De Westfriesland-tocht, startplaats Hoorn, datum 27 november 2004, route-informatie vooraf:
Bezoekers van Hoorn zijn altijd prettig verrast. Deze stad aan het IJsselmeer biedt immers een mooie combinatie van oud en nieuw. Het was een goed idee van parkoersbouwer Nico van Etten om deze stad met zijn prachtige monumentale gevels, die de indrukwekkende geschiedenis van Hoorn vertellen, weer eens als startlocatie voor WS 78 aan te doen. Wij waren hier al eerder op 20 december 1980, vorige eeuw dus. Het is Nico’s negende tocht alweer voor de club en dat is niet niks. Daar zijn wij die ouwe rot in het vak bijzonder dankbaar voor. Zijn vorige tochten tot nu toe trokken gemiddeld 415 deelnemers. Als wij die vandaag op het parkoers krijgen, zijn wij zéér tevreden.
Hoorn, de voormalige VOC-stad heeft in het centrum een stratenpatroon, dat door de eeuwen heen voor een groot deel intact is gebleven. De vele historische gebouwen die de tand des tijds moeiteloos hebben doorstaan getuigen hier ook van. Het IJsselmeerstadje heeft maar liefst driehonderd monumenten (vrijwel allemaal in topconditie) en staat daarmee binnen de provincie Noord-Holland, na Haarlem en Amsterdam, op de derde plaats.
Al vrij snel na de start, bij punt 7, komen we op het centrale plein van Hoorn aan. De Rode Steen met indrukwekkende gevels van o.a. Het Westfries Museum en het standbeeld van Jan Pieterzoon Coen, de op 8 januari 1587 in Hoorn geboren grondlegger van de Nederlandse macht in de Indische archipel en stichter van de stad Batavia (nu Jakarta). Tot 1946 werd hier wekelijks een kaasmarkt gehouden. In De Waag (1609) op het plein werden niet alleen de kazen maar ook de varkens gewogen. Nu is er in dat monumentale pand een restaurant gevestigd waar je onder het genot van een drankje nog steeds enorme weegschalen kunt zien hangen.
Gevelstenen zijn in Hoorn overal te vinden. Kijk gewoon omhoog en geniet van de oude ambachten en functies die deze weergeven. Via een oude vestingwal met de welluidende naam Áchter op het zand’ bereiken we de havens langs de Veermanskade en Oude Doelenkade. Er is werkelijk van alles te vinden. Een oude sluis, vissersboten, kaaspakhuizen, moderne jachthavens, terrasjes en natuurlijk het standbeeld van ‘De Jongens van de Bontekoe’.
Verder de mooie aanlegsteiger het Houten Hoofd, die er samen met de Hoofdtoren al sinds de 17e eeuw te vinden is.
We laten de stad achter ons en even later strekt zich rechts van ons een onafzienbare watervlakte uit, het huidige Markermeer (voorheen IJsselmeer en vóór 1932 zelfs Zuiderzee). Met een beetje redelijk weer is het zo kort na de zonsopgang naast dit meer goed toeven.
Vervolgens begeven we ons landinwaarts en beginnen we aan een ontdekkingstocht van het Westfriese Landschap. Een hele reeks dorpjes trekt aan ons voorbij, waarvan sommige reeds tientallen jaren geleden door de grote buurman Hoorn zijn geannexeerd.
Westerblokker bijvoorbeeld, wereldberoemd geworden door het optreden in de vijftiger jaren van de Beatles in een uitverkochte Veilinghal van Ben Essing, en Zwaag, waar we de soeppost hebben na 10,3 kilometer, waren de pineut.
Andere kleine dorpen waar we doorkomen zoals Hauwert, Oostwoud, Midwoud en Benningbroek behoren na de grootschalige Westfriese gemeentelijke herindeling in 1979 tot de gemeente Noorder-Koggenland. Tussen Hauwert en Midwoud bevindt zich het Recreatiegebied Egboets-water.
Dit prachtige rustige natuurgebied is even en verademing tussen de lange polderwegen. Dit 24 hectare grote gebied bevindt zich in een oude kreek en is gedeeltelijk ontstaan door een polder onder water te laten lopen.
