Terug naar de geschiedenis van 't Hoge Licht Terug naar de homepage van 't Hoge Licht Gedichten van Inge Lievaart (1917)

Onvermoeid Niet het laatste Vredevorst en zijn rijk Van het levende water
Aan ons Pinksterbegin Bedreigd maar veilig Vrees en vertrouwen
Terecht Luisterend Zo moest het gaan Van een boom die de wind wou zien
Biddende Grondbesef Die spelende hand Van horen zeggen
Onveranderd Teken een vlag Voor verloren schapen Gestorven en opgestaan
Het droge (1) Tot de bodem De bruine beuken Gebed van de gemeente
Pasen Het droge (2) Het lange wachten Sterker dan de dood
Na het feest Tijd Hij kende de mensen van binnen Van Overal
Geheim De dood overwonnen Wat beloofd is Waar God zich heeft gebogen
Wachtende Petrus' verloochening Moment aan zee  

Inge Lievaart Inge Lievaart Inge Lievaart
Inge (Ingetje Geertje) Lievaart is op 14 april 1917 geboren te Oosterend op Texel. De eerste sporen van het dichterschap van Inge Lievaart zijn terug te vinden in een illegale publicatie tijdens de Tweede Wereldoorlog onder de naam Anna Terweel. Daarna werkte zij jarenlang mee aan het tijdschrift 'Ontmoeting', waarin in de jaren vanaf 1945 jonge protestantse kunstenaars publiceerden. Van 1952-1959 was zij tevens redactiesecretaresse. Deze kring heeft haar dichterschap bepaald.
Inge Lievaart wilde en wil graag een literair verantwoord gedicht schrijven, maar het moet ook dienstbaar zijn, zowel voor de christelijke gemeente als voor de liefhebber van poëzie. Die laatste moet volgens de dichteres beseffen, dat dit voor jou als dichter waar is. In een christelijk gedicht moet doorklinken dat men mag leven vanuit Christus.
Inge Lievaart is betrokken lid van de Scheveningse wijkgemeente Bethelkerk. In de kerkdienst van zondag 22 april 2007 werd stilgestaan bij haar 90e verjaardag. Op 15 oktober 2012 is zij te Scheveningen op 95 jarige leeftijd overleden.



naar de top van deze pagina


Het boek: toen de aalbessen rijp werden van Inge Lievaart Poëzie van Inge Lievaart

Inge Lievaart (1917) publiceerde in 1944 haar eerste gedichtenbundel onder het pseudoniem Anna Terweel. Intussen is haar oeuvre zeer uitgebreid; 23 dichtbundels volgden haar debuut. Ze behoort tot de groep schrijvers die verantwoorde, christelijke literatuur probeert te schrijven. Een positief-christelijke inhoud en een voorkeur voor gebondenheid aan een bepaalde, traditionele stijl kenmerken haar dichterschap.

Al eerder liet Inge Lievaart zien geboeid te zijn door klassieke Japanse versvormen. Ze schreef al vele haiku's (onder andere "Een kring in stil water", 1994) en in haar nieuwste bundel heeft ze gekozen voor een andere Japanse dichtvorm, de tanka. De tanka is een kort gedicht van vijf regels, verdeeld in 5-7-5-7-7 lettergrepen, waarin een diep gevoel direct door een verwant natuurbeeld wordt uitgedrukt. De eerste drie regels vormen de "bovenstrofe", de laatste twee "de onderstrofe". Evenals bij een sonnet kan tussen de beide strofen een wending of volta optreden; een nieuw beeld, conclusie of vraag kunnen "een gevolg" zijn van de eerste strofe.

Alhoewel ik hierboven zei dat het christelijke geloof centraal staat bij Inge Lievaart, is dat in haar laatste bundel niet zo. Ik denk dat de reden dezelfde is als die ze geeft voor de afwezigheid van religieuze gevoelens in de haiku: "Omdat je in een haiku ervaringen weergeeft van zintuigen en het geloof een ervaring is van hart en geest, kan een haiku niet direct een religieus gevoelen uitdragen". Het religieuze gevoel is in veel tanka's wel onderhuids aanwezig, maar de natuur voert in deze bundel de boventoon.

Bij Inge Lievaart, geboren in Oosterend op het eiland Texel en al lange tijd wonend in Scheveningen, kunnen het water en de zee niet ontbreken:

Ontspannen drijven
op het wiegende water
aan zwaarte voorbij
licht want overgegeven
van kruin tot voet aan wat draagt.

Door de beknoptheid van de lettergrepen (31) kunnen gevoelens niet expliciet verwoord worden. Impliciet wordt veel gesuggereerd; beelden moeten bepaalde gevoelens, emoties en situaties oproepen. Die suggesties en toespelingen doen een beroep op de lezer, ze vragen diens creatieve bijdrage:

De trage klokslag
de stille zondagmiddag
de wereld ver weg
vol van thuisbesef reizen
door de wereld van het boek.

Je moet toch wel haast een christelijke, zondagsrust kennende achtergrond hebben, wil je het heimwee, de nostalgie en het gevoel in dit gedicht herkennen en aanvoelen. Als de lezer de leefwereld van de dichteres totaal niet herkent, zal onbegrip de boventoon voeren. Bepaalde situaties worden zeer treffend in woorden gevat:

Bejaard aan het raam
bijna niet meer dan een naam
verstard tot kijken
nu ook het laatste blaadje
heeft losgelaten en valt.

