Terug naar de homepage van Henri Floor Apeldoorn en omgeving

Dit is het wapen van Apeldoorn. Dit wapen is te vinden op de lokatie www.ngw.nl/indexgb.htm  Deze site is mogelijk gemaakt door de Bank Nederlandse Gemeente te Den Haag De geschiedenis van Apeldoorn begint ongeveer in 792, toen het als "villa ut marca Appoldro" werd genoemd in een schenkingsacte. In die tijd was het nog niet meer dan een paar huizen. Aan het eind van de 16e eeuw kwam de productie van papier op gang en groeide Apeldoorn snel. Aan de Grift (een beekje dat tegenwoordig ook weer door het centrum kabbelt) werden de eerste papiermolens neergezet. Tot aan 1800 was deze industrie erg belangrijk voor Apeldoorn, waarna hij van betekenis afnam en zowat verdween, op enkele grote papierfabrieken na. Andere molens werden wasserijen.

Zeer belangrijk voor de groei van Apeldoorn was dat de familie van Oranje zich er vestigde. In 1684 kocht Stadhouder Willem III huis Het Loo, omdat het centraal in een groot jachtgebied lag. In vervolg op andere paleizen, en met name die van Versailles, wilde hij echter ook in Apeldoorn een paleis van formaat en de fonteinen moesten ook hoger spuiten dan die van Versailles, wat ook gelukt is. Ook Koningin Wilhelmina heeft nog gewoond op Paleis het Loo.

In 1869 was het Apeldoorns kanaal klaar, waardoor schepen ook Apeldoorn konden bereiken en Apeldoorn had dus, net als naburige Hanzesteden Deventer en Zutphen, een eigen haven.

Vervolgens werd Apeldoorn in 1876 aangesloten op het landelijk spoorwegnet en had het ook een spoorwegstation, met koninklijke wachtruimte, dit alles zorgde voor toenemende bedrijvigheid in de regio. In deze periode ontwikkelde Apeldoorn zich steeds meer van dorp naar stad, in 1940 had Apeldoorn 74.447 inwoners, iets minder dan de helft van wat het nu is.

In de jaren zestig vestigden zich de rijksdiensten in Apeldoorn en daarmee ook vele andere bedrijven. Het aantal inwoners groeide weer snel, hele nieuwbouwwijken moesten uit de grond worden gestampt. Zo zijn in de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw de wijken Maten (35.000 inwoners) en Zevenhuizen gebouwd. Zevenhuizen bezit de eerste echte hoogbouwwoningen van Apeldoorn.


Bezienswaardigheden

Paleis het LooTegenwoordig is Apeldoorn vooral bekend door de reclames van Centraal Beheer ("even Apeldoorn bellen") en door attracties als de Apenheul, Koningin Julianatoren en Paleis het Loo (tegenwoordig een museum).

De Parkenbuurt, ten noorden van het centrum, is de mooiste wijk van Apeldoorn. Er staan veel oude herenhuizen, soms rijk versierd met ornamenten. Ook is er in deze wijk zelfs voor Apeldoornse begrippen veel groen. In 2005 is de wijk rijksbeschermd stadsgezicht geworden.

Het centrum van Apeldoorn is een mix van oud en nieuw. Er staan vrij veel monumentale panden, maar de oude winkelpanden zijn vaak, in elk geval op de begane grond, ingrijpend gemoderniseerd, waardoor ze veel van hun karakter verloren hebben. 'De stad', de gebruikelijke benaming voor het centrum, heeft vooral een modern, volgens de critici saai, uiterlijk. In het centrum zijn er veel winkelmogelijkheden, vooral geconcentreerd langs de Hoofdstraat, de langste winkelstraat van Nederland, en het overdekte winkelcentrum De Oranjerie. Nadeel is dat verreweg de meeste winkels filialen zijn van de landelijke grote ketens en dat er maar weinig speciaalzaken zijn die het centrum iets eigens kunnen geven.

Ook is in de binnenstad van Apeldoorn in het kader "herleef de beek" een oude beek, de Grift, weer bovengronds gehaald. Deze beek maakte deel uit van de vele sprengen die Apeldoorn en omgeving rijk is. Deze sprengen zijn echter grotendeels onder de grond verplaatst, maar worden nu dus weer "heropend".

De stad bezit naast paleis Het Loo nog een aantal musea. In het CODA (Cultuur Onder Dak Apeldoorn) aan de Vosselmanstraat zijn naast de centrale bibliotheek, het Apeldoorns Museum en het Van Reekum Museum gevestigd. Het Nederlands Politie Museum is tijdelijk aan het Apeldoorns Kanaal gevestigd.

Er wordt ook volop gebouwd in Apeldoorn. De schouwburg Orpheus is in november 2004 heropend en is nu een van de vijf grootste schouwburgen van Nederland. De grootste zaal is te gebruiken als concertzaal én theaterzaal en qua akoestiek concurreert deze zaal met het Concertgebouw te Amsterdam. In Nederland is dit de eerste zaal waar theaterproducties en concerten allebei perfect kunnen worden uitgevoerd.


Toekomst
In mei 2006 is aan de oostkant van Apeldoorn begonnen met de bouw van een Omnisportcentrum ,dat de A-locatie van de Koninklijk Nederlandse Atletiek Unie wordt en de thuishaven van Piet Zoomers/Dynamo, die daar eredivisie volleybal gaat spelen. Ook komt er een groot winkelcentrum van ruim 12.000m².

Eind 2006 zal Apeldoorn beschikken over drie spoorwegstations. Behalve het bestaande Centraal Station wordt in de wijk De Maten het Station Apeldoorn De Maten geopend. Dat station zal ook voor het Omnisportcentrum gebruikt worden. En aan de lijn Apeldoorn-Zutphen en bij de nieuwbouwwijken Osseveld (vinex-locatie) en Woudhuis komt het station Apeldoorn Osseveld op de lijn Apeldoorn-Deventer. Het gebied rondom het Centraal Station krijgt momenteel een facelift. Het station zelf blijft echter staan, zij het in gerenoveerde vorm. Wederom heeft een deel van de rijksdienst zich in Apeldoorn gevestigd, ditmaal in het stationsgebied.

In de buurt van het gebied van het Centraal Station wordt nu gewerkt aan het nieuwe gebouw van het ROC Aventus. Nu bezit het ROC nog over 23 verschillende locaties verspreid over de Stedendriehoek (Apeldoorn, Deventer en Zutphen) maar straks moet dat één groot gebouw worden waar ruim 20.000 leerlingen les kunnen krijgen.

Ook is de gemeente aan het kijken of het Apeldoorns kanaal bevaarbaar kan worden gemaakt. Daardoor zal er meer recreatie op het kanaal komen en dat zal ook veel horeca aantrekken.



