -natuurlijke omstandigheid. 'Umnamen' beperken zich grotendeels tot het terpengebied, toch komen die ook voor in het nieuw ontgonnen gebied, bijvoorbeeld die van Driesum. Deze naam is dus afgeleid van het terpdorp ten noorden van het huidige dorp.

Hoofdelingen waren van oorsprong adellijke boeren, die op versterkte huizen (stinzen) woonden. In Driesum stonden in de middeleeuwen vijf van deze stinzen. Dit waren Canter State, Halbada State, Ophuystra State, Jarichsma State en Rinsma State. Alleen laatstgenoemde state herinnert nog aan lang vervlogen tijden, dat een adellijke bovenlaag in ons dorp de dienst uitmaakte. Rinsma State is onlosmakelijk verbonden met de familie van Sytzama, die tot 1931 hun domicilie in Driesum hadden. Douwe Jan Vincent van Sytzama is de bekendste uit dit adellijke geslacht. Hij was de eerste burgemeester van Dantumadeel, lid van de Friese Staten, maar ook kamerheer van Koning Willem III. Deze heer van stand lag vaak overhoop met de Driesumer schoolmeester/dichter Hjerre Gjerrits van der Veen die eens dichtte: "In Doarp mei in hear is in lok, in hear mei in doarp is in flok". De barons jongste dochter Wilhelmina Christina barones van Sytzama vermaakte bij notariële akte Rinsma State aan de Van Sytzama stichting. In haar testament stelde zij een bedrag beschikbaar voor de armen in Driesum. Er mocht geen uitdeling plaatsvinden aan armen, die rooms katholiek waren. Burgemeester en wethouders benoemde zij tot regenten, mits zij niet katholiek waren. Zij hebben de taak: het beheren en instandhouden van de state en het landgoed, maar ook het beheren van enkele fondsen. In 1942 bood Rinsma State onderdak aan ouden van dagen. In de oorlog troffen bommen dit tehuis. Het middengedeelte werd door brand verwoest. Voordat Rinsma State in 1972 als gemeentehuis dienst zou doen, bood het aan het waterschap "De Walden" tijdelijk onderdak. In 1985 vond een uitbreiding plaats van Rinsma State. Maar er bleef gebrek aan ruimte. Uiteindelijk verkaste het ambtelijk apparaat in 1999 naar het nieuwe gemeentehuis in Damwoude en verkochten de regenten het visitekaartje van ons dorp.

Driesum groeide in de loop der eeuwen uit tot een agrarisch dorp, dat vele middenstanders herbergde en waar de tuin- en cichoreibouw floreerde. De bijnaam "Woartelsted" is ontleend aan de bouw van wortelen die vele Driesumers, in wijde omgeving, aan de man/vrouw probeerden te brengen. Echter deze tijd ligt al ver achter ons.

wapen van Veenwouden VEENWOUDEN
Even terug in de tijd september 1959

In het Friese plaatje Veenwouden woont een veehouder, die een dagboek bijhoudt. Zijn vader deed 't ook, evenals zin grootvader. Drie generaties werkten aan een merkwaardige boerenroman, een soort

Trilogie in telegramstijl
Vergis u vooral niet: het dagboek moet niet alleen worden gezien als een symptoom, dat zich openbaart bij verliefde jongelingen en naar romantiek hunkerende meisjes. Er zijn ook mannen met de grote broek aan, die zich het bijhouden van een dergelijk geschrift tot levenstaak hebben gesteld. Neem de heer D. A. Oostra, veehouder te Veenwouden (Friesland), bijvoorbeeld. Hij is een nuchtere, bijna kaalhoofdige man, bezit een modern boerenbedrijf met vijftig welvarende koeien, die hem opeisen van ‘s ochtends vroeg tot s avonds laat. En nóg kan hij het gedagboek niet laten.

Wat dit betreft is de heer Oostra als bet ware erfelijk belast. Want zijn vader had destijds met dezelfde dag­boekwoede te kampen en zijn grootvader was er ook al niet vrij van.