Het natuurgebied is uitsluitend per fiets, boot of te voet toegankelijk. Veel (water)vogels gebruiken het Egboetswater als foerageergebied en vlucht- of rustplaats.
Na 23.890 meter bereiken we de grote rust in Café de Post in Midwoud. Denk niet, omdat het een café is, dat deze post te klein is voor ons. Er is een hele sporthal aan verbonden en als de drukte te groot wordt, gaan we de hal in. Geen nood dus.
Midwoud wordt gezien als hoofddorp van de gemeente Noorder-Koggenland Hier ook bevindt zich het gemeentehuis. Na de pauze zien we op afstand langs de Broerdijk de spoorbaan van de stoomtram Hoorn-Medemblik. Helaas, we zijn een dag te vroeg. Vandaag rijdt de trein niet maar morgen een aantal keren wél naar de pakjesboot van Sinterklaas in Medemblik.
In de ‘buitenwijken’ van Benningbroek gaat het dan tóch gebeuren.
Weg met de asfaltwegen, leve de boomgaarden. We gaan er dwars door heen. Nico heeft ons vroegtijdig gewaarschuwd: “Het ken deer puur pruttig weze.”
Een viaduct brengt ons over het spoor en de A7 in Wognum. Daar heeft Nico nog een leuk gedeelte door een heemtuin gevonden. Deze heemtuin ligt in het hart van het dorp, tussen de bebouwing. Het is een instructieve, maar tamelijk wilde tuin. Het grootste gedeelte is aangelegd in 1985, een kleiner gedeelte in 1995. De oppervlakte is nu iets minder dan een hectare. Op verscheidene plaatsen zijn hoogteverschillen aangebracht. Dat wordt voor ons wandelaars nog ‘klimmen’ geblazen. De diverse paden bestaan uit asfalt, gras en houtsnippers en vooral dat laatste sprak onze parkoersbouwer erg aan. Er staan ruim tweehonderd soorten planten, waaronder veel geurige en medicinale planten.
Daarna wordt het tijd voor een lekker bakkie koffie op een uitstekende locatie aan de Kerkweg. Voort gaat het vervolgens weer over rustige wegen en kort voor de fruitpost in het gehucht Bobeldijk zelfs over een schapendijk. Jullie zijn dan het eindpunt alweer tot op drie kilometer genaderd. De meet wordt na 40.270 meter bereikt.
De Westfriesland-tocht, startplaats Hoorn, datum 27 november 2004, route-informatie achteraf:
Bezoekers van Hoorn zijn altijd prettig verrast. Deze stad aan het IJsselmeer biedt immers een mooie combinatie van oud en nieuw. Het was een goed idee van parkoersbouwer Nico van Etten om deze stad met zijn prachtige monumentale gevels, die de indrukwekkende geschiedenis van Hoorn vertellen, weer eens als startlocatie voor WS 78 aan te doen. Wij waren hier al eerder op 20 december 1980, vorige eeuw dus. Het is Nico’s negende tocht alweer voor de club en dat is niet niks. Daar zijn wij die ouwe rot in het vak bijzonder dankbaar voor.
Hoorn, de voormalige VOC-stad heeft in het centrum een stratenpatroon, dat door de eeuwen heen voor een groot deel intact is gebleven. De vele historische gebouwen die de tand des tijds moeiteloos hebben doorstaan getuigen hier ook van. Het IJsselmeerstadje heeft maar liefst driehonderd monumenten (vrijwel allemaal in topconditie) en staat daarmee binnen de provincie Noord-Holland, na Haarlem en Amsterdam, op de derde plaats.
Al vrij snel na de start bereikten we op het centrale plein van Hoorn. De Rode Steen met indrukwekkende gevels van o.a. Het Westfries Museum en het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen, de op 8 januari 1587 in Hoorn geboren grondlegger van de Nederlandse macht in de Indische archipel en stichter van de stad Batavia (nu Jakarta). Tot 1946 werd hier wekelijks een kaasmarkt gehouden. In De Waag (1609) op het plein werden niet alleen de kazen maar ook de varkens gewogen. Nu is er in dat monumentale pand een restaurant gevestigd waar je onder het genot van een drankje nog steeds enorme weegschalen kunt zien hangen.