Geschiedenis van Apeldoorn in een notendop
Als "villa ut marca Appoldro" werd Apeldoorn voor het eerst genoemd in een schenkingsakte uit 792/793. De plaats zal toen niet meer geweest zijn dan een buurtschap. Maar wel een welvarende, want in die tijd bloeide op de Veluwe de smeedijzerindustrie. Zowel de grondstof, de ijzerhoudende klapperstenen, als de brandstof voor de smeltovens, hout uit de uitgestrekte loofbossen, waren in ruime mate voor handen. Door concurrentie en het schaarser worden van brandstof door overmatige houtkap ging rond 1300 de ijzerindustrie teloor. Tegen die tijd was Apeldoorn inmiddels een kerkdorp geworden.

Papier
In de late middeleeuwen werd het dorp het bestuurlijk en rechterlijk middelpunt van het gelijknamige schoutambt. De grenzen van het ambt kwamen ruwweg overeen met de huidige gemeentegrenzen. Het grootste deel van de bevolking was werkzaam in de landbouw. Dit veranderde niet wezenlijk toen eind 16de eeuw een nieuwe vorm van bedrijvigheid opkwam, de papiernijverheid. In 1593 werd in Apeldoorn aan de Grift de eerste papiermolen gesticht. In de 17de en 18de eeuw zouden er nog vele volgen. De papiernijverheid bleef tot omstreeks 1800 een bloeiende bedrijfstak, waarna zijn betekenis snel afnam. Enkele papiermolens werden gemachinaliseerd en groeiden uit tot de latere grote papierfabrieken. Andere werden omgezet in kopermolens en vanaf de tweede helft van de 19de eeuw in wasserijen.

De Oranjes
Een belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis van Apeldoorn was de aankoop in 1684 van Huis Het Loo door stadhouder Willem III. Naast het huis, dat te klein was, liet hij naar de smaak van die tijd een imposant nieuw buitenverblijf bouwen, paleis Het Loo. In de perioden 1694-1702 en 1748-1795 bezaten de Oranjes zelfs de bestuurs- en rechtsmacht over (een deel van) het ambt Apeldoorn, dat toen bekend stond als de Hoge Heerlijkheid Het Loo. De stadhouderlijke en later koninklijke familie verbleef met uitzondering van de eerste helft van de negentiende eeuw geregeld, soms zelfs nagenoeg permanent op het paleis. De aanwezigheid van de Oranjes had, zeker ten tijde van koning Willem III en zijn dochter koningin Wilhelmina, in sociale en economische zin een gunstige invloed op de ontwikkeling van Apeldoorn.

Toenemende bedrijvigheid
Deze ontwikkeling verliep in de 19de, maar vooral in 20ste eeuw af en toe stormachtig. Telde het ambt Apeldoorn in 1795 zo’n 4.400 inwoners, een kleine eeuw later, in 1890, was dit reeds toegenomen tot 19.520. De aanleg van het Apeldoorns kanaal, waarvan het eerste deel naar Hattem in 1829 gereed kwam en het tweede deel naar Dieren in 1869, werkte als een aanjager voor de industrialisatie en groei van Apeldoorn. Hetzelfde kan gezegd worden van de aansluiting van Apeldoorn op het spoorwegennet in 1876. Deze verbeteringen van de infrastructuur leidden er met name in de decennia rond 1900 toe dat steeds meer bedrijven zich in Apeldoorn vestigden. De ontwikkeling van Apeldoorn van dorp tot stad werd steeds duidelijker; in 1940 telde Apeldoorn al 74.447 inwoners.

Gedaanteverwisseling
Hoewel de crisis van de jaren dertig en de Tweede Wereldoorlog zeer zeker niet onopgemerkt aan Apeldoorn voorbij zijn gegaan, hebben zij uiteindelijk geen invloed gehad op de verdere groei. Lange tijd was Apeldoorn zelfs één van snelst groeiende gemeenten van Nederland. De in de jaren zestig ingezette decentralisatie van rijksdiensten, waarvan zich vele in Apeldoorn vestigden, gaf de stad al gauw de bijnaam "Tweede schrijftafel des lands". Om de groeiende bevolking te kunnen huisvesten, werden hele nieuwbouwwijken uit de grond gestampt. Apeldoorn onderging daarbij een ware gedaanteverwisseling. De gemeente behoorde dan ook in 2000 met zijn 153.751 inwoners tot de tien grootste gemeenten van Nederland.


Vroeger was in ieder dorp wel een imposante linde op een centrale plaats te vinden waaronder men om wat voor reden dan ook samenkwam. Cultuurhistorisch is deze boom door de eeuwen heen van grote betekenis geweest en nog steeds is het een boom die mensen aanspreekt. In de vijfde aflevering van ‘Boom van de maand’: de linde. Deze serie artikelen is een initiatief van het Apeldoornse IVN, Vereniging voor Natuur en Milieueducatie in samenwerking met de gemeente Apeldoorn, afdeling Groen.

Wanneer de meeste bomen zijn uitgebloeid, komt de linde in actie. De indringende honingzoete geur die de geelachtige bloemen eind juni begin juli verspreiden, kun je niet ontlopen. Bijen en hommels zijn vaste gasten van de lindebloesem. In lindelanen - zoals de Loolaan - is het in die tijd een gegons van jewelste rondom de bomen. Zomers voorzien de linden hun omgeving van een zachtgroen decor, in de herfst kleurt het blad, dat vroeg afvalt, helder geel.

Gebruik
Het zachte lindehout heeft een fijne structuur en vindt onder andere zijn toepassing in de potlood fabricage en bij het maken van prikborden en schoolborden. Voor het snijden van heiligen-beelden was het hout bijzonder geschikt. Bij de imkers staat heidebloesemhoning hoog genoteerd.
Leilinden voor een huis maken zonneschermen overbodig en breken tegelijkertijd de wind. De bomen die intens en deskundig snoeiwerk vragen, zie je weer steeds meer. Linden kunnen heel uiteenlopende functies hebben: levensboom geplant bij de geboorte van een kind, herdenkingsboom, koningslinde, Marialinde, gerechtsboom, genezingsboom of dans- of etagelinde.
De lindeboom werd vroeger zeer gerespecteerd, moedwillige beschadiging was een misdaad en wie tegen een linde plaste kreeg een wrat op zijn oog, zo ging het verhaal.

Makkelijke bomen
Linden groeien over het algemeen goed en meestal zonder problemen. Door hun sterke regeneratievermogen lijken ze het eeuwige leven te hebben. Het meest bekende verschijnsel van regenereren is wel dat bij een oude holle linde vanuit de stamvoet weer een nieuwe boom kan groeien. De kleinbladige linde, ook wel winterlinde genoemd, is een van de sterkste. Deze soort kan wat de luchtvervuiling betreft heel wat incasseren en doet het goed op arme gronden.
Een hinderlijk bijverschijnsel van bepaalde soorten is het ‘druipen’. De zilverlinden op het Raadhuisplein hebben hier vanwege hun sterk behaarde blad geen last van. Dit druipen wordt veroorzaakt doordat de bladluizen in de boom honingdauw, een kleverige vloeistof, afscheiden waarop de alles zwartmakende roetdauwschimmel groeit. Ook de kleinbladige linde en de Krimlinde hebben hier minder last van.