Deze dichtvorm vraagt van de dichter het uiterste; een maximum aan zeggingskracht met een minimum aan woorden. De dichteres worstelt blijkbaar met "dit maximum":

Alles wat ik zie
vraagt om een woord van aandacht
om een naam die past
elk woord schiet tekort - ik moet
aan het benoemen blijven.

Woorden schieten vaak tekort. Die van Inge Lievaart weten echter de roos te raken.
naar de top van deze pagina






































naar de top van deze pagina
NIET HET LAATSTE

De doodsklok luidde
over het dorp dat zweeg-
traag het geluid van voeten
achter de trage wagen
waarop de kist van de dode
ervoor het knikkende paard
het hart van het dorp lag open
de plaats die al zoveel namen bewaarde
de klok verstomde
de dode daalde
aarde tot aarde
maar een zingen steeg
en hield bevend staande
het is niet voorgoed
het is niet het laatste
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
TEKEN EEN VLAG

Verjaag ze
die zeggen dat het zo blijft
de vertrooster
zowel als de klager
en die collaboreert met de dood
van overal dringen zij op
zij maken zich breed in de deur
snel groeien zij uit
ze vullen het raam met hun donker
schrijven het boek van de nacht
zeg de Naam
verjaag ze
teken een vlag-
op je spiegel
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
LUISTEREND

Niet door wat ik zie-
wat kan men zien
in feite
niet door wat ik tast-
wat kan men grijpen
als een houvast
maar door wat ik hoor:
de Stem die ons roept
van over het zwijgen
vind ik de weg
ken ik de richting
naar het geluk
dat niet verdwijnt
-voeten nog zoekend
maar toch al zeker-
gaandeweg dichter
bij tasten en zien
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
VREES EN VERTROUWEN

Niet de vrees voor de koude van buiten
het lijfelijk doodgaan
de angst voor het graf
maar om uit de liefde te vallen
die mij riep die mij leven gaf-
maar heeft die stem niet geroepen
van kom en ik kwam werd tot oor
nog voor ik besefte te horen
al lig ik voor mensen verloren
die stem dringt nog tot mij door
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
GRONDBESEF

Het eiland waar mijn leven aanving
was slechts een stipje vastheid
temidden van het woeden van de zee
juist hoog genoeg om droog te blijven
niet meer dan nauwelijks
maar het volstond voor leven
klein geluk dat liefde wist te bouwen
een kring van licht
die donkerte verjoeg
een helder zingen
dat het grote waaien der chaos
met haar rust versloeg
dat onaantastbare
het was iets heiligs
het nam mijn kleinheid op
bedreigd maar veilig
ervaring die mij bijbleef
en zich tot grondbesef verdiept
juist als de chaosmachten willen breken
wat zich aan land voor levenden verhief
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
BEDREIGD MAAR VEILIG

Het land dat zich voor levenden verhief
waarop de duif een tak vindt om te rusten
bewaar het leef er heb er lief
deel er het brood hef er het lied
al dondert ook de chaos op de kusten
de oorsprong die ons riep
en die ons leven optilt uit de dood
belacht het luide niets
want sterker is de liefde
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
TERECHT

Zo lang getracht
zo lang gereikt
naar vastheid gerekt
een reddingsoever
maar niets bereikt
steeds verder af
zinkend al kleiner
in een peilloos niets
nabij verdwijnen-
en dan het wonder
van zich gedragen
zich uitgetild voelen
op nieuwe voeten gezet
de vastheid ervaren
van een eeuwige bodem
door liefde gelegd
niet langer reiken
maar in verrukking
rechtop
terecht
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
PINKSTERBEGIN

Wie luistert zich de weg
uit het lege lawaai
om innerlijk stilte te vinden

om dwars door de muur
van reclamekabaal
een ademtocht waarheid te winnen

wie schrikt van zichzelf
en weet ik moet leeg
om ooit te kunnen ontvangen

wie opent zijn hart
en smeekt om de Geest
dan de mens in wie God dit verlangde?
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
GESTORVEN EN OPGESTAAN

Alles had Hij verteld
van God die Hem had gestuurd
van God die ons wil vergeven
alles had Hij gedeeld
wat God Hem had meegegeven
alles: ook het laatste:
zijn eigen leven.

toen werd het stil
toen was het voorbij
toen was er alleen maar verdriet
zo was het op aarde
maar in de hemel was het zo niet
want nu was het gebeurd
en God zei heel blij:
Ik heb het gezien
Hij houdt van de mensen
evenveel als van Mij
nu horen we toch weer bij elkaar
de mensen en Ik
het verdriet is voorbij
is voor altijd voorbij

en wat God zei was waar
opeens was het Pasen
voordat iemand het zag
leeg is het graf waar de Heer in lag
Hij is voorgoed uit de dood terug
daar gaat Hij de mensen al tegemoet
ze horen er bij
ze mogen het weten:
alles is goed
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
VOOR VERLOREN SCHAPEN

Hij die de schapen hoedde
Abel, die eerste herder
stierf door de handen van zijn broeder
een mens
geen mensenhoeder -
waarom werd hij gespaard?
Maar wie is voor de ander
een herder die bewaart?
Het bloed roept van de aarde
het klagen plant zich voort
het vraagt of er geen oor is
en God heeft het gehoord
en voor verloren schapen
die wolf zijn voor elkaar
heeft Hij iets nieuws geschapen:
vrede
een mens zonder gevaar
een lam een goede herder
een psalm een jubeljaar
En die de jubel horen
de eerstelingen gaan
mensen op herdersvoeten
schapen op weg naar de stal
zij haasten zich God laat zich groeten -
vertellen het overal
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
VAN EEN BOOM DIE DE WIND WOU ZIEN

Een parabel voor de pinkstertijd

Er waren eens zeven bomen,
zeven bomen in een kring,
met nog een kleine boom in het midden,
een mooie groene vergadering.