De gevolgen zijn thans duidelijk waarneembaar in het propere, betegelde woonvertrek, waar behalve de Oostra’s enige aanminnige poesengeneraties, twee parkieten en een zich in uitstekende was kom verheugende goudvis huizen. In een kast, schuin onder het radiotoestel, prijkt een serie zwartleren bandjes, aangevuld met dictaatcahiers en lijvige klappers, waarvan de dagtekening loopt van 13 mei 1895 tot heden.

Wie de moeite neemt ze stuk voor stuk door te bladeren ziet langzaam maar zeker drie geslachten voor zich oprijzen. De drie Friese veehouders, die in telegram stijl hun levensdagen hebben vereeuwigd, niet omdat ze het nageslacht daarmee een dienst wilden bewijzen, maar gewoon omdat ze het leuk vonden. Ze vertellen nauwkeurig wanneer de koe heeft gekalfd, hoe Evert en Martentje bruiloft vierden, welke boerderijen er zoal zijn afgebrand, wat een paar klompen kostten, wie tot dorpspredikant werd benoemd en waaraan de vroegtijdige dood van de vette zeug moest worden geweten.

Ze bieden geen indrukwekkend feitenmateriaal, geen overdonderend proza, deze familieannalen. Maar ze geven wel een aardige kijk op een drietal tijdsgewrichten en een drietal karakters. Men herkent de pionierende, zich opwerkende grootvader, die met een stompje potlood zijn boekjes volkrabbelde. De hard ploeterende, vroeg gestorven vader, die even accuraat met de kroontjespen was als met het aflossen van schulden. En de zoon de nu zesenvijftigjarige heer D. A. Oostra een wijd om zich heen ziende figuur met vooruitstrevende ideeën, gevoel voor humor en een uitvoerig registrerende ballpoint. Drie boeren dagboeken. Drie boerenlevens.

Op die dertiende mei 1895 is de wonderlijke familietraditie ontstaan. Dat was op een moment, dat de grootvader van de heer Oostra, zekere P. H. de Vries, een nieuw leven wilde beginnen. Als negenenveertigjarig persoon maakte hij zich los uit het bedrijf van zijn broeders en trok van Huizum via de Zwette naar - Weidum om daar aan een eigen veestapel te gaan bouwen. Het transport van gedemonteerde stallen, levende have en huisraad geschiedde op tamelijk opzien barendewijze. Namelijk per stoomboot, zodat opa als eerste mededeling in zijn dagboek kon noteren: Oosten van verhuizing, stoomboot f 30.—, met daar achter Van de Ruiter ontvangen 4000 baggerlaarturf. Die werd gebruikt als onderlaag om hooi op te storten.

In zo'n nieuwe omgeving startte opa tamelijk goed, want hij kocht aanstonds 28 lammeren voor f 190.— Deze prille diertjes dijden uit tot volwaardige schapen, die trouw werden geschoren, getuige de mededeling:

Afgeleverd wol per kilo f 0.875. Bovendien stonden er op stal reeds enkele koebeesten, wier volle melk een gedegen bewerking in de karnton onderging. Resultaat: 1/4 vai boter f 33.—. Dank zij stug aanpoten liep het allemaal nogal voorspoedig maar helaas gebeurden er af en toe, ook minder plezierige dingen. Op 27 Juni 1895 rapporteerde opa zwartgallig: Het oude paard in de sloot.

Zulke incidenten zijn natuurlijk altijd vervelend, maar gelukkig kwamen bij wijze van afleiding Rouwkje en Weepkje op bezoek. Vervolgens kreeg opa het heel druk met de hooiing, een bezigheid, waarbij behalve hijzelf twee dienstknechten waren betrokken. In die dagen kregen ze nog geen loon volgens C.A.O., wat onder meer moge blijken uit deze citaten: Aan Yde betaald 383 uren, f 38.30 en aan Jan Monsma betaald f 31.495, 4 weken en 3 dagen. Daar kon men het zelfs anno 1895 niet breed van laten hangen, maar zo nu en dan ving men als bijverdienste wel eens een mol. 16 mollen á 15 ct., aldus een resolute potloodkrabbel van opa.