Apeldoorn rijk aan linden
In het Wilhelminapark bevindt zich een herdenkingslinde voorzien van een sierlijk hekwerk ter gelegenheid van de 18de verjaardag van dan bijna koningin Wilhelmina (6-9-1898), geplant op 31-8-1898.
De Hollandse linde komt in Apeldoorn het meeste voor. Van deze soort linde zijn selecties gekweekt zoals de Koningslinde aan de Koning Lodewijklaan en als nieuwe aanplant op het bedrijvenpark Noord. Ook de Zwarte linde is een gekweekte selectie die speciaal geschikt is als laan- en straatboom. De kleinbladige linde is te vinden in de Wapenrustlaan, de grootbladige of Zomerlinde in de Korte Nieuwstraat, de Krimlinde met sterk hangende takken bij Kastanjehof aan de Arnhemseweg.


Het AARDHUIS dankt zijn naam aan de Aardmansberg waarop het AARDHUIS is gebouwd. Dit is een pittoresk stukje Oranje geschiedenis binnen het terrein van Kroondomein Het Loo nabij Hoog Soeren (Apeldoorn).
De Aardmansberg is bijna het hoogste punt van de Veluwe (+102 m NAP).
In 1861 gaf Z.M. Koning Willem III (1817-1890) opdracht tot de bouw van het pand. Het doel was om dit te gebruiken voor bijeenkomsten met militaire autoriteiten en als plaats om te rusten tijdens de jacht. Na zijn dood werd het accent door Z.K.H. Prins Hendrik (echtgenoot van Koningin Wilhelmina) meer op de jacht gelegd. Hierdoor ontstond de aanduiding "Jachtchalet".
Gedeeltelijk is het gebouw nog ingericht als jachtchalet. Veel herinnert aan Koning Willem III en aan Prins Hendrik. Authentiek zijn de trapopgang, de grote zaal met bijzonder plafond en de stijlkamer waarin zich histroische meubels, schilderijen, jachtwapens en geweien van belangrijke herten bevinden.
Na royale en rampzalige tijden te hebben doorstaan is het AARDHUIS ruim 20 jaar geleden ingericht als museum / bezoekerscentrum waar u het koninklijk karakter nog steeds terug kunt vinden. Dit kunt u o.a. zien in de zgn. stijlkamer die koning Willem III helemaal heeft ingericht in het teken van de jacht.
Het geweerrek met daarin antieke geweren, die ook nog van koning Willem III zijn geweest, staan er nog net zo als in 1861.
Het gebouw is een Rijksmonument. Tijdens de regeringsperiode van H.K.H. Prinses Juliana is het Aardhuis gerenoveerd. Veel van het oorspronkelijke karakter bleef hierbij behouden. De "Aardmannen", oerbewoners van "hun berg" en vanaf 1861 in het huis aanwezig, kregen weer hun vertrouwde plaats!
Ook de stoelen, gemaakt van afgeworpen geweistangen, staan nog steeds op dezelfde plek als in vroegere tijden.
Veel herinnert aan de tijd van vroeger.


Het Apeldoorns Kanaal is rond 1830 aangelegd op initiatief van koning Willem I. Ging het in eerste instantie om het traject Hattem-Apeldoorn, in 1858 werd besloten het kanaal door te trekken van Apeldoorn tot Dieren. Door het tracé om het landgoed Welgelegen te kiezen, is ter hoogte van het centrum een markante S-bocht ontstaan.
Met de aanleg van het Apeldoorns Kanaal is de water­huishouding van het gebied aangepast; het kanaal nam het waterbergend vermogen van de Grift over. Het natuur­lijk watersysteem van de Oost-Veluwse sprengen en beken zorgt voor een continue aanvoer van (schoon) water.

19e eeuws kanaal
Het Apeldoorns Kanaal is een voorbeeld van een relatief gaaf, kleinschalig 19e eeuws kanaal. In de tweede helft van de 19e eeuw droeg het kanaal flink bij aan de econo­mische ontwikkeling van de stad. Langs het kanaal is een zone ontstaan met bedrijven die voor hun bedrijfsproces of voor het transport gebruik maakten van het kanaal. Mede door de schaalvergroting van de Beurtvaart, kwam na de Tweede Wereldoorlog snel de klad in deze functie. In 1973 werd het kanaal definitief voor scheep­vaart gesloten.

Nauwelijks betrokken
In de naoorlogse stedelijke ontwikkeling van Apeldoorn is het kanaal nauwelijks betrokken. De nieuwe wijken Zevenhuizen en de Maten laten het kanaal 'links' liggen. De nog steeds aanwezige bedrijvenstrook is eerder een hinderlijke barrière tussen het stads­centrum en de oostelijke wijken.

Inmiddels zijn grote delen van de Kanaalzone verworden tot verouderde, eenzijdige bedrijventerreinen. Het ruimtegebruik in de zone langs het kanaal is daarmee niet aangepast aan de ontwikkeling die de stad Apeldoorn de laatste decennia heeft doorgemaakt.

Het kanaalgebied kent de problemen van een binnenstedelijk werkgebied met verontreiniging van de bodem, geluidsoverlast, externe veiligheid en een moeilijke ontsluiting voor zwaar verkeer. De bedrijvigheid blijft in ontwikkeling achter en de woonfunctie is grotendeels uit het gebied verdwenen. De huidige zone heeft een beperkte en eenzijdige functie voor de stad.


Ugchelen
Ugchelen is een dorp met circa 7100 inwoners. Het vormt samen met Loenen, Beekbergen, Lieren, Oosterhuizen, een gedeelte van Klarenbeek, Radio Kootwijk, Hoog Soeren, Hoenderloo, Uddel, Wenum Wiesel en Apeldoorn de gemeente Apeldoorn.
Ugchelen ligt ten zuidwesten van Apeldoorn op de oostelijke "helling" van het Veluwe massief. Met een hoogte verschil dat varieert tussen 21 en 90 meter boven de zeespiegel was het mogelijk om sprengen aan te leggen. Deze sprengen werden gebruikt voor het creëren van waterkracht. Ugchelen heeft 11 watermolens gekend die hoofdzakelijk werden gebruikt als koren- of papiermolen. De Hamermolen aan de Hoenderloseweg was de enige overgebleven watermolen, maar sinds begin 2006 heeft de De Bouwhofmolen ook weer een waterrad.
Naast dat het sprengenwater voor de aandrijving van de molens zorgde werd ook het heldere water zelf gebruikt bij het papierscheppen. Aan de G.P. Duuringlaan is het oude beroep van papierschepper uitgebeeld.
Halverwege de dertiende eeuw was Ugchelen al bekend. De locatie waar de meeste activiteiten plaatsvonden lag in de buurt van de Mettaweg. Met de komst van de watermolens aan de Ugcheler beek heeft de bebouwing zich in de loop der eeuwen meer stroomafwaarts verplaatst. Zelfs tot in de tweede helft van de vorige eeuw lag de dorpskern voor het merendeel langs het begin van de Hoenderloseweg. Met de komst van een tweetal supermarkten aan de Ugchelseweg heeft de commerciële ontwikkeling van de oude kern definitief afgedaan.
Ondanks de vele veranderingen, het verdwijnen van karakteristieke gebouwen en bedrijven, is Ugchelen in zijn doen en laten een dorp gebleven met een eigen karakter. De verenigingen, Ugchelens Belang, de Dorpsraad, de Muziekvereniging, de ondernemersvereniging Ugchelenplaza en vele andere, dragen bij om Ugchelen dat eigen karakter te laten behouden.