Gevelstenen zijn in Hoorn overal te vinden. Kijk gewoon omhoog en geniet van de oude ambachten en functies die deze weergeven. Via een oude vestingwal met de welluidende naam ‘Achter op het zand’ bereikten we de havens langs de Veermanskade en Oude Doelenkade. Daar is werkelijk van alles te vinden. Een oude sluis, vissersboten, kaaspakhuizen, moderne jachthavens, terrasjes en natuurlijk het standbeeld van ‘De Jongens van de Bontekoe’. Verder de mooie aanlegsteiger het Houten Hoofd, die er samen met de Hoofdtoren al sinds de 17e eeuw te vinden is.
We lieten de stad achter ons en even later strekte zich rechts van ons een onafzienbare watervlakte uit, het huidige Markermeer (voorheen IJsselmeer en vóór 1932 zelfs Zuiderzee). Met de zojuist opgekomen en nog laagstaande zon boven het wateroppervlak was het naast dit meer goed toeven.
Vervolgens begaven we ons landinwaarts en begonnen aan een ontdekkingstocht van het WestFriese Landschap. Een hele reeks dorpjes trok aan ons voorbij, waarvan sommige reeds tientallen jaren geleden door de grote buurman Hoorn zijn geannexeerd. Westerblokker bijvoorbeeld, wereldberoemd geworden door het optreden in de vijftiger jaren van de Beatles in een uitverkochte Veilinghal van Ben Essing, en Zwaag,
waar we de soeppost hadden na 10,3 kilometer, waren de pineut.
Andere kleine dorpen waar we doorkwamen zoals Hauwert, Oostwoud, Midwoud en Benningbroek behoren na de grootschalige WestFriese gemeentelijke herindeling in 1979 tot de gemeente Noorder-Koggenland. Tussen Hauwert en Midwoud bevindt zich het Recreatiegebied Egboetswater. Dit prachtige rustige natuurgebied was even en verademing tussen de lange polderwegen. Dit 24 hectare grote gebied bevindt zich in een oude kreek en is gedeeltelijk ontstaan door een polder onder water te laten lopen.
HET EGBOETSWATER
Het natuurgebied is uitsluitend per fiets, boot of te voet toegankelijk. Veel (water)vogels gebruiken het Egboetswater als foerageergebied en vlucht- of rustplaats.
Na 23.890 meter bereikten we de grote rust in Café de Post in Midwoud. Deze locatie was absoluut niet te klein voor de vele wandelaars. Aan het café is een hele sporthal verbonden en als de drukte te groot zou worden, konden we de hal in. Geen nood dus.
Midwoud wordt gezien als hoofddorp van de gemeente Noorder-Koggenland Hier ook bevindt zich het gemeentehuis. Na de pauze zagen we op afstand langs de Broerdijk de spoorbaan van de stoomtram Hoorn-Medemblik. Helaas, we waren een dag te vroeg. Deze dag reed de trein niet maar de zondag erna een aantal keren wél naar de pakjesboot van Sinterklaas in Medemblik.
In de ‘buitenwijken’ van Benningbroek ging het dan tóch gebeuren. Weg met de asfaltwegen, leve de boomgaarden. We gingen er dwars door heen. Nico had ons al vroegtijdig gewaarschuwd: “Het ken deer puur pruttig weze.” Een viaduct bracht ons vervolgens over het spoor en de A7 in Wognum. Daar had Nico nog een leuk gedeelte door een heemtuin gevonden. Deze heemtuin ligt in het hart van het dorp, tussen de bebouwing. Het is een instructieve, maar tamelijk wilde tuin. Het grootste gedeelte is aangelegd in 1985, een kleiner gedeelte in 1995. De oppervlakte is nu iets minder dan een hectare.
Op verscheidene plaatsen zijn hoogteverschillen aangebracht. Dat werd voor ons wandelaars nog ‘klimmen’ geblazen. De diverse paden in de heemtuin bestaan uit asfalt, gras en houtsnippers en vooral dat laatste sprak onze parkoersbouwer erg aan. Er staan ruim tweehonderd soorten planten, waaronder veel geurige en medicinale planten.
Daarna werd het echt tijd voor een lekker bakkie koffie op een uitstekende locatie aan de Kerkweg. Om bij de fruitpost in het gehucht Bobeldijk te komen moesten we over een kilometerslang schapendijkje. Na 40.270 meter bereikten we de finish.
