Terug naar wandellinks Terug naar de alternatieve homepage van de FLAL FLAL wandeltocht vanuit Warffum op 12 maart 2005


datum 12 maart 2005 plaats Warffum
provincie Groningen gemeente Eemsmond
afstanden 25, 40 en 60 km naam wandeltocht Het Hogeland- wandeltocht
starttijd 9.00 uur (60 km-8.00 uur) postcode start: 9989 ZG
startadres Op Roakeldaishal, Oostervalge 52 a
openbaar vervoer Vanaf treinstation Warfum met de Regiotaxi Noord-Groningen
(Reserveren verplicht 0900-0911) of ± 15 minuten lopen
route historie omgeving nabeschouwing verslag
naar de top van deze pagina















De wandeltocht start in de Op Roakeldaishal in Warffum. In deze hal vindt jaarlijks het folkloristisch dansfestival
Op Roakeldais plaats, dat dit jaar voor de 40-ste keer wordt gehouden.
De wandelroute loopt voor alle 3 afstanden van Warffum via rustige landweggetjes en fietspaden naar wierdedorp Stitswerd. Op de deels afgegraven wierde van Stitswerd staat de Sint Gregorius kerk die omstreeks de dertiende eeuw is gebouwd. De kerk is tijdens de wandeltocht te bezichtigen tussen 9.30 en 11.00 uur. De rust is in Onderdendam, een dorp dat ligt aan een knooppunt van waterwegen en vroeger van grote betekenis was voor het vervoer personen en van landbouwproducten naar de stad Groningen en van personen en gebruiksgoederen van de stad naar het platteland. De 25 km route gaat na de rust via het prachtige wierdedorp Rasquert. Deze wierde is begin vorige eeuw deels afgegraven en op die plek ligt nu de ijsbaan. De andere routes gaan via Winsum en Obergum. In Obergum gaat de route langs de Herv.kerk . Dit is een neo-gotische kerk uit de dertiende eeuw met in een aantal schilderingen uit de vijftiende eeuw. De kerk is tijdens de wandeltocht te bezichtigen tussen 12.00 en 16.00 uur.
De tocht gaat verder langs Schaphalsterzijl, dit is een uitwateringssluis die het water loost op het Reitdiep. De route gaat verder via Schouwerzijl, de 60 km route maakt nog een lus via de borg Verhildersum in Leens, naar Eenrum waar een rustpauze wordt gehouden. Na de rust via Saaxumhuizen en Breede terug naar Warffum. In Warffum gaat de route langs Openluchtmuseum Het Hoogeland.
naar de top van deze pagina





























naar de top van deze pagina
Het ontstaan
Het juiste jaar is helaas niet vast te stellen. Het eerst horen we de naam Warffum voorkomen bij Liudger (744 - 809), die in de 5 gouwen ten oosten van de Lauwers was aangesteld als evangelieprediker.
Zijn Vita vertelt een beroemd geworden mirakel: "Eens kwam hij op een apostolische tocht aan een hoeve, Helwerd genaamd, en een zekere vrouw, Meinswit geheten, ontving hem in haar huis. Terwijl Liudger daar met zijn leerlingen aan tafel zat, werd hem een blinde voorgesteld die de naam Bernief droeg. Deze stond bij zijn bekenden in hoge gunst daar hij vriendelijk van inborst was en (bij zijn harp) de grote daden der voorvaderen voortreffelijk wist te bezingen. Maar al drie jaar was hij volkomen blind en het licht was geheel uit zijn ogen geweken. Liudger zag hem met vriendelijk gezicht aan en vroeg hem of hij wilde biechten. De blinde zei van ja, waarop Liudger hem vroeg de volgende dag terug te komen. Als de man Gods de volgende dag te paard uitreed, ontmoette hij de blinde. Nu nam Gods dienaar, na eerst afgestegen te zijn, het paard van de blinde bij de teugel en voerde Bernlef buiten het gewoel van het volk. Hij hoorde diens biecht, legde boete of penitentie op. Toen tekende Liudger de ogen van de blinde met het teken des heiligen Kruises, waarna hij hem, zijn hand voorhield en vroeg of hij ook iets zag. Vol vreugde antwoordde de blinde dat hij Liudgers hand kon zien. "Breng dan dank", sprak Liudger, "aan de almachtige God".
Pratende over het katholiek geloof kwamen ze bij het dorp Warfum. Hier vroeg Liudger aan Bernlef of hij het dorp kon zien. Bernlef noemde het dorp onmiddellijk met de naam en verklaarde de bomen en huizen goed te kunnen onderscheiden. Hierop herhaalde Liudger: "Dank de almachtige God, die U het licht uwer ogen heeft terug geschonken".

Voorjaar 809, na de vorige dag nog op twee-plaatsen gepreekt te hebben, gaf Liudger volgens de Vita "omringd door zijn leerlingen zijn vrome ziel aan haar Schepper weer".
Hieruit kunnen we opmaken, dat het dorp Warffum vóór voor het jaar 800 is gesticht. Een schatting over het ontstaan wijst in de richting van de 5e eeuw. Gemeentehuis
Tijdens de Bataafse Republiek voorzag de Staatsregeling van 1798 in de vorming van burgerlijke gemeenten, die tot taak kregen om de besluiten van het centrale gezag uit te voeren. In de grondwetten van 1814 en 1815 van het Koninkrijk der Nederlanden kregen de gemeenten tevens de bevoegdheid om plaatselijke keuren en verordeningen vast te stellen. Hoewel de administratie voor een plattelandsgemeente nog geen grote omvang zal hebben gehad, diende men toch te beschikken over een ruimte om het archief te bergen.

Ook voor de vergaderingen van schout en assessoren (na 1851 b en w), de gemeenteraadsvergaderingen en de huwelijksvoltrekkingen moest een geschikte ruimte beschikbaar zijn.

Op het platteland werd de secretarie dan vaak ondergebracht in de herberg waar tot de revolutie het rechthuis was gevestigd. De eerste archiefstukken dateren uit 1820. Voor de publieke bijeenkomsten zal de gemeente Warffum een ruimte hebben gehuurd in de herberg die stond aan de oostzijde van de Hoofdstraat, naast en ten zuiden van de kosterij en de school. Dit is het terrein waar sinds 1970 het Vrouw Fransens Gasthuis staat. Omstreeks 1830 was Heine Tjaards Rijkels eigenaar van deze herberg. In 1841 liet Jacob Eltjes Werkman op deze plaats een nieuw logement met bovenzaal bouwen. Hierin kreeg de gemeente Warffum de beschikking over een ruimte om te gebruiken als secretarie en raadszaal. Voor de kastelein was dat een goede zaak. Zijn bedrijf steeg er door in aanzien, met als gevolg vermeerdering van klandizie en inkomsten.

Dit logement, waaraan boven de ingang een uithangbord hing met het opschrift LOGEMENT HET HUIS DER GEMEENTE, later hotel GEMEENTEHUIS genoemd, was dan ook tot de verwoestende brand op 3 januari 1935, het voornaamste in de gemeente.

De kerkvoogdij vergaderde er en hield er zitting tot het innen van de vaste huren.

Het kerkvoogdij-archief werd hier in een brandkast bewaard.