De historie van de Hamermolen
In het begin van de 17e eeuw wordt Ugchelen ontdekt als geschikt gebied om papiermolens te leggen. Door sprengen te graven, bereikt men het grondwater wat een regelmatige en doorlopende bron van (water)kracht geeft. Tevens wordt water gebruikt bij de vervaardiging van papier, zodat het duidelijk zal zijn dat de papiermaker uit die tijd groot belang had bij een goede regeling van zijn watervoorziening. Het pachten van het recht op het "lopende water" is een belangrijke overeenkomst voor de papiermaker, maar ook voor de belangstellende uit onze tijd. Contracten uit de zeventiende eeuw geven ons een mogelijkheid om bijvoorbeeld de historie van de Hamermolen te reconstrueren. In zijn boek "Koornmullenaers Pampiermaeckers en Coperslaghers" geeft R. Hardonk een boeiend verslag van de waterradmolens van Apeldoorn, Beekbergen Loenen en Ugchelen. Ook H. Voorn laat in "De papiermolens in de provincie Gelderland, Overijssel en Limburg" het verleden van de papiermakers voor ons herleven. Toch zijn beiden het niet altijd met elkaar eens. In elk geval is wel duidelijk, dat bij akte van 9 februari 1613 Marten Orges en zijn vrouw Geertgen Schutten (Schut) van de rekenkamer de erfpacht van 't water voor een papiermolen in Ugchelen verkrijgen. De aanhef van het daarop betrekking hebbende stuk luidt: "Wij Marten Orges ende Geertgen Schutten Echteluijden doen kondt allen ende einem jeglicken dat wij voer ons ende onsen van die vander Reckeninge in Naeme der Heren Staten des Vorstendumbs Gelre und Grafschap Zutphen in erfpacht genommen hebben um tot Uchelen in den Ambte an Apeldorn einen Pappier Moelen tho mogen doen uprichten". Orges sticht dan de "oude" molen; de huidige wasserij Altena. Het recht op het water heeft betrekking op de beek van de huidige papierfabriek van VHP. De stiefzoon van Orges, Jacob Jacobs, krijgt op 7 december 1639 erfpacht van de rekenkamer "van een beecksken bequaem sijnde om een kleijn pampiermoelentgen daer op te leggen". Dit water heeft betrekking op de tegenwoordige koppel- of koolsprengen. Op 10 oktober 1644 verklaren Jacob Jacobs en zijn vrouw Jenneken Reijntgens dat zij van de Ucheler Mark in erfpacht hebben ontvangen: "Een ledige plaetse van omtrent een mudde gesays landts opte Ucheler beek boven onsen meulen gelegen, om aldaar enen nijen doch gheen Coornmuelen te setten". Hiermee is de stichting van de in later tijd als Hamermolen bekende papiermolen een feit.
In 1646 volgen enkele processen over betalingen aan de bouwers van de molen en ook is er de nodige onenigheid met de mark over het opstuwen van het water. Dit soort problemen is er vanzelfsprekend regelmatig, omdat de belangen van de papiermaker en de gebruikers van de bouwgrond soms tegenstrijdig zijn. Zo laat het markbestuur in 1651 de dijk zelfs op drie plaatsen doorsteken, omdat "door 'tzelve graven principaelick het groene velt ten eenenmale bedorven wierdt".
Na 1646 komt de zoon van Jacobs: Daniel Jacobs Schut voor (de naam Schut wordt overgenomen van moederskant) in de akten van de "oude en de nieuwe" molen. Daniel overlijdt omstreeks 1682 en zijn vrouw in 1698. Volgens Voorn is de molen daarna door vererving in het bezit gekomen van de zoon van Daniel Jacobs Schut en Geertje Jansen: Jan Daniels Schut. Jan is een van de vijf kinderen en huwt omstreeks 1675 met Tijsje Lamberts. Hun zoon is Daniel Jansen Schut, omstreeks 1705 gehuwd met Stijntje Klaassen van Amersfoort. Na diens dood in 1750 (Stijntje is al in 1731 overleden) komt de molen in bezit van hun drie kinderen, nl Arent Klaas Daniels Schut, Wiesje Schut en Jacobje Schut. In september 1770 wordt Arent Klaas alleeneigenaar van de molen. Hij huwt in 1755 met Hilletje Daniels Schut. Het echtpaar krijgt 5 kinderen. Dochter Christina Schut huwt met Peter van Asselt in 1794. Na de geboorte van hun zoon Arend Klaas overlijdt Christina in 1796. In het bevolkingsregister van 1829 wonen in het pand 211a in Ugchelen: Arend van Asselt, beroep papierfabrikant, zijn vrouw Fenneken Geurts (geb. 1775) en hun zoon Jannes (geb. 1814) Teunis Jansen, Willemina Nijhof en Willempje Nijhof wonen in bij de familie en hebben als beroep resp. "Dienstknegt en Dienstmeid". In het register van 1839 woont van Asselt in pand E16 (vernummering van de woningen in Ugchelen). Hij is dan gehuwd met Jantje van Dapperen en als kinderen worden Peter, Christiaan en Jacoba vermeld. Inwonend zijn dan 4 knechts en 1 dienstmeisje. In het register over de periode 1850 / 1860 staat van Asselt te boek als arbeider en heeft dan 8 kinderen. De Hamermolen is in die periode in gebruik als korenmolen. Als molenaar werkt Jan Geerlings er. Hij vertrekt echter op 1 november 1850 naar Twello en per gelijke datum komen Maas en Jan Brouwer uit Elspeet. De eerste als molenaar, de tweede als daghuurder. In deze tijd komt de molen in bezit van Peter Kok Ankersmit en in het verslag van de Kamer van Koophandel over 1861 staat: "...de koren en schorsmolen te Ugchelen is door den eigenaar opgeheven, doch is daarentegen door hem de zoogenaamde Nieuwe Moolen te Weenum, welke jarenlang heeft stilgestaan, tot schors en korenmolen ingerigt..." In 1866 wordt de molen verkocht, zoals uit de advertentie blijkt. De molen wordt dan eigendom van Herman Geurts. In de Apeldoornsche Courant van 24 juni 1876 staat: "Woensdagmorgen is in de buurtschap Uchelen de papierfabriek, toebehoorende aan den heer H. Geurts, en in huur aan den heer J.L. Van Delden afgbrand, en verder eene boerderij en Hamermolen, mede in eigendom van den heer Geurts. Men schrijft de oorzaak toe aan onvoorzichtigheid; verder verneemt men dat een en ander geassureerd was". De papierfabriek is de huidige wasserij Altena en de Hamermolen is de molen waar het in dit boekje om gaat. Na de brand komen de percelen in handen van diverse personen. Geurts verkoopt zijn boerderij en begint een wasserij waar we nu camping "de Veldekster" vinden. De Hamermolen komt in bezit van diverse papierfabrikanten. Dan breekt er, eind vorige eeuw opnieuw brand uit. Hierna wordt de molen niet meer herbouwd als papierfabriek.