De Westfriesland-tocht, startplaats Hoorn, datum 27 november 2004, historie:
4000 Jaar voor het begin van onze jaartelling is West-Friesland door
zijn aard en klimaat een onaantrekkelijke streek. Er zijn enkele
strandwallen, terwijl de rest veel gelijkenis vertoont met het huidige
Waddengebied. Bodem en zeespiegel zijn nooit lang in evenwicht.
Door orkanen verdwijnen de strandwallen deels en kan de zee nieuwe
lagen klei en zand afzetten op de oude wallen die er nog zijn. Het opkomend
en afgaand water (eb en vloed) zoekt zijn weg door geultjes. Naast deze
wadstroompjes wordt de streek doorsneden door rivieren uit hoger gelegen
gebieden zoals Utrecht, Gelderland en Overijssel. Zo stroomt in de bronstijd
de IJssel via Hoorn en Hoogwoud ter hoogte van Callantsoog in zee. De monding
van de rivier verzandt in de loop der tijd door het in- en uitstromende
zeewater; het achterliggende land wordt drassig en onbegaanbaar. In de
moerassige gebieden die niet telkens onder water staan, ontstaat plantengroei
met als gevolg de vorming van een veenpakket.
Als de zee het gebied weer eens overspoelt, raakt de veenlaag met zand
en klei bedekt. De hoger gelegen zandruggen lenen zich uitstekend voor
bewoning.
De Roode Steen is het markantste plein van Hoorn: een knooppunt van
zeven straten en stegen. Belangrijke verbindingswegen uit het binnenland
kwamen hier bij elkaar, zoals het Grote Noord en het Grote Oost. Vroeger
waren dit dijken, hetgeen goed te zien is aan de hoogte van de bestrating ten
opzichte van de stegen die er op uitkomen. Ook de sluis in de waterweg de
Gouw (gedempt in 1420) lag bij de Roode Steen.
Bier
Volgens de Hoornse geschiedschrijver Theodorus Velius moet Hoorn op deze plek
zijn ontstaan. Drie broers uit Hamburg ('brouwers van haer neeringhe die daer
veel met haer Bieren quamen handelen') bouwden er in 1316 een herberg en drie
huizen. Archeologisch onderzoek heeft intussen aangetoond dat de eerste
bebouwing van Hoorn van vroeger datum moet zijn.
Kaas
Toch kan de Roode Steen gezien worden als het centrale punt van waaruit de
stad zich heeft ontwikkeld. Boeren uit de omgeving brachten er hun agrarische
produkten op de markt, kooplieden dreven er handel en er verrezen
overheidsgebouwen als het stadhuis (1420), de Waag (1609) en het
Statencollege (1632). Door de gestage handel in zuivelprodukten (er werd
tweemaal per week markt gehouden) kreeg het plein de naam Kaasmarkt. Op het
Waterschapshuis, Grote Oost 6, is nog een gevelsteen te zien waarop twee
kaasdragers staan afgebeeld. Officieel heeft de Roode Steen sinds 1888 twee
namen: zowel Roode Steen als Kaasmarkt.
Bloed
De naam Roode Steen ontleent het plein aan een bloederiger activiteit: het
voltrekken van vonnissen aan lieden die door het stedelijk gerecht van schout
en schepenen waren veroordeeld. Gewoonlijk bestonden die vonnissen uit het
afhakken van ledematen of, bij halsmisdrijven, van het hoofd. Dat gebeurde op
een rode steen in het plaveisel tegenover het in 1797 gesloopte stadhuis.
Nog altijd ligt er een platte, ronde, rode steen naast de sokkel van
Jan Pieterszoon Coen. Maar wie denkt nog bloed te kunnen ruiken, komt
bedrogen uit. Het is een replica. Fragmenten van de echte rode steen bevinden
zich in het Westfries Museum.
De bevolking van Hoorn bestaat in die tijd grotendeels uit boeren,
schippers en geestelijken.
De boeren verdwijnen geleidelijk uit het stadsbeeld, als Hoorn groter
wordt. De kloosters met hun grote tuinen nemen maar liefst een kwart van de
oppervlakte van de stad in beslag.