Bij de invoering van de drankwet in 1881 werd het de overheid verboden om haar domicilie te hebben in een lokaliteit waar sterke drank te koop werd aangeboden. Binnen vijf jaren moest aan deze toestand een einde komen.

In Warffum maakte men daar niet al te veel haast mee. Eerst eind 1886 bracht het college van burgemeester en wethouders een plan voor een nieuw gemeentelokaal met wachtkamer ter tafel. Dit plan moest dan gerealiseerd worden aan de westzijde van de Hoofdstraat, tegenover het logement Het Huis der Gemeente.

De logementhoudsters, de dames E.M. en J. Werkman waren genegen het plan uit te voeren wanneer hen een jaarlijkse huur van f. 150,-- werd verzekerd. De gemeenteraad was voor het plan, er werd gebouwd, een nieuw ameublement aangeschaft en op 24 augustus 1887 vond de eerste raadsvergadering in het nieuwe gebouw plaats.

De huur werd aangegaan voor twintig jaren. De verhuursters verbonden zich het gebouwde gedurende die tijd te onderhouden, te zorgen voor verwarming, verlichting en het schoonhouden van de lokalen en meubels en voorzover dat nodig zou zijn voor bediening. In 1907 verhuurde M. Hamstra, sinds 1905 kastelein, het gemeentelokaal weer voor zes jaren. De huur werd toen gebracht op f. 175,-- per jaar.
In 1913 werd aan de Oosterstraat door timmerman Jan Bos uit Warffum voor f. 12.633,-- een nieuw post- en telegraafkantoor gebouwd. Het oude kantoor aan de Hoofdstraat 26 (eigendom van de gemeente) kwam leeg te staan en de gemeenteraad besloot dit pand te vertimmeren tot gemeentehuis. De aanbesteding vond plaats op 17 oktober 1914. De laagste inschrijvers waren Geert Struivinga voor het timmerwerk en Jacob van der Hoek voor het verfwerk, beiden uit Warffum voor respectievelijk f. 1.734,-- en f. 365,--.
Op 6 april 1915 kwam de gemeenteraad voor het eerst in dit vernieuwde gebouw bijeen.

Het oude gemeentelokaal aan de Hoofdstraat 22, met gang en wachtkamer, werd eerst enige jaren gebruikt als woonhuis, daarna was er vele jaren een slagerij in gevestigd, weer later enige jaren als kapsalon. Het is ook nog gebruikt als pizzeria. In 2002 is het pand door de huidige bewonders weer in oude staat hersteld.
Omstreeks 1928 keerde het post- en telegraafkantoor terug naar zijn oude stek Hoofdstraat 26; de gemeente nam haar intrek in het postkantoor Oosterstraat 12. Onder architectuur van E. van Linge te Groningen werd een verbouwingsplan gemaakt en bij de gehouden aanbesteding bleek Y. Bousema uit Ezinge de laagste inschrijver. Voor f. 15.050,-- werd hem het werk gegund.
In de nazomer van 1929 werd het gemeentehuis in gebruik genomen. De aannemer kreeg f. 200,-- boete wegens te late oplevering.

Het indertijd bekende geïllustreerd familieweekblad Het Noorden in Woord en Beeld plaatste in het nummer van 8 nov. 1929 een foto van het nieuwe gemeentehuis met het volgende onderschrift:

"Een keurig ingericht, modern gemeentehuis is te Warffum in gebruik genomen, een villa mogen we gerust zeggen, die helemaal geen dor administratieven indruk maakt, maar die we best kunnen denken in een omgeving van landhuizen naar den laatsten smaak. En Warffum heeft gelijk: het steekt hier toch niet op 'n dubbeltje?"

Het gemeentelijk apparaat was nu zeer ruim gehuisvest. Het aantal ambtenaren is in de laatste dertig jaren echter dermate toegenomen dat de technische dienst gemeentewerken (in combinatie met de gemeenten Baflo en Usquert) in 1977 zijn intrek heeft genomen in een vrijgekomen gedeelte van het P.T.T.-complex aan de A.G. Bellstraat 3.

Het gemeentehuis heeft, afgezien van enige interne verbouwingen, nog hetzelfde aanzien als in 1929.

Het Wapen
In van der Aa's Aardrijkskundig Woorden boek der Nederlanden, 12de deel, 1849 staat bij Warffum onder meer vermeld: Het wapen dezer gemeente bestaat uit drie gekaakte haringen. Omstreeks de eeuwwisseling begon de gemeenteraad van Warffum aan een eigen wapen te denken. In de vergadering van 29 juli 1902 kwam burgemeester Bijlsma met een ontwerp van een wapen, voorstellend, een opgericht zwaard met twee Malthezer kruisen. De raad besloot om aan de Koningin een verzoekschrift te richten dit wapen voor de gemeente Warffum te mogen voeren. De Hoge Raad van Adel - door de Minister van Justitie om advies gevraagd - had echter bezwaren en wel op grond van hetgeen in het Aardrijkskundig Woordenboek van van der Aa wordt beschreven. Ook wist de Hoge Raad te melden dat er bij de Bieuwketil over het Warffumermaar een herberg stond waaraan in vroeger tijd een uithangbord hing waarop drie vissen waren afgebeeld. De Raad vroeg zich af of deze herberg wellicht tot recht- of raadhuis had gediend. De rijksarchivaris in de provincie Groningen mr. J.A. Feith wist aannemelijk te maken dat de herberg niet als rechthuis had gediend en dat de afbeelding op het uithangbord het wapen van het jonkersgeslacht Clant was. Leden van deze familie hadden onder meer op de Breedenborg gewoond. Tevens hield hij een pleidooi voor het ingediende ontwerp. In de zomer van 1902 was de archivaris al in debat geraakt met dr. G.A. Nauta, van 1891-1907 leraar Nederlands aan de Rijks Hogere Burgerschool te Warffum over het ontwerp en de beschrijving van het wapen. Het ging voornamelijk over de betekenis van de twee delen waaruit het woord warfheim bestaat. Nauta was van mening dat er wat Warffum betrof niets méér voor de hand lag dan een beeld te nemen van Sint Jan met één zijner attributen (kelk, gifbeker of arend) met het oog op het eens te Warffum bestaande Johannieterklooster. Feith vroeg zich af of het Warffumer klooster in zijn drie eeuwen van bestaan en later zulk een hoofdrol in de geschiedenis van het dorp Warffum heeft vervuld, dat daaraan alleen gedacht moest worden. Hij gaf de voorkeur aan een voorstelling herinnerend aan het wereldlijk én geestelijk leven van Warffum. De naam Warffum als Warfhem of Werfhem, reeds in oorkonden van 1000 voorkomende, kan verklaard worden als het heem, als de plaats waar de Warf werd gehouden. De Warf is in het oude Friese recht de volksvergadering waar recht werd gesproken. In de late middeleeuwen werd de Warf het gericht in hoger beroep. Warffum is dus een oude gerechtsplaats en het zwaard in de rechtspraak duidt hierop. De twee Malthezer kruisen wijzen op het bestaan van het voormalig klooster der Johannieter of Malthezer ridders te Warffum, welk klooster om zijn groot grondbezit in de omgeving bekend was. Op 12 oktober 1903 heeft H.M. de Koningin aan de gemeente Warffum een wapen verleend.