Dan maar eigen molen (jaar 1959)

Opa de Vries was een echte Fries met een hoofd als een bikkel. Deurwaardersbriefje om maalgeld geweigerd meldde hij glashard op 17 mei 1901. Eigenlijk had hij daar gelijk. in, want de boer, wiens molen zijn land moest bemalen, liet het ding ter voorkoming van slijtage meer stilstaan dan draaien. Weldra hield opa er demonstratief een eigen molen op na, waarmee hij wel eens even zou laten zien, dat hij het zélf kon. Zijn eerste maalexperimenten verliepen echter niet bijster gelukkig, hetgeen men kan opmaken uit zijn klaagzang: Een roede (twee in elkanders verlengde liggende wieken) uit de molen gewaaid. Maar het leven ging verder: ‘s Morgens om 8 1/2 begonnen met zweelen. Weder in het hooi gesplit, Kleine Sjouk twee stierkalfjes gebracht, De gierkolk geledigd. En in één adem door, alsof het er iets mee had te maken: Benoeming predikant Dobbers en 20 fieuschen geschoret~, per kilo I 0.575. Voor een veeboer te Weidum waren deze gebeurtenissen allemaal even belangrijk. Want zonder zweelen ontstaat er geen hooiberg, zonder splitten maak je kans op een stevige broei en de geboorte van een stieren tweeling is tamelijk zeldzaam. Even zeldzaam bijvoorbeeld als de benoeming van een nieuwe voorganger in een gemeente als Weidum.

Toch kreeg opa in zijn leven met schokkender dingen te maken. Daarvan getuigt een notitie, te boek gesteld op de vijfentwintigste juli 1901. Het staat er bijzonder sinister: Reenema op zijn vader geschoten... Een huiselijk drama, dat het door in grote opschudding bracht en de rechtschapen dagboekauteur met diepe afschuw vervulde. Dit nam echter niet weg, dat hij voor het moordwapen een levendige belangstelling koesterde. Tijdens een openbare verkoping van de inboedel Reenema deed hij er hoogste bod op om het geruchtmakende schiettuig vervolgens vreedzaam haven zijn schoorsteenmantel te hangen.

En opa molk, schoor, hooide, zweelde en splitte weer. Karnen was er al lang niet meer bij. want hij had met Roel Oostra gesproken om aan het fabriek te gaan, waar ze het veel beter, vlugger en zuiverder konden. Maar de slacht hield hij in eigen hand: De varkens 304 en 348 (pond ?), waaronder’ 28 en 29 (pond?) smeer. Het was 1904 en de dagen gingen voorbij, zonder dat zich noemenswaardige voor val leit voordeden. Daarom bepaalde opa zich tot meteorologische bespiegelingen: Iets hagelig, Zon heeft geschenen, Koud en droog op 22 Augustus. En dan ineens weer zo’n schrikbarende tijding: Groote Siebren Koldijk in de stoomketel verbrand.

De volgende dag ging het lijk van Siebren Koldijk ter schouwing naar Leeuwaden; opa na E. Oostra, waar koe werd taxeer. Met een stomp potloodje schetste hij in één volzin de dood en het leven. De dood, die hij vreesde en het leven, dat hij liefhad, omdat het hem in tien jaar was gelukt een goed lonend bestaan op te bouwen. Hij had vee, land, geld, een volgzame vrouw, knappe dochters en een schoonzoon, aan wie hij straks zijn bedrijf over kon dragen. Dat was A. D. Oostra, een vlijtige, oppassende jongeman, die hem al geruime tijd als knecht had gediend. Opa zette de veehouderij voort tot 1908, een merkwaardig jaar, waaruit enkele zeldzame notities stammen: 13 Oktober, mistig zacht weer. Bezoek Jacob en Wiebke. Daar begon het mee, en het ging van dag tot dag verder: Mistig en fins, lets kouder, Kouder, Koud weer, Verbazend koud, Vorst; Veel vorst, Zeer veel vorst; enkele op schaatsen. Héél Friesland stond op de tweeëntwintigste oktober van het jaar 1908 op het ijs. En een maand tevoren was het warempel nog zomer!