Toen zei de kleinste boom in het midden:
‘Ik zou de wind wel eens willen zien.
Is hij groot of klein, met armen en benen,
of een stam zoals wij misschien?’

Toen zeiden de andere bomen,
die zeven van de buitenkant:
'De wind is gekomen en weer verdwenen,
hij heeft geen lijf, geen mond en geen hand.’

Dat kon de middelste niet geloven:
'Hoe weet je dan dat de wind bestaat,
als niemand hem ziet of aan kan raken,
hoe weet je dan dat hij komt en gaat?’

Toen riepen die zeven allemaal samen,
die hele groene vergadering:
‘Daar is hij al, ook jij zult hem voelen
in het binnenste hart van de kring.’

En de vragende boom in die kring van zeven
kreeg een antwoord van wuivend, ruisend groen:
‘Al kun je de wind niet zien of grijpen,
je kunt wel zien wat de wind komt doen.’
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
ZO MOEST HET GAAN

En het geschiedde in die dagen,
dat er een bevel uitging vanwege keizer Augustus,
dat het gehele Rijk moest worden ingeschreven.
En zij gingen allen op reis om zich te laten inschrijven, ieder naar zijn eigen stad. (Lucas 2:1 en 3)
Het was een bevel:
ze moesten geteld -
dat doen ze met slaven, slavinnen;
dat doen ze met mensen-als-dingen.
Geen stem en geen recht,
ze gingen op weg,
de man en de dragende vrouw
met het kind dat komen zou.
De vorst, in zijn waan,
dacht: zo moet het gaan -
zo ging het en zo, tot zijn spot,
gebeurde de wil van God.
Het zwaard van de macht,
de laars die vertrapt,
zijn nietsen, slechts schijn is hun winnen -
God zelf kwam Bethlehem binnen:
Een loot aan de stam
van David, het lam
dat het kwaad uit de wereld zou dragen:
in mensen een welbehagen!
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
VREDEVORST EN ZIJN RIJK

Hij is niet uit de lucht komen vallen
daar in Bethlehem
al klonk er de boodschap en het lied
van engelen
maar heeft moeten groeien
vanuit een vormeloos begin -
er was alleen maar een woord
dat mocht worden geloofd
en dat zijn moeder ontvankelijk maakte
Ook de vrede
zal niet uit de lucht komen vallen
als een warm zacht kleed over ons heen
maar wil groeien
daar waar geen plaats is
vanuit een belofte
die mag worden geloofd
en die ontvankelijk maakt
tegen alle bedenkingen in -
wat je niet zien kunt
nog niet zien kunt
het rijk van vrede
het groeit al
het kiest mensen:
om gestalte te geven
handen en voeten
hier en nu
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
VAN HOREN ZEGGEN EN ERVAREN

Wij hebben al van U gehoord
nog voor wij konden lezen,
de warmte van het ouderwoord,
de blijdschap van hun wezen
was voor geloof genoeg: in liefde die ons droeg.
O Liefde die door heel ons leven
bleef spreken en uw hart bleef geven,
leer elk van ons die U zo kent
dat wonder te vertalen; de vreugde over wie U bent
vertellend uit te stralen;
laat ook die na ons komen,
o God, uw dromen dromen.
naar de top van deze pagina



















naar de top van deze pagina
DIE SPELENDE HAND

Nog ben ik dankbaar
dat moeder mij liet begaan:
het bont van haar mouw
waarmee ik mij zoethield
onder de preek
dat aaibare zachte
dat boog en uiteenweek
nog voel ik het onder mijn vingers
nog zie ik die spelende hand
nu al zo oud en grauw en gerimpeld
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
BIDDENDE

Zo ben ik een dichter die bidt:
ik bid met heel mijn leven maar vooral met alle
bevleugelde woorden die als zaden vallen
als liefde mij ontroert en schudt.

Mijn stam van mens is niet zo hoog,
ik strek niet zo ver mijn takken,
maar al dieper laat ik mijn wortels zakken,
de biddende dat ik niet verdroog.

Het water, o het water verhoort,
het laat zich niet zoeken, het laat zich vinden,
het doet mij dragen en op de winden
zet in mijn zaad mijn bidden zich voort.
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
VAN HET LEVENDE WATER

Een fontein te zijn
ruisende en met geklater:
zie hier is water

drinkende zijn en
overstromen
opspringende
aan de dood ontkomen
nodigend
kom met uw dorst tot de bron

niet langer dor zijn
en zonder leven
maar een vervulde
maar een die dankzegt
een die kan geven
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
ONVERANDERD

Weergekeerd na lange jaren
in het stroomgebied der Geul
zie ik: anders is het anders
maar toch eender als ook ik

onveranderd zijn de stemmen
op de golfslag van de wind
die nog boom na boom doet praten
is de tongval van de wilg
is de tongval van het water
van het jonge oude water
onveranderd toch ook ik
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
ONVERMOEID