Het bestuur
De Grondwet van het Koninkrijk stelt dat er provinciën en gemeenten kunnen worden gevormd, ieder met een eigen bestuur en taak bij wet geregeld. Deze wetten zijn de Provinciale Wet van 1850 en de gemeentewet van 1851. Met betrekking tot de uitvoering van de hun in de betreffende wet opgelegde taak zijn genoemde bestuurslichamen staatkundig onafhankelijk binnen de eenheidsstaat.

Vóór 1795, tijdens de Republiek der Verenigde Nederlanden, na afzwering als landsheer van Koning Philips II van Spanje, was er van een eenheidsstaat geen sprake. Zeven zelfstandige gewesten hadden zich in 1579 verenigd tot een bond van staten in de Unie van Utrecht. Een daarvan was het gewest Stad en Lande van Groningen. Was reeds in 1580 de band door het verraad van Rennenberg verbroken, op 23 juli 1594 bij het Tractaat van Reductie werd het gewest opnieuw opgenomen binnen de Statenbond.

In eerste aanleg was de bond gevormd met het doel de verdediging tegen een gemeenschappelijke vijand (Spanje) en de verkrijging van de nodige financiën daartoe. De gelden moesten de afzonderlijke gewesten verstrekken op basis van een evenredig aandeel (quotering).

Het bestuur was in handen van de Staten-Generaal, derhalve de afgevaardigden van de Staten der gewesten. Deze hadden een speciale last en konden niet naar eigen inzicht handelen. Het gewest Stad en Lande van Groningen had drie plattelandskwartieren en wel Hunsingo, Fivelgo en het Westerkwartier (de Ommelanden) en voorts de stad Groningen met de aan haar horige gebieden Gorecht, de beide Oldambten (Klei en Wold) en Westerwolde, samenkomend in de Statenvergadering.

De Ommelanden met een eigen organisatie, bestuur en kas waren in het gewestelijk bestuur vertegenwoordigd door de eigenerfden uit de kerspelen (dorpsgebieden). Alle eigenerfden, die meer dan 30 grazen (15 ha) land in eigendom hadden en tot de Gereformeerde kerk behoorden, waren gerechtigd ter Staten-vergadering te komen. Als kerspel waarvoor zij konden verschijnen gold de woonplaats, indien ook daar de 30 grazen land lagen.Volmachten konden verschijnen voor de kerspelen waarvoor geen eigenerfden opkwamen. De stem van de Ommelanden werd bepaald op een afzonderlijke landdag. De drie kwartieren waren verdeeld in drie onderkwartieren, die van Hunsingo omvattende elk 17 kerspelen, van Fivelgo elk 15 en van het Westerkwartier resp. 8, 13 en 16, in totaal 133 kerspelen. Elke eigenerfde en volmacht had één stem. De jonkers als grootgrondbezitters en mede dientengevolge een beheersing van het bestuur van het zijlvest (waterschap), hadden evenwel alle macht.

In de eerste plaats bestond de opdracht van het bestuur der Ommelanden in de behandeling van zaken van algemeen belang van het gewest, maar vervolgens een plaatsbepaling tegenover de Stad, waar- mede de belangen lang niet altijd parallel liepen.

Voor waterstaatszaken waren er afzonderlijke organen, de zijlvesten als o.m. het Winsumer- en Schaphalsterzijlvest met zijirechters en volmachten.Dit bestuursstelsel in de Ommelanden bleef ook na 1795 bestaan. In de 19de eeuw gingen de zijlvesten op in gevormde waterschappen, o.a. Hunsingo (1854).

De rechtspleging werd uitgeoefend door de ooster- en westerwarf, tot stand gekomen door een verdrag uit 1368 tussen de Stad en de Ommelanden tussen Eems en Lauwers. De Stad stelde vier hoofdmannen aan, die hoe langer hoe meer als afzonderlijk orgaan van rechtspraak ging fungeren (de Hoofdmannenkamer). De betekenis der warven was gering door dit optreden. Door de opkomst der staten verdween hun wetgevende bevoegdheid. Over de aanwijzing door de stad van de hoofdmannen bleven de Ommelanden ook na 1594 niet content, dit gelet op de hen opgelegde ondergeschiktheid. Enige tegemoetkoming was er in 1643. Sindsdien werd de luitenant (voorzitter) door de Provinciale Staten aangesteld en werd het aantal leden gebracht op 8, waarvan 3 aan te wijzen door de Ommelanden. De overheersing bleef tot 1755 toen de getalsterkte werd bepaald op 9 door de Stad en 9 door de Ommelanden te benoemen leden. De voorzitter van de Justitiekamer, nu Provinciaal Gerechtshof, werd om de twee jaar gekozen, beurtelings door de Stad en de Ommelanden.

In eerste aanleg trad in het Oosterkwartier (Hunsingo en Fivelgo) bij de rechtspleging de Redger op. Het ambt ging oorspronkelijk om, aangezien het bezit van een edele heerd het recht maar ook de plicht gaf, het ambt gedurende een jaar waar te nemen. Er waren 65 rechtstoelen, waarvan de rechtsgebieden andere grenzen hadden dan het kerspel. De jonkers wisten als borgheren zich door aankoop van heerden meester te maken van het ambt. In plaats van omgaand werd het een staand redgerambt. In veel gevallen oefende de borgheer of zijn rechtsopvolger het ambt niet zelf uit, maar machtigde hij een ander (de gesubstitueerde). In Warffum waren dit enige opvolgende leden van de familie Van Bolhuis, die uit hun eigen positie zich aandienden als geconstitueerd (aangesteld) redger.

Met uitzondering van Appingedam, dat een stedelijk bestuur had, waren er in de Ommelanden vóór de Revolutie (1795) geen gemeenten.

In de kerspelen moesten toch zaken worden geregeld, anders dan die van waterstaatkundige aard.

De kerk rekende tot haar opdracht het verzorgen van het onderwijs, de armenzorg, de 'burgerlijke stand' door registratie van doop, ondertrouw dan wel huwelijkssluiting, begraving van lijken op het hof rond de kerk. Door toezicht op de levenswandel van haar lidmaten trachtte zij niet alleen het geestelijk leven in het kerspel te bevorderen, maar ook handhaving van de bestaande sociale ordening. Voor de uitvoering van werken van algemeen belang als aanleg en onderhoud van wegen en kerkepaden met bijkomende werken (vonders), de kerk en de toren als algemeen kerspelbezit, werd een hoofdelijke omslag, speciaal gericht op een bepaald doel dan wel voor algemene lasten van het kerspel, geheven.

Verantwoording van gevoerd beleid en beheer werd afgelegd op de 'rekendag'. Tijdens de Republiek kan dan ook worden gesproken van het gaan van het leven in het dorp door de kerk. Kerspelbesturen zijn er niet gevormd. Het kerspel openbaarde zich toch als een eenheid, waarbinnen het publieke leven tot uiting kwam.

In de 18de eeuw werd het evenwel duidelijk dat de inrichting van het bestuur verre van ideaal was en wijziging behoefde. In de steden was de macht van de regenten, ontstaan door onderlinge contracten van correspondentie tot verdeling van ambten onder familieleden en vrienden (familieregering), een steen des aanstoots. Zowel gegoede als kleine burgers voelden zich benadeeld. Zij hadden geen enkele invloed. In de Ommelanden waren de eigenlijke machthebbers de jonkers op de borgen. Bij de uitoefening van de macht sloten zij liques (verbonden) en overheersten dientengevolge de overige eigenerfden.