Wel en wee van vee
Inmiddels had de jonge Oostra zich over een gloednieuw dagboek gebogen: ,Overgenomen .8 stuks vee op tazaiie. Getaxeerd Februari 1908. Nader specificerend schreef hij in een fraaie schoolmeestershand: Koe Ruurdje, geboren 1904, f 230.—. En daarachter de personalia en prijzen van de andere koebeesten: Tjitske, Wietse, Rienske, Murkje, Doeke, Sjoukje, Aukje, Tjerkje... Kortom de voltallige stal, die hij de zijne kon noemen tegen een schuldbekentenis van achtduizend gulden, terug te betalen in jaarlijkse termijnen met rente.
Er moest secuur afgelost worden zo’n duizend pegulanten per jaar, waarvoor schoonpa als ambteloos burger dan Russische staatspapieren kon kopen. En de jonge Oostra betaalde. Ondanks een groot aantal stroppen. Ondanks de waardedaling van Sjouke, de enterstier, in 1907 getaxeerd op f 135.—, in YQOQ am het hand gegaan voor f 120.—. En ondanks het feit, dat hij A. Anema, vaste arbeider, f 8.— per week en 13 weken de kost toe, zijn vrouw voor ‘t melken elke keer 25 ct. moest geven.
Oostra was al enige tijd vader en moest ongeloollijk hard werken voor zijn gezin. Daarvan getuigen de hiaten in zijn annalen, die echter ieder jaar steevast besloten met de triomfantelijke mededeling: Voldaan duizend gulden plus rente. In het jaar 1917 was hij door zijn laatste schuld heen. Maar het had zo veel van zijn krachten gevergd, dat hij in hetzelfde jaar kwam te overlijden. In dat jaar brak ook de Russische revolutie uit, met het onvermijdelijke gevolg, dat opa’s mooie staatspapieren allemaal waardeloos werden.
Het jaar tevoren was het dertienjarige zoontje Oostra op nogal prozaïsche wijze ook met zo iets als een dagboek gestart: De gierpomp gezet en begonnen te gieren in de grote finne (een land, waarin koeien werden geweid). Dit ventje, dat bij het wisselen van tanden en kiezen al in het bedrijf had geholpen, rapporteerde op 31 maart 1916: Van school af. En om te bewijzen, dat hij flu voor vol kon doorgaan. voegde bij eraan toe: De dammetjes in de steek verlengd, want dat was volwaardige arbeid.
Maar zijn aandacht gold niet alleen moddersloten, mesthopen en achterlijven van koeien. Zijn belangstelling was veel ruimer gericht. Een ree gezien, wist hij op één van de voorste bladzijden te vertellen. En: ‘s Morgens voor ‘t eerst de maan onder melken. Waarmee bij bedoelde, dat de zilveren maneglans bij hem een weldadige bekoring opriep. Op de zevenentwintigste juli 1916 werd zijn interesse gewekt door een geheel ander verschijnsel: Een vliegmachine gezien in de richting Dronrijp, die de westelijke koers had. Vermoedelijk een Duitse zeppelin..