Het water wordt niet moe van stromen
het wijkt en wendt
en overwint de tegenstand
van boom en steen en bodem
slijpend voor zich een weg
doorheen langsom of onderdoor
naar lager altijd verder
alsof het weet heeft van zijn doel
zijn bron
de grote zee
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
AAN ONS

Toen de Levende zag
dat de mens zich onttrok
aan de liefde die schiep
aan de liefde die bevestigt
aan de liefde als heen en weer

toen de Levende zag
hoe de mensheid verkilde
in de afwending van het licht
in de afwending van de toekomst
in de afwending van wat leven is

toen de Levende zag
dat zijn mensen verdwaalden
in de nacht van de dwaasheid
in de nacht zonder morgen
in de nacht van de dood

sprak Hij die de liefde is
tot de zoon van zijn liefde:
ga waar zij gaan
ga ze na waar zij dwalen
leid ze terug uit de dood

En de zoon van de Levende
het gezicht van de liefde
de aura van het licht
wendde zich tot de mensen
om te gaan waar zij gingen
werd één van hen

en de Levende volgde
hoe hij ging door de nacht
hoe zijn licht er doorheen viel
tot diep in het donker
al dieper -
tot hij verdween

en de Levende leed
met de zoon van zijn hart
de zoon nu van mensen
de bittere scheiding
door de nacht van de dood -

in die nacht niet te peilen
waarin wij eindeloos vielen
wegvielen uit de liefde -
heeft de liefde als een vangnet
zich onder ons gespreid -
het was volbracht*

En de Levende zag
hoe de nacht voorbij was
hoe de liefde terugkwam
vermenigvuldigd tot leven
van één tot velen -
Hij zag en zie:
het was heel
het was goed
naar de top van deze pagina




















naar de top van deze pagina

HET DROGE
al sterker de stem van de zee
een hevig woeden rondom
de nietigheid van het droge
tot diep in mijn bevend rechtop
verschrikkend mij met zijn nee
het duurde een leven
duurde een dood –
daarna – in een stilte
waarin ik werd opgericht
door een kracht die het woeden keerde –
zag ik dat vlak de zee werd en licht
en met vrede de kust begroette
van het levenbewarend droge
het dragende onder mijn voeten

Zelfs klinken nog de zangen
uit verre tijden door,
getuigen van ontvangen
en van vervuld verlangen
gingen ons zingend voor.
Zij zijn geen dode namen,
reeds is de dood gericht,
wij komen eenmaal samen
tot het volkomen amen
in Gods geweldig licht.
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
TOT DE BODEM

Opgesloten in de waan
van alleen te kunnen leven
zonder Stem die zin kan geven
sterven wij aan wanbestaan

zonder zon en zonder maan
niets dan boze bange handen
slaande op de harde wanden
van een antwoordloos bestaan

berg van donker zwarte rots
over ons aan alle zijden -
tot wij horen: druppels glijden
door de tegenstand van trots

liefde heeft met zachte kracht
het verharde aangegrepen
tot de bodem van de nacht
zich naar ons een weg geslepen
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
DE BRUINE BEUKEN

Eens zat ik hier
toen het blad jong was
dun en doorzichtig
als lichtrood glas

donker en dof is het
herfstig geworden
dichtbij verdorren
en dalen naar de grond
die weer licht zal ontvangen

en in mij strijden
naar vroeger verlangen
en
dat licht verbeiden
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina

GEBED VAN DE GEMEENTE

Geest van de verhoogde Christus,
die de hele schepping draagt
en wil wonen in ons midden,
dieptste adem van ons bidden,
hoor hoe uw gemeente vraagt:
leer ons zelf wat U behaagt.

Geest van breken en van delen
die het liefdevuur ontsteekt,
die de mensen weer komt helen,
weer tot eenheid schept de velen,
hoor hoe uw gemeente smeekt:
geef dat geen van ons ontbreekt.
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina

STERKER DAN DE DOOD

Heer
U hebt gezegd
- het was het uur van de waarheid -
neem eet
neem drink
mijn leven voor jou

en U
nam mijn honger
nam mijn dorst
nam mijn dood
het deel van wie geen liefde heeft

o liefde
sterker dan de dood

toen was het avond geweest
het was morgen geweest
opstandingsdag
naar de top van deze pagina





















naar de top van deze pagina
HET DROGE

Ik kwam aan de grens van het land
al sterker de stem van de zee
een hevig woeden rondom
de nietigheid van het droge
tot diep in mijn bevend rechtop
verschrikkend mij met zijn nee
het duurde een leven
duurde een dood –
daarna – in een stilte
waarin ik werd opgericht
door een kracht die het woeden keerde –
zag ik dat vlak de zee werd en licht
en met vrede de kust begroette
van het levenbewarend droge
het dragende onder mijn voeten

Zelfs klinken nog de zangen
uit verre tijden door,
getuigen van ontvangen
en van vervuld verlangen
gingen ons zingend voor.
Zij zijn geen dode namen,
reeds is de dood gericht,
wij komen eenmaal samen
tot het volkomen amen
in Gods geweldig licht.
























naar de top van deze pagina

PASEN

In het doodspunt van de tijd,
in de donkerste der nachten,
dieptepunt van antimachten,
grondverloren elk verwachten,
werd het Pasen, nieuwe tijd,
nieuwe toekomst, wonderwijd.

In dit morgenlijk begin,
in dit heden van Gods dromen
– leven aan de dood ontkomen –
ingeplant en opgenomen,
gaan wij vol verwondering,
nieuwe mens, de toekomst in.