Verzet hiertegen resulteerde in de vaststelling op 28 november 1749 door de Staten van Groningen en de Stadhouder van het Reglement Reformatoir, dat bedoelde de grootste misstanden weg te nemen.

Verboden werden o.m. de overeenkomsten voornoemd. Door een slappe toepassing van het reglement werkte het niet veel uit. De partij der Patriotten ijverde voor het wegnemen van allerlei misbruiken. Zij beoogde meer gewestelijke dan staatshervormingen. Haar invloed in de Ommelanden is niet groot geweest. In de kerk waren het ds. Bacot van Eenrum en ds. Hoffman van Middelstum die hun patriottische preken hielden. Bij de komst der Pruisen in 1787 verdween Bacot naar Frankrijk en met hem een aantal gelijkgezinden. In het kielzog van de Franse soldaten kwamen zij in 1795 terug.

De Bataafse tijd van 1795-1798 kan worden aangemerkt als die van overgang. Er kwam een Intermediair Administratief Bestuur. Evenmin als in de andere gewesten kwam er ten aanzien van het plaatselijk bestuur iets tot stand. De Staatregeling van 1798 bracht Stad en Lande onder het Departement van de Eems en wel ingaande 1 april 1799. Het Intermediair Administratief Bestuur bleef tot dat tijdstip bestuursorgaan, dat op 10 april 1798 het gebied indeelde in 47 plaatselijke besturen. Tot de gemeente Warffum behoorden de kerspelen Warffum met 819 inwoners, Breede 69, Westernieland 244 en den Andel 332, in totaal 1464 inwoners. Tot leden van het provisionele plaatselijke bestuur werden aangesteld Jan van Bolhuis, gedoopt te Groningen 16 januari 1750, gedurende jaren redger te Warffum, secretaris-ontvanger van het Winsumer- en Schaphalsterzijlvest, overl. te Warffum 19 juli 1803 en Warner Luitjes, gedoopt te Mensingeweer 17 november 1747, houtkoper te Warffum en aldaar overleden januari 1800, en Jan Corneellis te Westernieland en Louwe Jans te den Andel.

Het plaatselijk bestuur was overeenkomstig de bepalingen van de Staatsregeling van 1798 slechts een administratief lichaam. Het was verplicht uit te voeren en te doen uitvoeren alle decreten en besluiten van de Constituerende Vergadering, het Uitvoerend Bewind der Bataafse Republiek en de bevelen van het Intermediair Administratief Bestuur van het voormalige gewest Stad en Lande. Alle daden van wetgeving of rechtspleging waren hem verboden. Het plaatselijk bestuur was derhalve een orgaan dat slechts mocht uitvoeren hetgeen werd opgedragen. Over vergoeding van te maken of gemaakte kosten werd niets geregeld, hetgeen leidde tot onaangename verwikkelingen. Pogingen tot het verkrijgen daarvan, zo nodig bij wijze van voorschot uit de Ommelander Kas, strandden op overwegingen van bevoegdheid. Evenwel had op 21 december 1801 een gehouden volksstemming tot resultaat dat een overgrote meerderheid zich voor het voorstel verklaarde gelden uit de Ommelander Kas te putten, hetgeen per jaar een som van plm. f.10.000 zou betekenen. De regeling had alleen betrekking op de gemeenten in het Ommelander gebied, niet in de oude stadsgebieden als Gorecht, Oldambt en Westerwolde en duurde van 1798 tot 1808.

Een wijziging van de indeling van Groningen van juni 1800 en inkrimping tot 30 gemeenten kwam niet tot stand, evenmin als een voorstel in 1803.

De regeling van 1798 bleef in stand tot 31 mei 1808. De ingestelde plaatselijke besturen hadden zeer aan betekenis ingeboet en waren grotendeels vervallen door overlijden, verhuizen en bedanken, zodat er dikwijls van een bestuur geen sprake meer was.

Bij de nieuwe verdeling in 37 gemeenten in 1808 werden de dorpen Warffum en Breede, alsmede Clsquert ingedeeld bij Clithuizen. Een lang bestaan was haar niet beschoren. Tijdens de inlijving bij Frankrijk volgde bij Keizerlijk decreet van 21 oktober 1811 een nieuwe indeling, nu in 62 gemeenten. Zij is tot op heden, op enige samenvoegingen en grenscorrecties na, in stand gebleven, zodat de provincie Groningen 50 gemeenten telt.

Warffum met in totaal 942 inwoners, waarvan 876 in het hoofddorp en in Breede 66, werd opnieuw zelfstandig binnen de nu nog bestaande grenzen. Het bestuur werd gevormd door de maire (burgemeester), de adjunct-maire (wethouder) en de conseil municipaal (gemeenteraad) met 10 leden. Maire werd Doje Pieters van Zeeburgh, adjunct-maire Krijn Jacobs Ritzema en raadsleden werden Gerrit Aldershoff, Jacob Nannes Bekema, Jan Jacobs de Boer, Hidde Pieters Bouwman, Garmt Hendrikus Elings, Willem Georgius Nuitz, Jan Rijkels, Ties Garmts Tiessen, Aldert Jans de Vries en Luitjen Warnders.

In de jaren 1814-1819 werden nog pogingen aangewend een meer op de voormalige rechtstoelen gebaseerde gemeentelijke indeling te verkrijgen. Zij hadden geen gevolg. Bij Koninklijk Besluit van 7 mei 1819 werd het Reglement van Bestuur voor het platteland der provincie Groningen als de op één na laatste, vastgesteld. De benaming maire werd vervangen door schout. Zijn benoeming door de Koning vond plaats voor onbepaalde tijd. Hij werd door twee leden uit de gemeenteraad als assessor bijgestaan. Drie tot zeven leden kon de gemeenteraad, te benoemen op zijn voordracht door de Provinciale Staten, tellen. De zittingsperiode duurde zes jaren. In 1825 werd dit reglement vervangen.

Een nieuwe Grondwet werd in 1848 aangenomen. Daarin werd bepaald dat het bestuur der gemeente zou worden geregeld bij wet. Deze gemeentewet, daterend van 1851, is nog van kracht, uiteraard vele malen gewijzigd, dan wel aangevuld.

In 1820 was in de gemeente Warffum K.J. Ritzema schout; leden van de raad waren J.N. Bekema, J.J. de Boer, H.P. Bouwman, D.P. Boykema, G.H. Elings en T.G. Tiessen. Bekema en Elings fungeerden als assessor.

Het bestuur der gemeente bestaat sinds 1851 uit een raad, een college van burgemeester en wethouders en een burgemeester. Wie in een bepaald geval als gemeentebestuur moet worden beschouwd hangt af van het onderwerp, dat aan de orde is. Op het gebied van de autonomie - de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente - kan met gemeentebestuur slechts de raad zijn bedoeld, tenzij op grond van een uitdrukkelijk wetsvoorschrift burgemeester en wethouders bevoegd verklaard zijn. Onder de naam van dagelijks bestuur is het verrichten van bestuursdaden aan burgemeester en wethouders opgedragen en behoort de handhaving van de openbare orde tot de taak van de burgemeester, die zowel voorzitter is van de raad als van het college van b en w. De raad is derhalve het hoogste bestuursorgaan der gemeente. Begraafplaatsen
Ingaande 1828 werd in de provincie Groningen het begraven in de kerken verboden. Dit was ook reeds bij decreet van 12 juni 1804 gesteld, maar bij besluit van de souvereine Vorst (Koning Willem 1) buiten werking gesteld. Overigens werd er begraven op het hof rond de kerk. Borgbewoners, de predikant en leden van zijn gezin en enkele vooraanstaanden in de dorpsgemeenschap vonden een laatste rustplaats in de kerk.