Overzicht van papiermolens in Ugchelen
Een kaartje van het gebied rond Ugchelen, alleen in het huidige Ugchelen kwamen in de 19e eeuw al 11 papiermolens voor. Enkele molens waren zogenaamde dubbele molens, aan weerszijden van de beek stond dan een papiermolen. Meer informatie over Papiermolens aan de Ugchelsebeek is te vinden op de site van Jeroen en Gerdien Nikkels.
De bovenstaande tekst is overgenomen uit het boekje: "Rondom de Hamermolen" een uitgave van de 'Stichting Vrienden Van De Hamermolen' ten behoeven van de restauratie van het waterrad. Ugchelen 1989.

De Hamermolen levert natuurstroom !
Sinds 1 december 2005 wordt het waterrad en voorgevel bij de Hamermolen verlicht met eigen opgewekte energie. De stichting Vrienden van de Hamermolen, die in 1990 is opgericht, heeft met hulp van sponsoren het voor elkaar gekregen de bestaande installatie uit te breiden met een stroomgenerator die wordt aangedreven door het waterrad. Deze generator levert de stroom voor 3 spotjes van elk 20 watt die zorgen voor de verlichting rondom het waterrad.
Op 1 december werd in een gezellige samenkomst in de Hamermolen door sponsor en tevens meedenker en meewerker en bovendien nog oud Ugchelenaar, Henk Vos de inbedrijfstellingshandeling verricht. Hieraan voorafgaand had de voorzitter van de Stichting, Wim Kers, in een korte samenvatting een beeld geschetst van de activiteiten van zowel de Hamermolen als die van de stichting.
Grote waardering werd er uitgesproken aan het adres van de huidige eigenaren van de Hamermolen voor de wijze waarop het gebouw gerenoveerd is. Gelukkig is er nog steeds een groeiende belangstelling voor het gebouw als trainings- en congrescentrum. Bovendien neemt de belangstelling voor velerlei andere activiteiten toe.
De voorzitter sprak de hoop uit dat de stichting begin 2006 er in zal slagen het rendement van de stroomopwekking nog wat te verhogen, zonder daarbij de illusie te hebben dat half Ugchelen van stroom kan worden voorzien. Bovendien is de watertoevoer van de Koppelsprengen op dit moment nog gering door de lage grondwaterstand veroorzaakt door de afgelopen droge zomer. Deze geringe watertoevoer heeft weer invloed op de capaciteit van het waterrad.
Mocht u de komende tijd s’avonds eens een wandelingetje willen maken, ga dan ter plaatse eens een kijkje nemen om het resultaat te kunnen aanschouwen.

Herenhul was plek voor hogere rechtspraak in Middeleeuwen
Door WIM H. NIJHOF
10 JANUARI 2005 - APELDOORN - Apeldoornse amateur - archeologen hebben in een kuil in het Engelanderholt bij Beekbergen scherven aardewerk gevonden, die mogelijk dateren uit de veertiende of vijftiende eeuw. Naast de kuil lag vroeger de herberg Het Rode Hert. Heeft de herbergier gebroken aardewerk in het gat gegooid? Het zijn slechts vermoedens. Zeker is wel dat deze plek een rijke historie heeft.
Op een erf in de Engelanderholt, Hertsweide genoemd, heeft vanaf de vijftiende eeuw een oude herberg gestaan, Het Rode Hert. Deze stond op de plaats waar wellicht eerder een statige herenhof heeft gestaan. Al eerder zijn hier overblijfselen van Middeleeuws aardewerk opgedoken.
Zo is er in 1860 een gebroken potje met achthonderd zilveren Gelderse, Utrechtse en Hollandse munten opgegraven. Jhr. mr. Th.H.F.M. Riemsdijk, die in 1874 zijn proefschrift publiceerde over ‘De Hooge Bank van het Veluws Landgericht’, vermoedt dat deze munten al in 1327 of kort daarna in de grond terecht zijn gekomen.
Dat in het Engelanderholt een kroeg heeft gestaan, is niet zo verwonderlijk. Hier werd namelijk in de Middeleeuwen recht gesproken. Een zwerfsteen op de Herenhul, een afgelegen heuveltop vlak achter het Lukas ziekenhuis, herinnert daaraan. Op deze ‘Hooge Bank van het Veluws Landgericht’ werden alleen zaken in hoger beroep behandeld, vermoedelijk al in de dertiende eeuw, want in 1227 was ene Henricus er judex, richter; de naam Richtersweg is daarvan afgeleid. Eerst werden de zittingen alleen op zondagen gehouden, later begonnen ze al op maandagmorgen en duurden vele dagen.
Tijdens zo’n ‘klaring’ zag de Herenhul er kleurrijk uit. Op de voorgrond, boven op de heuvel, zat de landsheer, de hertogshoed met wuivende pauwenveren op het hoofd, rondom hem de even kleurig uitgedoste edelen met hun schildknapen, en dat alles tegen het decor van het geboomte van de Engelanderholt. De richter van Veluwen opende op plechtige wijze de zitting. Hij was al in de vroege morgen bij ‘klimmende zon’ op de gerichtsplaats verschenen, vergezeld van de gerichtschrijver en het verdere gevolg, in totaal acht mannen. Op het hoogste gedeelte van het podium stond de zetel van de landsheer, onder een baldakijn met het Gelderse wapen. Aan weerskanten zaten de kanselier en de raden van het Hof van Gelderland. Lager op het podium waren twee banken voor de ongeveer veertig ridders, nog lager zaten de afgevaardigden van de steden. De griffier en de landsschrijver zaten aan een kleine bank onder aan het podium. De overige ruimte was bestemd voor degenen die het geding hadden aangespannen.
Ook andere bijeenkomsten vonden hier plaats, het was immers een centraal gelegen plek, niet ver van Apeldoorn, dat op een kruispunt van wegen naar alle windstreken lag. En de Harderwijker Heerweg, de drukke handelsroute van het Veluwse ijzer in de Karolingische tijd, voerde dwars door de buurtschap Engelanderholt. De Herenhul lag in het hart van het ijzergebied.
In 1361 ontmoetten de Utrechtse bisschop Jan van Erkel, en Eduard, hertog van Gelre, elkaar hier voor een vergadering. En in 1423 is er een landsheer door het Veluwse platteland ingehuldigd. Ook schepenen uit Deventer reisden regelmatig naar deze contreien voor een overleg met de hertog of één van zijn vertegenwoordigers. En er waren ook vergaderingen van de Hanzesteden en van de Zuiderzeesteden waaraan Zutphen, Deventer, Zwolle, Kampen, Elburg en Harderwijk herhaaldelijk deelnamen.
Het was dan ook vaak in de Engelanderholt en in het nabijgelegen Beekbergen een drukte van belang: de hertog, de edelen en ridders trof je er, en ook de afgevaardigden van de steden, natuurlijk hun knechten en soldaten en niet te vergeten de toeschouwers. Kooplieden hadden er een stalletje waar ze hun waar probeerden te verkopen, ‘een vrije Markt wierdt gehouden, alsof er een Leger voor een Stad gelegen hadde’, schreef Arend van Slichtenhorst in de zeventiende eeuw.