(uit: 'Toen werd het morgen midden in de nacht', uitgeverij Kok, Kampen 2005)

























naar de top van deze pagina


HET LANGE WACHTEN

Wanneer komt wat is beloofd
opent zich wat nu nog schuilgaat
als een bloeibeginsel in een bol?
Niet het ongeduld
niet het pellen van de bol
schil voor schil ontblotend
tot het binnenste gevonden is
brengt de bloemkroon aan het licht
niet afzijdigheid
niet de hand die rust
wachtend in de schoot
onbewogen door het
mogelijke wonder
zal er ooit aan raken
maar wie wat onbevangen is als
kiemvolle belofte in de
winterzwarte aarde
met geduld behoedt
tegen vorst bedekt
wacht niet in vergeefsheid
op het bloeien dat eens
wordt gewekt.




















naar de top van deze pagina

NA HET FEEST

Wanneer het feest
van zingen en verheugen
over het goede nieuws
- de nieuwe mens
en op de aarde vrede -
voorbij is

en weer het slechte nieuws
van onveranderd leed
van oorlog en van onrecht
van niet te tellen doden
als spotte het daarmee
zwart op de voorgrond treedt -

zeg dan: "En toch en toch"
in weer en weer herhalen -
een kleine zwakke tegenspraak
maar sterker dan de antimacht
want door God zelf bevestigd
als amen: dat het waar is




















naar de top van deze pagina
TIJD

Wanneer verlangen is vervuld
geen leegte is gebleven
zich strekken naar ten einde is
verstaan we dan nog iets als tijd
iets als voorbijgang of
is er alleen voorgoed
een innig diep voorgoed




















naar de top van deze pagina
HIJ KENDE DE MENSEN VAN BINNEN

Hij kende de mensen van binnen
wist wat er was in ons hart
haat en verraad
doornen en spijkers -
toch, niet te geloven
heeft Hij ons liefgehad

Hij kende de mensen van binnen
achter het masker zo arm
lachend uit angst
bijtend uit pijn
van groter te willen
een godje willen
en maar mens te zijn

Hij kende de mensen van binnen
wist dat de dood er op stond
maar vroeg om opnieuw te beginnen
stem uit een mensenmond

Zo ver ging zijn helendverlangen
Hij kwam en leefde ons voor:
menszijn is anders
is dienen is liefde
liefde verliest niet
ook aan de dood niet
wat zij verloor




















naar de top van deze pagina
VAN OVERAL

Weer kerstnacht
en duizenden voeten
zijn van overal onderweg
om ergens het Kind te ontmoeten,
voor een deel met elkander,
velen ook van elkaar weg. Van overal

Kan het Licht
dat eens is verschenen
dan door muren worden verdeeld,
is het te hebben, te houden,
als het niet meer naar buiten speelt?

Weer kerstnacht
en duizenden voeten
zijn van overal onderweg —
o Kind, laat ons U weer ontmoeten,
breng bij U ons weer samen,
ga niet van ons weg.




















naar de top van deze pagina

WACHTENDE

Verstild en ingetogen
nadromend staan de bomen
in het herfstmilde licht
de bladtooi van hun kruinen
hoe uitgedund en bruin al
recht naar omhoog gericht

de winden zullen komen
de stormen hen doen kreunen
het is al bijna tijd-
wachtende staan de bomen
tegen het licht te leunen
van binnen reeds bereid
naar de top van deze pagina




















naar de top van deze pagina

Petrus’ verloochening

Hij niet
hij zal de meester niet verlaten
op hem kan Jezus bouwen
zijn trouw gaat tot de dood

maar dan
een vrouwenstem
het wijzen van een vinger:
ook hij hoort bij die mens
daarbinnen voor de rechter

en al zijn overmoed is weg
hij krimpt ineen
tot de ontkenning van zichzelf
ontkenning van zijn liefde
en loochent dat hij Jezus kent

Zo diep de nacht
maar reeds ontwaakt de haan
en kraait en kraait -
zo diep in de nacht
maar Jezus zoekt zijn blik
en kijkt hem aan:
licht dat naar binnen slaat
waarin hij wordt gekend
zichzelve kent:
ten dode toe beschaamd
doch totterdood bemind
naar de top van deze pagina




















naar de top van deze pagina
Moment aan zee
Toen, tussen de huizen uit, stond de dag
breeduit met een armzwaai: zie! en ik zag

(het kind in mijn hart met mijn eigen gezicht):
het licht viel als water, het water leek licht.

De vis van mijn blik schoot pijlsnel vooruit:
waar was aan de kim de aquariumruit?

Vermoeden van verder rees over de horizon,
zo zichtbaar of de reis aan de einder begon.

Toen lachte het kind, en ik, in mijn pijn,
bemerkte dat ik zo maar gelukkig kon zijn.

En even besefte ik wat ik maar wist:
God geeft aan mijn hart eens al wat het mist.

naar de top van deze pagina




















naar de top van deze pagina
Geheim

Te groot is dit geheim
geen mens kan erbij
niemand kan het vatten
dat God die de schepper is
een mens wilde zijn
geboren worden
ademhalen
leven met stervenspijn
onze pijn
die van weggedwaalden

geen mens kan erbij
niemand kan het vatten
maar voorgoed staat het ingebrand:
God wenkt met een mensenhand:
kom, mens, kom bij Mij

Inge Lievaart
naar de top van deze pagina




















naar de top van deze pagina

Waar God zich heeft gebogen

Hier kent het hart geen hoogmoed meer:
wie buigt hier niet en knielt niet neer
waar God zich heeft gebogen
en mens werd, vingers, ogen
een hart, om diep in onze pijn
als nooit dichtbij te zijn.