Politiek en rampspoed
De heer D. A. Oostra had als jeugdig kereltje dus al een grote opmerkingsgave. Als waardig zoon van zijn vader noteerde hij trouw Het oude varken gebigt en De paarden van de petroleum­wagen geleend en voor de hooiwagen gespannen. Maar het ontging hem daarbij met, dat elders in het land een politieke crisis op til was: 11 mei 1917 minister van oorlog, de heer Bosboom, afgetreden. En zijn eeltige jongenshand registreerde bewogen de feiten van de Grote veenbrand in Drente: 100 huizen afgebrand, 500 mensen zonder dak. Schade, inbegrepen meubels, f 500.000.—.
Met dezelfde bewogenheid maakte hij melding van het feit, dat Roelof E. Oostra een ongeluk had gekregen met het paard ophalen en dat de boerderij van Koopmans in vlammen was opgegaan. Een kleine jongen van de arbeider spelde met lucifers, aldus het waarschuwende naschrift. Met opvallend gemak schakelde hij daarop over op de aanschaf van een paar nieuwe, zwarte klompen, f 1.50, nadat hij reeds met enthousiasme had neergeschreven: Bij Blank gekocht êên Pathéfoon. Daarbij verwierf hij platen, 15 stuks, die van voren naar achteren en van achteren naar voren werden afgedraaid in de wegberm, ten aanhoren van de hele gemeente.Afgaand op de feiten, zoals dagboek schrijver III die weergeeft, moet het in Friesland zo’n twintig jaar na de eeuwwisseling in vergelijking tot vroeger veel minder saai zijn geweest. Het waren niet meer uitsluitend boerderijbranden, waarnaar men zo nu en dan eens kon kijken. Er waren nu ook prettiger dingen, die de sleur van alledag kwamen doorbreken. Op 21 augustus 1921 notuleerde de negentienjarige Oostra verrukt: Koos de Vries en ik ‘s avonds naar de Harmonie Revue 1921 van Henri ter Hall, genaamd ,Rom borm bom — en lach er maar es om”.
Des te onverwachter kwam drie dagen Later deze slag aan: Het ene landvarken dood. Met tussen haakjes daarachter: pestziekte. Aan die kwaal viel in die dagen nog weinig te doen. Maar men was wel hard op weg om de runder-t.b.c. uit te bannen. Dit wordt in een van de volgende dagboekblad zijden gestaafd door het woordje Oogdruppels, de aanduiding voor een preventief werkend geneesmiddel, dat men tegenwoordig per onderhuidse inspuiting toedient.
Betrekkelijk kort na het verlies van zijn vader moet D. A. Oostra op eigen benen hebben gestaan. Op de tiende december 1923 maakte hij althans al gewag van eigen personeels­zaken: Mijnheer van Kamhorn gekomen voor f 8.— per week. Nu rijst misschien de vraag wat men op een boerderij met mijnheren moest doen en waar men voor acht gulden in de week zo’n mijnheer, bereid tot stalwerk, kon vinden. Het antwoord is simpel: in Weidum. Want daar heetten de boerenknechten Mijnheer bij hun voornaam, zoals elders Jan, Piet of Klaas.