Glazen
In de herbergen en ook in het Rode Hert werden de glazen volgeschonken en leeggedronken. In het Rode Hert overnachtten de afgevaardigden uit Arnhem, immers de grootste stad, het wapen van hun stad prijkte tijdens hun verblijf aan de buitenmuur van de herberg. De vertegenwoordigers van de kleinere plaatsen verbleven vermoedelijk in herbergen als ‘De Gouden Leeuw’ en ‘De Aap’ in Beekbergen. Veel ridders overnachtten in tenten. Na 1620 werden er op de Herenhul geen klaringen meer gehouden, de nieuwe plaats van samenkomst was Arnhem.


De buurtschap 'Engeland'

De Engelanderenk bij Beekbergen wordt al eeuwenlang bewoond en bewerkt door boeren De woeste gronden zijn in de loop der eeuwen ontgonnen, bossen werden gekapt en omgezet tot bouwland, bouwland werd weer bos en zo ontstond het huidige landschap. De Engelander enk is van grote landschappelijke, cultuur-historische en ecologische waarde. De naam Engeland voor een landstreek in de omgeving van Beekbergen komt al voor in een giftbrief van het jaar 801 na Christus, waarbij Podolfus, zoon van Wibald, zijn hof in Engelandi met daarbij behorende weiden en rechten, alsmede een aandeel in het woud Barclog (Bruggelen) schenkt aan abdij van Werden bij Duisburg aan de Rhür. Ook reeds in de prehistorie hebben zich in deze landstreek mensen gevestigd zoals blijkt uit een grote grafheuvel ten zuidoosten van het Herenhul en uit de vondst van talrijke urnen met verbrande mensenbeenderen in een groot aantal kuilen, die over een groot gedeelte van Engeland verspreid lagen. Rondom de dorpen ontstonden omstreeks het jaar 1000 geleidelijk aan grotere, aaneengesloten landbouwgronden: de essen of enken. Voor een deel waren dat de vroegere huiskampen, voor een deel waren dat ook nieuwe ontginningen. Eèn van de oudste essen in de omgeving van Apeldoorn is die van het Engeland bij Beekbergen. Deze es is ontstaan aan de westzijde van de bronnen van de Beekbergense beek, wat aan het wegenpatroon nog steeds enigzins is te zien. De globale begrenzing van de oudste ontginning wordt gevormd door de Engelanderweg en het Engeland, met als kern de streek tegenover de kruising Konijnenkamp/Engelanderweg. Verder naar het oosten ontstond Beekbergen met een eigen es. Al in een vroeg stadium zijn de essen Engeland en Beekbergen samengegroeid tot èèn grote es. Behalve èèn van de oudste is de Engelanderenk ook èèn van de best bewaarde enklandschappen van de omgeving. Waar de Engelanderholt zich splitst in het bosweggetje (met fietspad) richting Bakenberg is nog een fraaie èènmans-es te vinden, die grenst aan de enk zelf. Het geheel omzoomd met een eiken wal, die indertijd de schapen en het wild moest verhinderen van de rogge te eten. Ook op andere plekken is de bosrand sterk gerafeld. Het geeft aan waar de laatste ontginningen hebben plaatsgevonden. Hierdoor heeft de Enk een erg lange grens met het bos gekregen; veel langer althans dan een rechte grens zou hebben gegeven. Juist die bosranden maken de Engelanderenk bijzonder geschikt voor zeldzame dieren als dassen, sperwers, geelgorzen en dergelijke.

De beek: Een ander uniek onderdeel van de Engelanderenk is het brongebied van de Beekberger beek. In de beek vinden we twee heel bijzondere vissoorten, nl. de beekprik en het bermpje (allebei wettelijk beschermd), terwijl langs de beek bijzondere planten als bittere veldkers, goudveil en gevlekte orchis groeien. De grote ecologische waarde wordt vooral veroorzaakt door het schone water. Dit water is afkomstig van de hogere delen van de Veluwe (diepe kwel) maar ook van de omringende enkgronden (ondiepe kwel). Het diepere kwelwater is eeuwenoud en daardoor rijk aan kalk, ijzer en carbonaat, maar arm aan stikstof en fosfaat, de stoffen die tegenwoordig het natuurlijk millieu zo vervuilen. Door de konstante aanvoer van schoon kwelwater worden verontreinigingen als het waarde 'weggedrukt', zodat een relatief schoon millieu achterblijft. De specifieke samenstelling van het kwelwater staat garant voor een aantal bijzondere plantensoorten. Het is dus zaak ervoor te wakendat de bemestinggsdruk op de akkers in de omgeving niet te hoog wordt. Overigens lijkt het erop dat de aantasting van het grondwater al is begonnen: in de sprengekoppen verschijnen verdacht veel draadalgen. Door de ruilverkaveling, van de vijftiger jaren is èèn beekarm volledig van de kaart verdwenen. Een nat weilandje middenin het brongebied is in de loop der jaren met zand opgehoogd, waardoor een bijzondere, aan kwel (opstijgend grondwater) gebonden vegetatie verloren is gegaan. Het brongebied wordt doorsneden met het weggetje 'Engeland '. Aan de noordzijde van het brongebied zijn in de loop de jaren nogal wat houtsingels aangeplant. Eèn van de kenmerken van een enkenlandschap is dat het een open landschap is. Houtsingels horen hoogstens langs de randen van zo`n gebied thuis maar niet in het middengedeelte. Ditzelfde brongebied van de Beekbergense beek is zo belangrijk dat het in z`n geheel door de minister van Landbouw en Visserij is aangewezen als ,,reservaatgebied''. Dat betekend dat de gronden in princiepe als natuurgebied kunnen worden aangekocht. De omliggende akkers, die dus afwateren op het bron-gebied, worden eveneens genoemd, maar dan als ,,beheersgebied''. Dat houdt in dat er met de boeren (vrijwillige basis) afspraken worden gemaakt, met name op het gebied van bemesting.