Wie lacht hier niet - door tranen heen -
het boze hart, die harde steen,
wordt, door zijn liefde aangeraakt
weer zacht, weer menselijk gemaakt.

Inge Lievaart
naar de top van deze pagina




















naar de top van deze pagina

de dood overwonnen

Eens is het gebeurd
is de steen van het nee
die verdichting
van al onze dode daden
door het leven gescheurd
heeft de gloed van het ja
de dood overwonnen
en herlevende leden gekleurd
ik kijk naar mijn handen en voeten
zij kennen de dood van het nee -
wie deelt er die gloed aan mee
zodat zij nu zegenen moeten?

Inge Lievaart




















naar de top van deze pagina

Wat beloofd is

Wat ben ik blij
dat Maria geloofde
wat de engel zei
en uit naam van God beloofde!
en jij?

Soms denk ik: ik was er bij,
ik kon hem niet zien maar wel horen
en horen is immers genoeg,
want geen woord van God klinkt verloren
voor het vervulling droeg.

O luister, wees enkel oren,
bewaar ze, berg ze in je weg,
want nog gaat het zoals tevoren,
wat beloofd is gebeurt als voorzegd
denk maar aan toen: Gods Zoon wèrd geboren
en als mens in ons midden gelegd.

Inge Lievaart
naar de top van deze pagina




















naar de top van deze pagina
Redacteur: Enny de Bruijn

Water in het versteende

”Tot al het harde zacht is” heet de dichtbundel die Inge Lievaart haar „geestelijke biografie” noemt. Aan de hand van die bundel blikt de negentigjarige dichteres terug op haar persoonlijke ontwikkeling: „Het gaat erom dat je Gods weg leert gaan, maar altijd weer zit je dikke ik daarbij in de weg. En toch is God bezig om je te vormen tot degene die Hij bedoeld heeft - als een levende steen. Is dat niet mooi?”

Geen plant in haar huis waagt het om niet te bloeien. De vensterbanken staan vol zelfgestekte geraniums, en overal zijn kleine vaasjes neergezet met een paar rozen, een paar viooltjes, een takje begonia. „Ik woon hier al sinds m’n zestiende, toen je in plaats van flats nog duinen aan de overkant had, en aan de achterkant van het huis een open duinvlakte, begroeid met struiken - met nachtegalen. En altijd hoorde je de zee. Nu hoor ik vooral het verkeer. Maar ik zie de vuurtoren nog, kijk, precies door dat smalle spleetje tussen twee flats.”

Oog voor de natuur heeft Inge Lievaart altijd gehad. „Ik ben geboren op Texel, en de indruk die ik daarvan overgehouden heb, is die van het licht dat alles overkoepelt. Dat licht komt ook telkens terug in mijn gedichten. Alles wat je sterk beleeft, krijgt een meerwaarde: het licht, de duisternis, het water. Hoe beweeglijk kan water zijn, hoeveel stemmen kan het hebben. Je hebt levend water, maar ook water dat hard geworden is, versteend tot ijs - voor mij een beeld van verkild geestelijk leven. Maar ik geloof ook in de Zon die al het harde zacht maakt.”

Genoemd met een naam en geroepen
door een stem van buiten mijn horen
een opening in mij sprekend
een zilveren fluistering wordend
in het innigste van mijn ik

Genoemd met een naam en geroepen
om een stem te zijn een getuige
met handen en voeten sprekend
de fluistering te vertalen
van water in het versteende

„Ik heb geen stem in de lucht gehoord, ik ben geroepen door de Bijbel. Het hele leven staat bij mij in het kader van een roeping - als dichter, maar ook als mens. Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik een stem van het geloof zou moeten zijn, ook al zie je dat achteraf duidelijker dan in het begin.”

Inge Lievaart groeide op in een gereformeerd gezin, als de oudste van vijf kinderen. „Vader was hoofd van de School met de Bijbel - voor een armzalig loontje, want het was in de tijd dat het bijzonder onderwijs nog niet gelijkgeschakeld was. Mijn ouders hadden God lief, dat was écht, dat voelde je. Zelfs als heel klein kind kreeg je daar iets van mee.

Mijn eerste religieuze ervaring had ik toen ik nog geen drie jaar was, bij moeder op schoot, terwijl het om ons heen steeds donkerder werd. De lamp ging niet zo vroeg aan -om olie te sparen- en de straatlantaarns wachtten elke avond op de man met de trap die ze kwam aansteken. Maar ik was niet bang in het donker, ik voelde me helemaal in het geluk van de vrede getild, terwijl mijn moeder zong van ”Weet gij hoeveel sterren kleven”, of ”Daar ruist langs de wolken”, of ”Veilig in Jezus’ armen”.”