Florerende zaken
In 1924 lag er weer eens ijs op de sloten en de geneugten werden in de familieannalen beslist niet verheeld:
Roelof 3e prijs hardrijden f 1.50, Melurus, Jentje Odinga en ik aan de stok naar de Diele. Maar er werden tussen de bedrijven door ook zaken gedaan: Stier Klaver XXX voor f 636.— verkocht. Woog goed 900 kg. En: Jeltje IX door J. A. de Vries verkocht voor Italië, f 410.— Voorts waren Krimpe en Caltje met de vrachtauto naar Zurich (zonder puntjes) vertrokken. Of het ook koeien waren valt uit het zinsverband niet op te maken. Maar in ieder geval kan toch wel worden gezegd, dat de handel zeer levendig was en dat de zaken floreerden.
Er werd al hard over mechanisatie gedacht: Broer Pieter op excursie naar de condensfabriek en naar Kuperus te Engelum om de melkmachine Alva Laval te bezien. Hooidrogerij bezichtigd. Een kneedmachine gekocht. En daar tussendoor, onder Langs en overheen dan weer het gemengde nieuws: Hindenburg als president gekozen van de Duitse republiek, De melkkoeien in het land, Oom Lammert gaat achteruit, Tacozijl maalt 5-6 miljoen m3 water uit de Friese bodem, Jeltje VI te Jullum geslacht, met als veelbetekenend toevoegsel: hartkwaal!
Jammer van Jeltje, maar voor de rest ging het goed. Toen Johannes Venema en Akke van Seyen, onderwijzeres te Weidum op 15 oktober 1930 gingen trouwen, reed Roelof het bruidspaar met onze Ford naar het gemeentehuis. Ziezo: er was dus een wagen. Maar het jaar daarop begon de crisis zijn invloed te doen gelden: ‘s Morgens een oude, vette zeug afgeleverd. De prijs, welke vorige week nog 22 cent per pond was, daalde tot 20 cent. Met de internationale toestand zat het trouwens ook al niet best: De courant maakt melding van een kwestie tussen Japan en China. Sikkeneurig volgde erop: We zijn wat verkouden.
Maar gelukkig kreeg de heer Oostra bij wijze van opkikker een snoepreisje. In zijn hoedanigheid van lid ener agrarische werktuigcommissie mocht hij per vliegtuig naar een tentoonstelling in Duitsland. Daarover het volgende, onverkorte verslag: Met de trein van 7.03 uur van Leeuwarden naar Amsterdam. Met Duitsche Lufthansa, vliegmachine D 1327 naar Mannheim. Mooi weer, maar niet te helder om te eien. Schitterende reis gehad. Een geweldig gezicht, ben we vlak boven de Dom van Keulen langs gevlogen. Ons goed bevallen. Onze medepassagiers hadden het niets te ruim.
En over de tentoonstelling zelf: De Duitschers weten we! wat reclame maken is. De koe Theresia werd als wereldkampioen voorgesteld. Ze gal in 12 maanden 16.461 kg melk. 31/2 % vet, 56 kg boter. Hetgeen voor een Duitse koe natuurlijk helemaal niet onverdienstelijk was, maar in Friesland deden ze het beter.
Met de crisis jaren stapelden de sombere notities zich op: Van Wassenaar begraven, Maagbboeding, Storing melkmachine. Maar er viel ook iets in luchtiger trant te vertellen, namelijk Student in de rechten. wandelt om weddenschap in adams costuum door Fries dorp. Men kan er het hoofd bij schudden, de wenkbrauwen optrekken, maar een feit is, dat de bewuste jongeman vier jaar later tot burgemeester van dezelfde plaats werd benoemd. De heer Oostra verzuimde dat in zijn dagboek te zetten, want hij stond net op het punt te verhuizen. In Veenwouden pachtte hij een boerderij en een lap grond, waar hij koud drie jaar zat, toen de oorlog begon.
Aantekening op sinterklaasavond, 5 december 1940: Vosruin, 8 jaar, gevorderd door de Duitse weermacht. Op dezelfde avond achttien jaar later schrijft de heer Oostra met een glunderend gezicht in het Fries: Itje sjongt ,,Sinteklaes ryd op syn hynder” by de klomp mei under de skoasrsteen. Itje is — moet u weten zijn kleinkind. Het driejarige dochtertje van zijn dochter en schoonzoon Miendert Veffer, een flinke boerenknecht, die misschien later het bedrijf over zal nemen en in ieder geval nu al een dagboek bijhoudt. Evenals één van de zonen Oostra, die het beroep van automonteur heeft gekozen. Er is nog genoeg plaats in de kast onder het radiotoestel.

Gemeente koopt Skierstins te Veenwouden aan
Er bestaan ook plannen tot restauratie
De gemeenteraad van Dantumadeel heeft in de Vrijdagsvond gehouden zitting op voorstel van B. en w. besloten de Skierstins met onderhorigheden te Veenwouden aan te kopen van het Dr. Henricus Poptagasthuis te Marusum welks eigendom het slot was sedert 1906, toen het gebouw waaraan in de loop der eeuwen de namen zij verbonden geweest van de families Juckema, Mellema, Manger, Feenstra. Sprée, Van Heemstra van Froma en Eibersburen. gerestaureerd werd. Sedert it de toestand, waarin het gebouw verkeerde, er niet beter opgeworden en toen zich dan ook de gelegenheld voordeed om de stins te kopen, meenden B. en W. dit gezien de historische en architectonische waarde niet te moeten nalaten een zienwijze, die de raad gelukkig gedeeld heeft. Naar wij vernemen heeft de gemeente nog geen bepaalde bedoelingen met de "nijkeap"; wel zullen er plannen worden voorbereid tot een nieuwe restauratie Het Poptagasthuis was financieel niet meer in staat het gebouw te onderhouden en heeft het voor een koopje (F 3250,-) over gedaan aan de gemeente, om op deze wijze het voortbestaan en het herstel te verzekeren. De Skierstins is tot ver over de Friese grenzen in de literatuur bekend als de laatste oud-Friese stins of steenhuis, het versterkte huis der adellijken, dat in zijn oorsprong bestond uit een vierkante woontoren, door een gracht omgeven, een Friese variant van de ook elders voorkomends middeleeuwse familiesterkte in torenvormen. Hoewel ons van dit type tal van afbeeldingen zijn overgeleverd, is de Skierstins het enige, nog min of meer zuiver geconserveerde voorbeeld van een bouwwerk, dat ook in de steden verbreid was.