In 1827 stelden Gedeputeerde Staten van Groningen een onderzoek in naar de lijkbezorging in de gemeenten. De raad van Warffum besloot op 3 december 1827 te verzoeken de begraving op het kerkhof te Warffum voorlopig toe te laten dat "hoewel binnen de bebouwde kom leggende is (zij) nochthans een zeer bijzondere geschikte open plaats en kan na het algemeen oordeel door geen geschikter worden uitgevonden". Ook Breede heeft een "zeer geschikte Opene en Lugtige" begraafplaats op het kerkhof. De bestaande toestand mocht voorlopig voortduren.

Reeds in 1839 was ten noorden van Warffum door de kerkvoogden der Hervormde gemeente een nieuwe begraafplaats aangelegd, die in 1882 werd vergroot. Bij raadsbesluit van 3 februari 1970 werd zij door de burgerlijke gemeente overgenomen. In Breede werd plm. 1900 door het kerkbestuur een nieuwe bijzondere begraafplaats aangelegd.

De in 1827 geschilderde situatie zal te rooskleurig zijn geweest. Landelijk werden reeds kort na 1850 pogingen aangewend tot het stellen van algemene regelen bij wet, doch dit had eerst resultaat door de aanvaarding van het zevende ontwerp, bekend als de wet van 10 april 1869 (de Begraafwet), nu de Wet op de Lijkbezorging geheten.

In december 1883 kwam bij het gemeentebestuur een verzoek in om aan de Israelitische gemeente te Warffum grond te verkopen voor de aanleg van een eigen begraafplaats. Ten noorden van de bestaande begraafplaats werd deze voorziening voor de Joodse gemeenschap tot stand gebracht.

Oogsten
In de vergadering van 17 oktober 1828 sprak de gemeenteraad over het mislukken van de aardappeloogst en die van andere tuinvruchten in genoemd jaar vanwege de "menigvuldige regens". Besloten werd een inzameling van giften te houden "voor de geringe Klasse van menschen welke door het natte zomer saysoen tegen de aanstaande winter geen voorraad kunnen opdoen".

In het midden der 18de eeuw kwam de aardappel op als volksvoedsel en maakte een zodanige opgang dat rond 1800 hij met de rogge het meest verbouwde gewas werd. Tussen 1820-1830 ondervond de teelt veel moeilijkheden door kwaliteitsdaling, mede beïnvloed door slechte weersomstandigheden in verschillende jaren. Herstel had plaats in de jaren tussen 1833 en 1842. In 1845 teisterde voor het eerst de aardappelziekte die van hardnekkige aard bleek te zijn het gewas. In sommige delen van het land was hongersnood het gevolg. De gemeenteraad beraadslaagde in de vergadering van 18 oktober 1845 over "middelen ter voorziening in de behoefte van de geringe volksklasse gedurende den aanstaanden winter, veroorzaakt door het mislukken van den aardappelenoogst, en wel voornamelijk om de noodige fondsen, daartoe bijeen te brengen". Besloten werd een buitengewone personele omslag te heffen van f. 4.160. Met de uitvoering van het besluit werden dr. R. Westerhoff, P.D. Boykema en K.J. Dwarshuis belast. Zij vormden de commissie voorzieningen behoeften minvermogenden, die begin 1846 werd gemachtigd voor rekening en risico der gemeente 10 jukken (is 5 ha) land te huren en de grond bij kleine gedeelten "aan de daaraan behoefte hebbende daglooners naar den door de commissie aangeganen huurprijs af te staan tot het verbouwen van aardappelen, wortelen en groote boonen, in overleg met de commissie". Deze commissie liep in haar werk enigszins vooruit op hetgeen na Wereldoorlog I en met name in de jaren 1920-1940 op basis van de Landarbeiderswet tot de mogelijkheid behoorde. Deze wet van 20 april 1918 beoogde de landarbeider de gelegenheid te geven tot het verkrijgen in eigendom van land met een woning of los land in pacht.

Verkeer en vervoer
In het verkeer tussen de dorpen en de stad Groningen nam tot het einde der 19de eeuw de trekschuit - de snik - een belangrijke plaats in. Tot de taak der gemeente behoorde dan ook te zorgen voor de veiligheid der ingezetenen bij de aan- en afvaart van de schuit. Op 20 oktober 1823 besloot de gemeenteraad het opsteken van de lantaarns aan het Trekdiep te Warffum op die tijdstippen uit te besteden. Voor de jaren 1823 en 1824 kwam de gemeente met Harm Eises Dijkema, tapper te Warffum overeen, dat hij het werk zou verrichten voor f. 6,00 per jaar, inclusief de levering van materialen.

In 1840 waren er klachten over het afvaren van de trekschuit uit Groningen. In plaats van vertrek des namiddags om 3.00 uur zou dit een uur later plaats vinden. Meestal werd de tijd door klokluiden aangegeven met een half uur overschreden, "zo is het maar al te zelden half acht ja negen uur, voor en aleer de schuit te Warffum arriveert", stelde de gemeenteraad vast. Besloten werd Gedeputeerde Staten te verzoeken te bewerken, dat de afvaart als voorheen om 3.00 uur zou geschieden.

In 1825 was het nodig de trekvaart van Warffum naar Onderdendam opnieuw te graven. Het provinciaal bestuur besloot langs de vaart een puinweg aan te leggen, hetgeen van groot belang voor de gehele gemeente Warffum werd geacht. Tot dekking der kosten werd besloten gedurende 10 jaar de uit de Ommelander Kas te ontvangen gelden (f. 190,58) hiervoor af te staan aan de Schepperij van Warffum.

Was in 1823 het schoonhouden van de publieke straat alle veertien dagen onderwerp van bespreking, de aanleg van een nieuwe begraafplaats ten noorden van Warffum, veroorzaakte in 1839 beslissingen te nemen ten aanzien van het bestralen van een toeleidend zandpad en de verbetering van een gedeelte van de Hoofdstraat. Op 8 september 1839 werd besloten "om den Kleiweg aan de noordzijde van Warffum en wel bepaaldelijk het gedeelte van den Keistraat, beginnende bij de behuizing van den kastelein Westerhof tot aan het vonder van Jan Brij, en alzoo van af de oprit van den Til naar Breede, dwars voorlangs de pastorijTorenweg en Hoofd- of Kerkstraat, te bestralen, en een gedeelte der hoofdstraat te verbeteren, beide op kosten der gemeente" en verder "om te negotieren eene som van f. 3.000, gesplitst in tien aandeelen van f. 300 tegen een intrest van vier en een halve percent".

De bestrating van de weg van (Jsquert bij Grootbosch naar Warffum tot stand te brengen was in 1848 aan de orde. Een kunstweg tussen Warffum en Baflo (Rasquertertil) kwam in 1864 gereed. De kosten bedroegen f. 11.668.