Drijvend op een stem
op geluid van zingen
naar geluk getild

zonder bang te zijn
kijken hoe het donker
|aldoor zwarter wordt

drijvend op een stem
op een lied van vrede
licht van sterren zien
-
dringt het donker op
is het licht verdwenen
zingt er nog een stem

„Het was voor mij vanzelfsprekend dat God van mij hield, net als van mijn vader en moeder. Maar ik ontdekte ook, als kind al: God en de satan vechten om jou, en niet omdat jij zo aardig bent. Dat verwarde me. Wilde ik dat wel? Het zit er al zo jong in, dat je zelf Gods liefde verdiend wilt hebben, dat je te trots bent om die gratis te krijgen. Toen ik veertien was besefte ik heel goed hoeveel ergs er in de wereld was, en ook dat ik zelf niet vrij was van dat kwaad.

In die tijd zat ik op oudejaarsavond in de kerk en daar werd voorgelezen uit Jesaja: ”Komt dan, en laat ons samen richten, zegt de Heere; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.” Dat kan gebeuren, dat een tekst je ineens heel persoonlijk raakt. Zo lang ik die stem uit de Schriften hoor, houd ik het bij die persoonlijke God: Hij spreekt ons aan en verlangt naar ons antwoord.”

Toen haar moeder stierf, was Inge Lievaart negentien en woonde ze met haar familie sinds drie jaar in Scheveningen. „Ik was de oudste, ik moest altijd het voorbeeld zijn. Dat heb ik soms wel moeilijk gevonden. Vanaf mijn negentiende heb ik het gezin gerund. Dat was een tijd waarin verschillende perspectieven op het leven verdwenen - ik was al jong verliefd, maar dat liep op niets uit, en nadat moeder gestorven was had ik ineens een taak waaraan ik jarenlang de handen vol had. In die tijd begon ik met dichten. Mijn zus en ik hadden ons verblijf in een van de bovenkamertjes, tweehoog. Zij is achtenhalf jaar jonger dan ik, en ze hield zich koest als het nodig was. Als ik zat te dichten, of in de vensterbank naar de nachtegalen zat te luisteren.

Toen dat dichten serieuzer werd, betreurde ik het soms wel dat ik na de mulo vaders aanbod van studie had afgeslagen. Ik was te jong toen: lagere school en mulo had ik in acht jaar doorlopen. De stof van vier jaar mulo deden we in Ridderkerk in drie jaar. Geen franje en extra lange schooldagen. Na afloop was ik murw. Dus ging ik in ons gezin van zeven mijn moeder helpen, die niet sterk was - ongezocht kreeg ik de opleiding die nodig was om haar op te volgen. Later bezocht ik wél met mijn vader lezingen over de wijsbegeerte der wetsidee, en dat leidde er weer toe dat ik twaalf jaar lang de privécolleges van prof. Mekkes heb gevolgd - heel goed om het denken te scherpen, om allerlei levensbeschouwelijke elementen in de poëzie te leren onderscheiden.”

Tijdens de Tweede Wereldoorlog debuteerde Inge Lievaart met de clandestiene uitgave ”Biecht van een christen aan zijn volk” (1944), een deeltje van de serie ”In signo piscium”, waarvan de opbrengst voor onderduikers bestemd was. De man achter die serie was Klaas Heeroma, de protestantse dichter en hoogleraar die in de wereld van de christelijke literatuur een gezaghebbende positie innam. „Hij kwam vaker bij ons langs tijdens de oorlog, op de fiets, met zijn gedichten de christelijke gemeenschap ondersteunend. Ik wist van niets toen hij ineens een stapeltje van mijn debuut meebracht: illegaal, en onder het pseudoniem Anna Terweel.

Na de oorlog hebben ze me in de kring gehaald, Van der Stoep, Risseeuw en Rijnsdorp. Zeven jaar ben ik secretaresse van het tijdschrift Ontmoeting geweest. Dat was voor mij een geschikte ingang bij allerlei auteurs, een goede leerschool ook: ik moest ineens oordelen over de poëzie van anderen, en daar leer je veel van. Toch zou ik niet weten wie mij nu écht beïnvloed heeft. Ik las veel, ook de Vijftigers, en daar reageerde ik dan weer op. Maar op mijn eigen manier.

Als dichter ben ik behoorlijk eigenwijs geweest, denk ik. Ik weet nog dat Piet Risseeuw eens tegen me zei: „Inge, ga toch eens wat eenvoudiger schrijven!” Hij wilde dat ik meer voor de gemeente zou dichten. Maar ik zei: „Meneer Risseeuw -ik bleef meneer zeggen, zo lagen de verhoudingen-, daar ben ik niet aan toe.” Het kon niet, ik moest eerst zodanig rijpen dat ik me één met de gemeente kon voelen, ik moest eerst mijn talent nog stemmen, mijn eigen geluid vinden. Maar later zijn ze royaal ontstaan, die gedichten van mijn ’wij-stem’.”

Haar vroege gedichten beschrijft ze achteraf als „wel wat retorisch.” Onder meer door het lezen van de Vijftigers is ze daar los van gekomen. „Ik leerde de woorden en beelden die zich zo gemakkelijk aandienen te wantrouwen en mijn verbeelding haar gang te laten gaan. Dat heb ik moeten leren: naar het vers luisteren, me afvragen hoe het wil worden, me voegen naar wat de beweging in me wil. Dan kan het vers ook anderen bewegen.”