Herberg: Op een stuk grond in Engeland, de Hertsweide genaamd stond vroeger een herberg die 'Het Rode Hert' heette en waar tot in de negentiende eeuw de geërfden van de Engelandermark bijeen kwamen. Om geërfde te mogen zijn moest men een volle of halve hoeve in de mark bezitten. Een hoeve was een landmaat van zo`n 16 hectare. Pas dan mocht men meepraten over het bestuur van de marke. In 1432 al wordt deze herberg genoemd in een rekening van de stad Arnhem over dat jaar. Thans ligt op deze plek, Engelanderweg 29, een woonhuis dat de naam `t Hert' draagt. In de omgeving van de oude herberg zijn talrijke scherven van Jacoba-kannetjes en ander middeleeuws aarde-werk bij het ploegen van de akkers te voorschijn gebracht. Ook veel middeleeuwse bakstenen, de z.g. kloostermoppen bleken in de bodem te zitten. In de buurt van dezelfde Hertsweide werd in 1880 nog een potje met niet minder dan 800 zilveren munten gevonden. De munten waren tussen 1225 en 1237 geslagen en nog maar weinig in omloop geweest. Ze moeten dus al kort na 1237 in de grond terecht zijn gekomen. De gehele schat werd door de heer C.A. Goedbloed te Beekbergen aangekocht. Helaas is niet bekend waar deze muntvondst is gebleven.

Heerenhul: Het hoogste gedeelte van het Engelanderholt wordt gevormd door Herenhul, een uitgestrekte heuvel, waar de top in vroeger tijd ,,het hooge gericht'' van het kwartier van Veluwe van het graafschap- later hertogdom Gelre werd gehouden. Hier werd in hoger beroep het recht uitgesproken. In 1227 vinden we al een zekere Henricus als ,,judex'' (rechter) in Engeland. Tijdens de zogenaamde heimalen geschiedde de rechtzaak door het ,Klaren', het uitspreken van een eindoordeel in de ,,Hooge bank'', een daadwerkelijk uit banken bestaande vierschaar In de nog in het Gelders archief te Arnhem aanwezige ,,Klaarboeken'' staan de Engelanderholt behandelde zaken vanaf 1423 opgetekend. Het eerst wordt de gerichtplaats -hoewel niet met name- genoemd in de oorkonde van 1243. Men is dan bijeen op de Ugchelse 'berg' bij Beekbergen, waarmee zo goed als zeker het Herenhul wordt bedoeld. In genoemde oorkonde gaat het echter niet om een rechtzaak, maar over de overdracht van de hof ,, De Erlehove'' te Vaassen aan het klooster Ter Hunnepe aan de svipbeek bij Deventer. De koopsom wordt betaald in de tegenwoordigheid van de richter Thyace de Emse en de getuigen waaronder de plebanen of onderpastoors: Thitmarus van Apeldoorn en Nicolaas van Beekbergen. Het Herenhul moet bij een klaring wel een uiterst schilderachtige aanblik hebben geboden. Op de hoogste zetel de landsheer, de hertoghoed met wuivende pauweveren op het hoofd omringd door de Glderse edelen en hun knapen, gekleed in kleurige dracht van de 14e en 15e eeuw, met de op de achtergrond het donkergroen geboomte van het Engelanderholt. Gedurend de strijd van Gelre tegen de Bourgondiërs en Habsburgers, is het gericht een tijdlang in onbruik geweest. Tussen 1482 en 1532 zijn er op het Herenhul geen klaringen gehouden. Dit gebruik werd in 1532 op aandrang van de ridderschap en steden weer zoveel mogelijk op de oude voet hersteld. Werden de zittingen oorspronkelijk in de openlucht gehouden, op den duur bleek dit grote bezwaren met zich mee te brengen omdat er vaak voorkomende regendagen of in het najaar dikwijls de kou deden besluiten om in het vervolg gebruik te maken van een beschutte vergaderplaats. Wellicht heeft ook het gegeven dat sommige klaringen dagen duurden (een enkele duurde zelfs drie weken) dit besluit bevorderd. Vandaar dat in 1404 melding wordt gemaakt van de oprichtng van een houten loods. Uit de rekening van de richter van Veluwen over genoemd jaar blijkt dat betaling gedaan is aan Willem ter Houven voor 'het leveren van holt, nagele, dack, en de andere 'gereysschap en eveneens aan enige 'Timmerlude' voor het maken der Richtbanken tot Engelanderholt'. Nadat het materiaal in Arnhem pasklaar was gemaakt, werden de onderdelen met tal van wagens naar het Engelanderholt vervoerd. De gerichtbank werd gedurende de klaring volgens oud gebruik bewaakt door ingezetenen van Brummen, die daartoe bij klokslsg waren opgeroepen.

Wapen: De afgevaardigden van Arnhem voerden als belangrijkste stad van het Veluwse kwartier blijktbaar steeds het wapen van hun stad met zich mee naar het Engelanderholt, waar het dan tijdens hun verblijf aldaar aan de buitenmuur van herberg het 'Rode Hert' prijkte. We lezen tenminste, dat in 1432 Wijnant Leiermoell betaling ontvangt voor het schilderen van een 'airn' op een blauw schild- 'voir die herberch tot Engelanderholt'. Onze voorouders blijken op het gebied van spijzen en drankennogal wat gewend te zijn. In de stadsrekening van Arnhem over 1461 is daar een en ander over bewaard gebleven. Hierin staat geschreven dat op 12 oktober 1461, de burgermeester van Arnhem, Steven van Delden, met zeven andere afgevaardigden, is 'gereden en gevaren tot Engelanderholt ter clarynge mit tween wagenen'. Aan voedsel werd o.a. het volgende meegenomen: 6 molder haver, een aantal eieren, een hamel, 28 pond rundvlees, 34 pond hammen ende schouderen, 5 maten boter, een portie zout, 3 paar hoenders, een pot mosterd, het nodige brood en 'spysekruyt', 1 fles oude wijn. En dit alles voor enkele dagen.

Herbergen en tenten: Het onder dak brengen van veel afgevaardigden en gedaagden zal eveneens voor problemen hebben gezorgd. Verbleven de Arnhemse afgevaardigden gedurende klaring in herberg het 'Rode Hert', vertegenwoordigers van de kleinere steden zullen in een andere herberg een plaats hebben moeten vinden. Mogelijk onderdak was er bij de her-bergen als 'De Gouden Leeuw' en 'De Aap' in Beekbergen. Een groot deel van de Veluwse ridderschap zal vermoedelijk in tenten gekampeerd hebben. Gedurende een zitting van het Veluwse Landgericht heerste er èèn en al leven in het Engelanderholt. Zelfs kooplieden hadden er marktstalletjes opgezet om hun waren aan de man te brengen. De Gelderse zeventiende eeuwse geschiedschrijver Arend van Slichtenhorst schrijft er over: een vrije Markt wierdt gehouden, alsof er een Leger voor een Stad gelegen hadde'. Toch bleken de bezwaren welke kleefden aan de verafgelegen plek als het Herenhul. Een verandering kwam dan ook in 1573. Nadat in de morgen van 22 september 1573 de 'bank' te Engelanderholt 'gespannen' was begaf men zich naar Arnhem om daar de zitting voort te zetten. Nadat in de raadskamer de oordelen op schrift waren gesteld, keerde men naar het Engelanderholt terug om ze in vereiste volgorde voor te lezen. Na 1620 zijn er op het Engelanderholt geen klaringen meer gegeven.