Tjeert Tjeerts Lantinga werd in 1843 benoemd tot bode der gemeente op een jaargeld f. 40. Hij diende "iederen morgen te acht uren van het gemeentehuis van Warffum naar het postkantoor te Onderdendam zich te begeven en alle brieven voor deze Gemeente mede te nemen en eindelijk voormiddags te elf uren weder in het Gemeentehuis te Warffum tegenwoordig te zijn". Verder werd bepaald, dat "de bode voor het op het kantoor te Onderdendam bezorgen van iederen particulieren brief zal mogen vorderen 10 cents, om daarvan 2,5 centen ten kantore te storten, en 7,5 cents voor zich te behouden; dat hij iederen particulieren brief, welke hij van het kantoor op het Gemeentehuis bezorgt zal genieten vijf centen; dat hij daarenboven door denzelven aan de belanghebbenden in de kom der Gemeente te bezorgen zal kunnen vorderen 2,5 centen en aan die buiten de kom der gemeente 5 centen".

De gemeente bereikte in 1883 het verzoek mede te werken aan een plan tot het aanleggen van een stoomtramdienst, later genoemd een spoorwegverbinding tussen Winsum en Roodeschool. Op 3 februari 1892 werd begonnen met de uitvoering van het werk. De rit van Warffum naar Groningen duurde ongeveer een uur.

Ommelander Kas
Als lid van het gewest Stad en Lande van Groningen hadden de Ommelanden een corporatiekas. In de kas werd gestort de opbrengst der belastingen in de Ommelanden alléén geheven ingevolge een vijftal besluiten, genomen in de jaren tussen 1599 en 1660. Bovendien werd tweemaal door de provincie subsidie verstrekt op dezelfde tijd dat gelijke of hogere aan de Stad Groningen werd gegeven. De ter beschikking staande gelden werden benut tot betaling van de lasten van de corporatie. Met de batige saldi hebben de Ommelanden onroerende goederen gekocht, naast die verkregen uit de verdeling van de kloostergoederen in 1617/18.

De staatsrechtelijke corporatie der Ommelanden werd in 1804 ontbonden. De kas bleef en over het rechtmatige bezit daarvan werden enige procedures gevoerd.

Over de jaren 1798-1808 werden gelden uit de kas bij wijze van voorschot geput ter dekking van de kosten der gemeentebesturen in de Ommelanden. In 1821 wendden de hoofden van plaatselijke besturen van enige gemeenten zich tot de Koning, teneinde een verdeling van de kas te verkrijgen. Een verdeling was reeds tijdens het Franse bewind toegestaan, maar het herstel van de Staat der Nederlanden in 1814 was oorzaak, dat zij niet ten uitvoer kon worden gebracht. De verdeling werd bij Kon. Besluit van 24 december 1823 geweigerd. Wel werd bevolen een verdeling van f. 10.000 uit de inkomsten der kas onder 33 gemeenten, dit ter bestrijding van de kosten van het gemeentebestuur. De jaarlijkse verdeling duurde tot en met 1862. De gemeente Warffum werd in 1824 een bedrag van f. 190,58 toegezegd "om daardoor de Repartitie voor de gemeente behoefte over 1824 te kunnen verminderen op een som van f. 300", waarvan door de schout "kerkkondiginge" werd gedaan.

Was het beheer der bezittingen vanaf de Reductie tot 1795 geweest bij de Gecommitteerde Raden, daarna bij de Representanten van het Volk, later de Municipaliteit der Ommelanden, vanaf 1804 tot 1827 werd dit gevoerd door eigen Ommelander lichamen en administrateurs. Bij K.B. van 7 februari 1825, nr. 115 werd evenwel de Gouverneur der provincie Groningen hiermee belast, hetgeen tot 1 januari 1863 duurde, toen de ontvangers der registratie en domeinen, in wier ambtsgebied de bezittingen waren gelegen, de taak moesten overnemen en dientengevolge de Staat de zaak geheel binnen zijn invloedssfeer trok. De Ommelander gemeenten echter wensten zelf over hun kas te beschikken. Reeds in 1856 werd een drietal personen aangewezen om maatregelen te ontwerpen teneinde dit doel te bereiken. In de vergadering van de gemeenteraad van Warffum van 28 december 1858 werd besloten f. 13,30 over 1858 beschikbaar te stellen als "aandeel in de kosten aan te wenden door de Gemeenten te zamen uitmakende de drie kwartieren der voormalige Ommelanden tot regeling der gemeenschappelijke belangen van de Ommelander Kas". Gecommitteerden uit alle gemeenten werden aangewezen, waarna een adres aan de Koning werd gericht tot terugbrenging van het bezit onder de onmiddellijke administratie der gemeenten. De Koning wees in 1859 het adres van de hand.

Op 25 oktober 1861 werd besloten een procedure te voeren over het bezit der kas, dit naar aanleiding van een uitvoerig rechtskundig advies van mr. J.J. Cremers te Groningen. De gemeenteraad van Warffum besloot op 28 december 1861 mede deel te nemen in de procedure tot instelling van een rechtsvordering. Het Provinciaal Gerechtshof besliste ten gunste der gemeenten. De tegenpartij, de Staat, stelde cassatie in bij de Hoge Raad der Nederlanden, die op 13 mei 1870 het beroep verwierp en de Staat veroordeelde in al de kosten.

Reeds op 11 oktober 1870 zond de commissie, uit de gecommitteerden in begin van genoemd jaar samengesteld, de gemeentebesturen een ontwerp- raadsbesluit ter vaststelling tot publieke verkoop van onroerend goed, dan wel van al de zgn. Heerlijke Rechten, behorende aan de Kas, alsmede tot vervreemding van bestaande inschrijvingen in de grootboeken der Nederlandse schuld. Niet aanstonds konden alle 32 gemeentebesturen in een voorstel tot verdeling zich vinden. Nadat op 23 juli 1872 hen een staat van verdeling van een som van f. 1.400.000, vertegenwoordigende op enige duizenden guldens na de zuivere waarde van alle bezittingen, ter goedkeuring was aangeboden, vond op 13 augustus van dat jaar te Groningen de ondertekening door 64 vertegenwoordigers der gemeenten van de akte van scheiding per 1 mei 1872 plaats. Voor de gemeente Warffum tekenden burgemeester P.F.L. Plaat en secretaris H.A. Doesburg. De slotverdeling van f. 10.498,155 volgde op 12 januari 1875.

Na de ondertekening zag Groningen hen nogmaals bijeen op vrijdag 23 augustus 1872 in het Harmonie-gebouw, waar zij zich zetten aan een zeer overvloedige maaltijd. Per couvert kostte het diner f. 37 !

Het aandeel dat de gemeente Warffum uitdesom van f. 1.400.000 ontving, bedroeg f.27.636, als volgt omschreven: 47 stuks certificaten nationale werkelijke schuld, rentende naar 2,5 %, ieder groot f. 1.000, waard met 4 maanden rente f. 26.829,01 en aan contanten f. 806,99.

De berekening van het aandeel vond plaats naar de maatstaf van 1.974 %, waarbij het inwonertal der gemeente op 31 december 1869 - 2241 - de belangrijkste factor was. Bij de slotverdeling werd de gemeente Warffum nog f. 207.23 toegelegd.

Deze verdeling van het vermogen van de Ommelander Kas heeft toentertijd zeer tot de verbeelding der inwoners van de betrokken gemeenten gesproken.