De contacten met andere christelijke auteurs hebben veel voor Inge Lievaart betekend. „In mijn tijd bij Ontmoeting organiseerden we de Pinksterconferenties in Woudschoten. Ik moest dan de kamers verdelen en de centjes innen - ik was al doodmoe voor het begon. Maar na een paar jaar hadden Rijnsdorp, Risseeuw en Van der Stoep geen zin meer „om literaire catechisatie te geven”, zoals ze dat uitdrukten. Het hielp niet, er ontstond geen bezielende gemeenschap die de christelijke literatuur kon dragen in wederzijdse beademing. Ik miste de conferenties wel, met verschillende auteurs had ik een goede relatie opgebouwd, met Koos van Doorne, met Jacoba Vreugdenhil en zo veel anderen die inmiddels zijn overleden. Zonder dat vaste verband werd het onderlinge contact helaas zwakker.

Ik heb ook wel contact met de jongere christenauteurs, ben nog altijd lid van het Schrijverskontakt, maar iedere generatie staat toch eigenlijk weer op zichzelf. Ik heb het gevoel dat ze mij ’voorbij’ vinden. In de aanloop naar het Liedboek 2000 heb ik bijvoorbeeld een tekst opgestuurd, maar nee, zei de secretaresse, we hebben liever werk van jongeren. Ook in het verleden ben ik trouwens wel tussen wal en schip gevallen, doordat ik een vrouw was. Het huidige Liedboek, zoals het er nu ligt, is alleen maar door mannen gemaakt - daar ben ik wel jaloers op geweest, daar had ik bij willen zijn. Maar in Rijnsdorps ogen ben ik vermoedelijk altijd ”dat meisje dat ook gedichten schreef” gebleven.”

Inge Lievaart zorgde voor haar vader tot zijn dood: „Vader en ik hebben het bijna veertig jaar heel goed gehad, samen” Daarna moest ze -op haar 57e- voor het eerst een baan zoeken. Ze kwam op de redactie van het tijdschrift Woord en Dienst terecht bij uitgeverij Boekencentrum, tot ze een paar jaar later vanwege gezondheidsredenen met dat werk moest stoppen.

Dat ze nooit getrouwd is, heeft ze vroeger wel betreurd, nu niet meer. „Maar ik weet wat het is om lief te hebben - dat had ik wel jammer gevonden, als ik dat gevoel nooit had gekend. Later kreeg ik alsnog de kans om te trouwen, maar toen kon ik niet meer genoeg naar die ander toegroeien. Ik verlangde naar geestverwantschap, naar iemand die op dezelfde manier kon denken als ik. Eigenlijk was ik getrouwd met de poëzie.”

In de loop van de jaren publiceerde ze bundel na bundel. Ze ontdekte nieuwe, Japanse versvormen: de haiku, de tanka. „Dat zijn vormen waarin je geen geloofservaringen, geen religieuze emoties kunt neerleggen. In een haiku kun je alleen maar in beelden laten voelen wat je gezien of beleefd hebt, en de diepte ervan -soms ook wat het geloof betreft- laten voelen.”

Zonder vertragen
gaat het water zijn omweg
met haast en geduld

Die omweg van het water zag de dichteres aan de Geul in Limburg: soms maakt het riviertje een grote bocht om bijna weer bij het uitgangspunt uit te komen en daarvandaan zijn weg te vervolgen. „Ik heb veel vakanties in Limburg doorgebracht, alleen, zonder gezelschap. Met andere mensen moet je altijd praten, en dan hoor je en zie je niet alles. Die stilte heb ik nodig om te kunnen dichten. Als ik me door mensen had willen laten inspireren was ik wel romans gaan schrijven, maar mijn talent ligt de andere kant op. Ik voel me zijdelings met de mensen verbonden, altijd via de omweg van mijn werk. Soms heb ik er wel eens hinder van, dat ik niet zo sociaal aanwezig kan zijn. Toch ben ik een mens die vanuit de relatie schrijft, en naar de relatie toe.”

De laatste jaren heeft Inge Lievaart meer dan ooit oog voor „de strijd tussen God en de boze, tussen het nee en het ja dat in de wereld rondgaat.” Waar iets goeds ontstaat, komt ook tegenstand, is haar ervaring. „Mijn vader zei vroeger al, als het avondmaal geweest was: „Kinderen, pas op, want op het hoogtepunt komt er altijd een verstoring.”

Als ik om me heen kijk, zie ik de chaos die de boze veroorzaakt, de chaos die alleen maar lijkt toe te nemen. Het leven vloeit uit de kerken weg, terwijl ik zit te schreeuwen om dat levende water weer te zien. En tóch, en tóch... Ik heb geleerd dat het soms eerst de verkeerde kant op lijkt te gaan, net als de Geul in Limburg.

Veel mensen weten niet wat verwachten is. Als ze bidden doen ze hun handen meteen weer dicht, ze houden ze niet open om te ontvangen. Het kan zijn dat je persoonlijke zorgen niet opgelost worden - dat probleem valt trouwens bij mij nu haast weg, ik zit al zo dicht bij de grens... Maar als je bidt om het heil van de gemeente, en dán niet verwacht, ben je ongelovig. Het is niet verwonderlijk dat de strijd alleen maar lijkt toe te nemen: ik zie in de Schrift dat het erbij hoort, het zijn de weeën van de geboorte, zoals Jezus zegt. En daarom kan ik toch niet anders dan hoopvol naar de toekomst kijken. Dwars door die weeën heen verwacht ik iets wat niet te beschrijven is.”

Levenslang dit reiken
zelfs vanuit geluk
richting naar nog verder
dieper hoger rijker
door geen droom te lokken
want een stem gehoord

want een roep vernomen
strekken in verlangen
naderbij te komen


in te gaan in zien