Archeologie
Op Bruggelen liggen vijf grafheuvels van ongeveer 4000 jaar oud. Tegen de A1 aan ligt een gerechtsplaats uit de Middeleeuwen. De plaats heet Heerenhul en is waarschijnlijk de oudste gerechtsplaats van Gelderland. Naar wordt aangenomen sprak op deze plaats het Veluwse landgericht recht in tegenwoordigheid van de Gelderse graaf, later de hertog. Dat gebeurde al in de 13de eeuw, mogelijk eerder. Ook de inhuldiging van de nieuwe landsheer door de Veluwse ridderschap vond hier plaats.

Historische geografie
Men neemt aan dat de naam Bruggelen een verbastering is van Braclog, een woud dat al in 801 wordt vermeld. Sinds de 16de eeuw komt dit bos onder de naam Engelanderholt voor, als bezit van de Bruggeler- of Engelandermark. Dat wil zeggen dat het gezamenlijk eigendom was van de plaatselijke boeren. De naam Engeland is afgeleid van 'eng' of 'enk', dit was het geheel van bijeenliggend bouwland van de markegenoten. Later nam het bos als gevolg van overmatige houtkap en door beweiding met vee in betekenis af. Op een kaart uit 1812 is te zien dat de Engelanderenk omgeven wordt door een uitgestrekt heide en stuifzandgebied. Om de enk tegen het zand te beschermen is er een strook bos omheen geplant. Rond 1850, toen de heide niet langer meer nodig was voor de agrarische bedrijfsvoering is men begonnen met het bebossen van de heide, die ook voor een deel spontaan dichtgroeide. Aan het begin van de 20ste eeuw beboste men zelfs een deel van de grote Engelanderenk. In het bos is de rand van de voormalige enk nog terug te vinden als een steilrand.

Kastelen en landhuizen
In het bosrijke gebied aan de Engelanderholt liggen twee Noorse huizen. Deze houten bouwwerken zijn als bouwpakket vanuit Oslo ingevoerd, beide werden geleverd door de Strömmen Traeverefabrik uit Christiniania, het huidige Oslo. Het huis Bruggelen en de naastgelegen woning voor de houtvester zijn allebei door dr. J. Ooster besteld, vermoedelijk op basis van een catalogus van de Noorse firma. Allereerst liet hij in 1908 de houtvesterswoning bouwen, waarna in 1911 huis Bruggelen volgde. Vanaf 1880 werden in Nederland houten huizen vanuit Noorwegen ingevoerd, die veelal in een landelijke omgeving werden opgebouwd. Van de 25 overgebleven huizen van de fabriek in ons land staat de helft op de Veluwe. Beide huizen aan de Engelanderholt vallen op door hun zorgvuldige detaillering. De huizen werden opgebouwd op een bakstenen plint. Huis Bruggelen heeft behalve ver overstekende daken ook de bij deze houten huizen veel voorkomende veranda´s en balkons, die hier zijn voorzien van rijk gedecoreerd houtwerk. De ruime tuin rond de twee huizen geeft het geheel een landelijke uitstraling.

Tuin/park
Dr. Ooster legde ook een parkje aan met bijzondere bomen en kruiden. In het parkgedeelte in de omgeving van het landhuis staan niet minder dan 50 tot 60 soorten exotische bomen. Hieronder zijn een amerikaanse beuk, boomhazelaars, een imposante mammoetboom en enkele zelkova's, te herkennen aan hun korte stam en bezemachtige kroon. Bovendien zaaide hij vele soorten wilde kruiden van rijkere bosbodems. Om de groei hiervan mogelijk te maken liet hij karrevrachten mergelkalk uit Zuid-Limburg aanvoeren. De soorten die hij uitzaaide waren onder andere bosanemoon, winteraconiet, lievevrouwebedstro, geel vingerhoedskruid, gele dovenetel, akelei, boshyacint, zwarte lathyrus, boslathyrus, witte rapunzel, eenbes, daslook, herfsttijloos, wolfskers en kranssalomonszegel.

Flora
In 2002 werden op Bruggelen en de bossen in de omgeving diverse mossoorten aangetroffen die vooral voorkomen in Scandinavie of elders in Europa in hoger gelegen gebieden. Zij vereisen een koel en vochtig milieu. Op Bruggelen werd onder andere het priembladmos gevonden. Tot dusverre bevonden de dichtstbij bekende groeiplaatsen van deze soort zich in de Ardennen en de Eifel. Ook werd het uitgestorven gewaande breed moerasvorkje aangetroffen, een levermos van dood hout. Dat deze soorten juist hier voorkomen heeft ongetwijfeld te maken met de omstandigheid dat op de stuwwal bij Apeldoorn de vochtigste en koelste bossen van de Veluwe aangetroffen worden, vooral aan de noordzijde van stuifheuveltjes zoals in het zuiden van Bruggelen. De zevenster breidt zich uit in de arme bossen rond het stuifzand, waar een grote jeneverbes opvallend aanwezig is. In het gebied zijn vele zeldzame paddestoelen te vinden, waaronder de cantharellen, die zich eveneens uitbreiden.

Fauna
Bruggelen is onderdeel van de verbinding van het bosgebied van de Veluwe met de IJsselvallei. Voor de das en boommarter is deze verbinding van groot belang. In het gebied zijn twee dassenburchten. Samen met het aangrenzende Staatswildreservaat vormt Bruggelen bovendien een belangrijk leefgebied voor edelherten en wilde zwijnen. De boommarter is een vaste bewoner van het landgoed net als vele roofvogelsoorten waaronder de havik en wespendief. Op en rond de hei vertoeven de reptielen van het gebied; zandhagedis, hazelworm en ook ringslang en adder komen hier voor. In de bossen en struwelen zijn boomleeuwerik en geelgors te vinden.

Visie/ toekomstbeeld
Het grootste deel van het terrein is bos. Door middel van geintegreerd bosbeheer worden de natuurwaarden daarvan verhoogd. Streven is een structuurrijk en soortenrijk bos. In delen van het bos wordt helemaal niet ingegrepen in de bosontwikkeling, hier mag het bos zijn eigen gang gaan. Zo kan zich een meer natuurlijk bos ontwikkelen, met veel dood hout, waarvan weer veel andere soorten afhankelijk zijn. De cultuurhistorische elementen in het bos worden behouden of zelfs hersteld, zoals het arboretum, het parkbos en de boerderij. Op de landbouwgronden wordt op ecologische wijze geboerd.



naar de top van deze pagina