Inwonertal
1811 : 942
1822 : 1191
1840 : 1853
1880 : 2207
1900 : 2281
1940 : 2351
1975 : 2306
1920 : 2147
1985 : 2392

Het openluchtmuseum, gelegen in de kom van het Noord-Groninger dorp Warffum, brengt het leven van het Groninger platteland in het begin van de 19e eeuw in beeld. Van buitenaf herkent u het museum niet als zodanig, omdat deze bestaat uit 16 ingerichte panden die zijn geïntegreerd in het dorpsgezicht. Meerdere van die panden worden zelfs nog bewoond.

In de voormalige school is de entree gevestigd. De lokalen worden gebruikt als expositieruimte. Één lokaal is nog exact zo ingericht als de leslokaal uit 1890. In de deftige kosterij kan men zien hoe de gegoede burgerij woonde en in de keuken heeft de tijd helemaal stil gestaan. Men kan er zo beginnen aan het schillen van de aardappelen.

Het Vrouwe Fransens Gasthuis komt uit de stad Groningen en dateert uit 1668. Het is in Warffum in zijn geheel herbouwd. 't Venhoes uit 1790 is een eenvoudige daglonerswoning, genoemd naar de laatste bewoonster Jantje Venhuizen.

De Joodse slagerij, gevestigd in het huis Markus, is van 1834 en geeft een beeld van het Joodse leven op het Groninger Hoogeland.

Het Schippershoes is gebouwd in 1861 als dubbelkopswoning. De ene woning toont de geschiedenis van het Groninger eiland Rottum, de andere het huiselijk leven van een 19e eeuwse zeeman.
Herberg
Het Hörnhoes, de hoekwoning is een eenvoudige woning uit het begin van deze eeuw, de inrichting is in Jugendstil en Art Deco.

Bie Koboa is een gezellige 19e eeuwse dorpskroeg, genoemd naar de laatste herbergierster Jacoba Werkema. De kroeg en de bijbehorende winkel zijn nog geheel authentiek ingericht en men kan er genieten van een kopje koffie met museumcake. Ook is er in het winkeltje snoepgoed van vroeger te koop.
Exposities
Er zijn permanente exposities over archeologie en landbouw ingericht in de voormalige school. Naast deze vaste presentaties organiseert het museum jaarlijkse wisseltentoonstellingen.

Landbouw Leren
In het kader van het Jaar van de Boerderij, organiseert openluchtmuseum het Hoogeland het seizoen 2003 een tentoonstelling omtrent landbouwonderwijs. De expositie Landbouw Leren behandelt de ontwikkeling van het landbouwonderwijs vanaf 1800 en besteedt ook aandacht aan de voormalige Gemeentelijke Landbouwschool in Warffum. Deze school kan worden beschouwd als voorloper van de huidige universiteit in Wageningen.

Wonen in Warffum
Warffum ligt op een steenworp afstand van het Waddengebied en het dorp straalt die typisch Groningse ruimtelijkheid en rust uit. Met de adembenemend mooie kern en het in oude glorie herstelde haventje, is het dorp met recht een 'historisch pareltje' te noemen. Daarnaast beschikt Warffum over een aantal goede voorzieningen. Er zijn weg-, trein- en busverbindingen met onder meer Groningen, Uithuizen en Delfzijl. De eerste levensbehoeften kunt u in het dorp kopen en er is zowel basis- als voortgezet onderwijs aanwezig. Voor de cultuurliefhebber worden in het nabijgelegen, oude kerkje van Breede regelmatig tentoonstellingen en concerten georganiseerd. En ook op het gebied van recreatie kunt u in en om Warffum te kust en te keur.
Bestemmingsplan ZuidWest
De gemeenteraad van Eemsmond heeft inmiddels de gronden voor dit nieuwe plan verworven. Waarschijnlijk zal in de loop van 2004 het bestemmingsplan in exploitatie worden genomen. Raadpleeg deze pagina later nog eens een keer.
Informatie
Voor meer informatie over wonen in Warffum kunt u contact opnemen met de heer B. Luurtsema van de sector Ruimte, afdeling Ontwikkeling. Telefoon: (0595) 437596 of 437555.

Vlakbij Warffum ligt het dorpje Breede, dat is ontstaan op een hoge plaats op een kwelderwal. De naam Breede is afgeleid van Breede Ae. Breede heeft een middeleeuwse kerk, een gerestaureerde borg, een prachtige pastorie en monumentale woonhuizen. Voor meer informatie over De Breede kunt u de geschiedenis van Warffum raadplegen.
Kerk
De 13e eeuwse turfstenen kerk herbergt in haar interieur een 17e eeuwse herenbank met het wapen van Sickinge. Toen het kerkje in 1983 na een restauratie weer in gebruik werd genomen werd er een feestrede uitgesproken door Jonkheer F.O. Sickinge, een nazaat van de familie, die vroeger op de Warffumerborg bij Bieuwketil woonde en in Breede ter kerke ging. Er vinden regelmatig wisselexposities en concerten in het kerkje plaats.
Breedenborg
In 1587 werd er op de Breede een borg gebouwd, de Breedenborg. Deze werd in de 19e eeuw gesloopt en vervangen door een nieuw gebouw. De huidige Breedenborg is een herbouw uit de jaren '90, nadat de vorige door brand was verwoest. De borg doet thans dienst als conferentieoord.
Recreatie
Het recreatiecentrum De Breede beslaat de relatief kleine oppervlakte van zes hectare. Toch doet het qua voorzieningen niet onder voor een groot recreatiepark. De staanplaatsen op het kampeerterrein zijn ruim en hebben bijna allemaal een electrische aansluiting.

Naast het terrein van de camping ligt een groot wandelbos en voor de kinderen een groot speelterrein. Verder is er een groot verwarmd openluchtbad met zonneweide, zijn er dubbele tennisbanen, sportvelden en een midgetgolfbaan. Uiteraard zijn er ook alle moderne sanitaire voorzieningen, het gebruik van de douches is zelfs gratis, evenals dat van het zwembad, echter alleen bij een verblijf van minimaal twee nachten.

Warffum ligt in de directe omgeving van de Waddenzee:

Inleiding
Het Waddengebied strekt zich uit van Den Helder in Nederland tot Esbjerg in Denemarken. Het Nederlandse gebied loopt vanaf Den Helder tot de Dollard en maakt ongeveer 40 pct. van het totale gebied uit. Tot het Waddengebied rekenen we niet alleen de Waddenzee, maar ook de eilanden en de kuststrook.
De Waddenzee is eigenlijk alleen bij vloed een "echte" zee. Bij eb valt de zee grotendeels droog. Tweemaal per 24 uur staat het gehele gebied onder water en tweemaal vallen de hoger gelegen zandplaten weer droog. Steeds weer, dag in dag uit. Jaar in, jaar uit. Eeuw in, eeuw uit.
De geulen en zandbanken zijn nooit gelijk gebleven en ook nu nog vinden door stormen, aanslibbing, sterke stroming voortdurend wijzigingen plaats. Ook de Waddeneilanden veranderen steeds nog door afslag aan de westkant en aanzetting van zand aan de oostkant.
Het Getij
Het verschil in hoog en laag water, het getij, wordt veroorzaakt door de aantrekkingskrachten van de maan en in mindere mate van de zon. Bij hoog water perst de vloedstroom zich door de gaten tussen de eilanden naar binnen. De sterke stroom slijpt hier diepe geulen uit (soms wet meer dan 40 meter diep). Verderop de Waddenzee in wordt de stroom steeds minder sterk en vertakt de geul zich in steeds kleinere geulen en in nog kleinere prielen. Bij elk "gat" ontstaat zo een afzonderlijk geulen- en prielenstelsel.
Aanslibbing
In het water dat tweemaal per 24 uur de Waddenzee binnenstroomt zit veel fijn zand, slib en klei. Het kolkende en bruisende water heeft een grote draagkracht. Als het water eenmaal in de Waddenzee is, spreidt het zich uit over het gehele gebied. De stroomsnelheid wordt steeds kleiner, het water kalmer en de zand- en slibdeeltjes gaan bezinken. In de uitloper van de kleinste prielen is de stroming het zwakst en hier bezinkt het meeste meegevoerde slib en zand. Waar twee geulenstelsels elkaar ontmoeten is de bodem dus het hoogst. Dit noemen we het wantij. Vooral in de oostelijke Waddenzee is het mogelijk over het wantij naar de eilanden te lopen!
Ook langs de kust, waar de stroming minimaal is wordt veel slib afgezet. Dit werdt sterk bevorderd door de z.g. "landaanwinningswerken" die het slib verhinderen weer terug te vloeien.
De bodem van de Waddenzee wordt door aanstibbing ongeveer 17 cm. per eeuw opgehoogd. Toch slibt de Waddenzee niet dicht. Doordat er ijs aan de polen smelt, stijgt de waterspiegel nl. ongeveer 10 cm. per eeuw. Bovendien daalt de bodem van de kust van Noord Nederland zo'n 7 cm. per eeuw.
Daling en stijging van de Waddenzeebodem houden elkaar dus mooi in evenwicht!

Leven
Met de vloedstroom uit de Noordzee komt niet alleen zand en klei naar binnen, maar ook enorme hoeveelheden kleine plantjes en diertjes. Deze zweven vrij in het water en worden daarom plankton (is: zwevend) genoemd.
Verder zit er in het water veel dood plankton en de resten van talloze dode planten en dieren uit de zee (detritus).
Dat plankton en die detritus vormen een enorme voedselvoorraad die met de regelmaat van de klok het Waddengebied binnenstroomt. Je zou de Waddenzee kunnen vergelijken met een fuik: Dat wil zeggen dat van de aangevoerde stoffen veel worden vastgehouden die er bij eb niet meer uitstromen.
Dit komt o.a. doordat schelpdieren en wormen het zwevende materiaal omzetten in vast materiaal. Bovendien is de vloedstroom sterker dan de ebstroom.
Leven maakt leven
Het plantaardige plankton wordt gegeten door wormen en schelpdieren. Deze worden gegeten door vogels en voor een deel ook door vissen. De vissen worden op hun beurt weer gegeten door vogels, zeehonden en mensen.....
Zo ontstaan hele rijen van soorten, waarvan de één zich met de ander voedt: zgn. voedselketens. Dit ontstaan van voedselketens brengt met zich mede dat de ene diersoort afhankelijk is van de andere. Vooral als een bepaalde diersoort slechts één soort voedsel gebruikt. Vermindering of verdwijning van enkele diersoorten in het Waddengebied zou het hele evenwicht verstoren en alle leven in gevaar kunnen brengen.

Miraculum Dei
De naam "Op Roakeldais" is bij velen goed bekend, maar slechts weiningen kennen de betekenis. Op Roakeldais is een Groninger uitdrukking die haar ontstaan dankt aan het Latijns Miraculum Dei, hetgeen betekent "Een Wonder Gods" of "Zo de Goede god het wil".
Miraculum Dei werd vervormd tot Meroakeldais en nog later onstond de uitdrukking "Op Roakeldais", dat de betekenis kreeg van "Op goed geluk" of "Op hoop van zegen".

Eemsmond met authentieke karakter
Door samenvoeging van de gemeenten Hefshuizen, Kantens, Usquert en Warffum is op 1 januari 1990 de nieuwe gemeente Hefshuizen ontstaan. Op 8 november 1991 heeft de gemeenteraad van Hefshuizen krachtens de Wet Argi het besluit genomen om met ingang van 1 januari 1992 de naam Eemsmond te voeren.
De gemeente Eemsmond ligt in Noord-Oost Groningen en bestaat uit vijftien dorpskernen, variërend in grootte van 75 tot 5600 inwoners. Uithuizen is de grootste kern, waar tevens het bestuurscentrum is gevestigd.
Kenmerkend voor de dorpskernen is veelal het authentieke karakter, dat voornamelijk te danken is aan de prachtige eeuwenoude kerken, borgen, boerderijen, molens en andere gebouwen. De kernen worden stuk voor stuk omgeven door een weidse landschap dat karakteristiek is voor Groningen en vooral rust uitstraalt.
Ook een groot deel van de Waddenzee, waaronder de eilanden Rottumeroog en Rottumerplaat, behoren tot de gemeente. Met een grondoppervlak van ruim 55.000 hectare, waarvan 2/3 deel bestaat uit binnen- en buitenwater, is Eemsmond één van de grootste gemeenten van Nederland.

Ligging en verbindingen
Eemsmond ligt direct aan de Waddenkust, ca. 22 kilometer van de stad Groningen. De stad Groningen is in twintig minuten te bereiken via de Eemshavenweg. Verder zijn er uitstekende wegverbindingen met Delfzijl en het recreatiegebied Lauwersmeer. Vanuit de gemeente zijn er verschillende openbaar vervoerverbindingen met de omliggende plaatsen en de stad Groningen. Treinen rijden vanaf de vijf NS-stations in de gemeente eens per uur richting Groningen en Roodeschool. Tijdens de ochtend- en middagspits worden extra ritten gereden.
De busmaatschappij Arriva heeft eveneens een uurdienst richting Groningen, maar óók (met taxibusjes) naar buurgemeenten Delfzijl en Appingedam. Heel aantrekkelijk is de veerbootverbinding vanuit de Eemshaven naar het Duitse eiland Borkum.

GRONINGS VOLKSLIED
Van Lauwerzee tot Dollard tou,
Van Drenthe tot aan 't Wad,
Doar gruit, doar bluit ain wonderlaand
Rondom ain wondre stad.
Ain Pronkjewail in golden raand
is Grönnen, Stad en Ommelaand;
Ain Pronkjewail in golden raand
Is Stad en Ommelaand! Doar Broest de zee, doar hoelt de wind,
Doar soest 't aan diek en wad,
Moar rusteg waarkt en wuilt het volk,
Het volk van Loug en Stad.
Ain Pronkjewail in golden raand
is Grönnen, Stad en Ommelaand;
Ain Pronkjewail in golden raand
Is Stad en Ommelaand! Doar woont de dege degelkhaid,
De wille, vast as stoal,
Doar vuilt het haart, wat tonge sprekt,
In richt- en slichte toal.
Ain Pronkjewail in golden raand
is Grönnen, Stad en Ommelaand;
Ain Pronkjewail in golden raand
Is Stad en Ommelaand!

naar de top van deze pagina






























naar de top van deze pagina






























naar de top van deze pagina