Van adellijke stints tot uithof van Klaarkamp
Algemeen wordt Skierstins een overblijfsel van de uithof genoemd, welke ‘t klooster Klaarkamp (Rinsumageest) hier bezat. Dit is echter in zoverre juist, dat de monniken dit versterkte huis later hebben overgenomen. Het behoorde eerst toe aan het geslacht Idsenga, zoals duidelijk blijkt uit en oud-Fries stuk uit 1439, waarin men leest van ,,Idszengha gude heten nu ltta Schira Monika huse in Sunte johannis wald”, dat is: Idszenga-goed, thans geheten Schiermonnikhuis te Sint Johanniswoude, de oude naam van Veenwouden. Blijkens de uit 1877 daterende ,gids voor reizenden” Friesland en de Friezen werd het vertrek boven de kelder (crypt) toen nog de paterskamer genoemd, waarboven de praterskamer gelegen was. Het bevatte in drie jaren tal van antiquiteiten en kunstschatten. Naast de eigenlijke stins verheft zich een 18de-eeuws woonhuis, thans postkantoor, ter plaatse van een vroegere aanbouw blijkbaar door de monniken tot stand gebracht. Hoewel dit huis op zichzelf niet onaantrekkelijk is, zou het karakter van de stins eerst volmaakt tot zijn recht komen, als de grimmige woontoren weer vrij temidden der grachten kon verrijzen.

Nederland telt nog een aantal prachtige burchten, kastelen en landgoederen. Maar hun voorlopers - in Friesland de stinsen - zijn bijna allemaal verdwenen of ingekapseld door andere bouwwerken. Op enkele na dan, zoals de rond 1300 gebouwde Schierstins in Veenwouden. Een stins is een woontoren van dikke bakstenen, waar voorname families een toevlucht zochten in tijden van gevaar. De stenen toren viel duidelijk op tussen de eenvoudige huizen van hout, leem, riet en plaggen. Het woord stins is dan ook een samentrekking van 'steenhuis'. De permanente tentoonstelling 'Ljocht en Skaad' ( = licht en schaduw) brengt de bezoekers van de Schierstins in de wereld van kloosters, kerken, stinsen en states in Noordoost Friesland. De zolders en bovenverdiepingen van de toren - ook met traplift toegankelijk ! - werpen een licht op de duistere middeleeuwen. Van de kloosters zijn slechts de overblijfselen te zien, maar veel kerken uit die tijd zijn nog steeds te bewonderen. Vandaar dat de expositie 'Ljocht en Skaad' een mooi uitgangspunt is voor een cultuurhistorische reis door Noordoost Friesland. Dat geldt ook voor de states en stinsen. De Schierstins zelf - met zijn dikke muren en schietgaten - spreekt al boekdelen. Een diaklankbeeld voert u mee naar de historie van andere adellijke gebouwen en laat zien welke mooie states er nog in deze omgeving te zien zijn. Tussen toren en zolder gaat de schemering over in de lichtheid van de overloop, waar stinsenplanten op wanden en vloer verwijzen naar de omringende tuin. Met zijn onverwachte muziek, geheimzinnige voelgaten, speciale lichteffecten en halfdonkere sfeer doet de expositie een beroep op diverse zintuigen. De eigen fantasie doet de rest...

naar de top van deze pagina