De schippers houden zich vooral bezig met handel overzee en met
haringvisserij. Haring is het belangrijkste volksvoedsel. Het gebreide
haringnet is een Hoornse uitvinding, die de vangst van grote hoeveelheden
haring mogelijk maakt.
Door de handel en visserij ontstaat er ook wat industrie, met name op
het gebied van de houtbewerking en de scheepsbouw, zoals ankersmederijen,
touwslagerijen en zeilmakerijen.
Vanaf de vijftiende eeuw wordt steeds meer in steen gebouwd. Dit geldt
zeker voor belangrijke gebouwen zoals het stadhuis, dat een plaats krijgt op
de Roode Steen.
Hoorn bouwt in 1426 als eerste stad in West-Friesland een aarden
omwalling met vier houten poorten en wachthuisjes. Dit eerste
verdedigingswerk zal in de loop der eeuwen wordfen versterkt en uitgebreid.
Heel wat vijanden, zoals de Kennemers en de beruchte Gelderse Grote Pier,
lopen zich erop stuk. Het "keren" van de Kennemers leidt tot de straatnaam
het Keern.
Steeds meer ambachtslieden, handelaars en vissers vestigen zich in de
stad. Ook in Hoorn komen de gilden tot bloei. In de Oosterkerk is een aantal
gilden afgebeeld in glas-in-lood. Hoorn ontwikkelt zich tot een marktplaats
van betekenis. Landbouwproducten van het rijke West-Friese platteland worden
in Hoorn verhandeld om te worden doorverkocht of geëxporteerd. De Roode Steen
heet in de volksmond nog altijd de kaasmarkt. Tijdens jaarmarkten reden wel
duizend karren de kazen af en aan.
Jan Theunisz. Blanckerhoff uit Alkmaar begint in 1663 met het
schilderen van "De slag op de Zuiderzee voor de rede van Hoorn tegen Bossu in
1573". Vijf jaar later is hij klaar en kan het werkstuk in een monumentale
omlijsting van Johannes Kinnema worden opgehangen in het Statenlogement te
Hoorn. Daar is het pronkstuk nog altijd te zien.
De slag op de Zuiderzee vindt plaats in 1573, in het begin van de
roerige Tachtigjarige oorlog. De steden en gewesten van de Nederlanden vormen
dan nog geen eenheid in de strijd tegen de Spaanse overheersing. Zo blijft
Amsterdam bijvoorbeeld lange tijd trouw aan Spanje. De strijd ter land en ter
zee verloopt moeizaam. Als de Watergeuzen in 1572 Den Briel innemen, scharen
veel steden in Noord-Holland, waaronder Hoorn, zich aan de zijde van
opstandelingenleider Willem van Oranje.
Een jaar later komt de oorlog in dit gebied tot een hoogtepunt. De
Watergeuzen en de West-Friezen proberen de haven van Amsterdam te blokkeren.
De Spaanse stadhouder Maximiliaan de Hennin, heer van Bossu, zendt een
zeemacht op de Oranje-aanhangers af. Er volgt een zeeslag die zes dagen en
nachten duurt. Ondanks de overmacht slagen de West-Friezen onder aanvoering
van Cornelis Dirkszoon, burgemeester van Monnickendam, erin Bossu te verslaan
Hoorn kan putten uit een rijke zeevaarthistorie, met als hoogtepunt de
zestiende en zeventiende eeuw. Hoornse schippers en kooplieden staan in die
tijd bekend om hun vindingrijkheid, hun doorzettingsvermogen, hun
ondernemingslust en hun slimme koopmanschap. Onder het motto 'de kost gaat
voor de baat uit', zijn ze bereid risico's te nemen. Hun avonturen spreken
nog altijd tot de verbeelding
Uitgever Jan Jansz Deutel weet de belevenissen die hij uit de mond van
de Hoornse schipper Bontekoe optekent zo raak te beschrijven, dat het
scheepsjournaal bestseller wordt. Elke scheepsjongen heeft in die tijd twee
boeken in zijn scheepskist: de bijbel en het journaal van Bontekoe.
Geestelijke bagage voor onderweg. De eerste uitgave verschijnt in 1646, nu al
meer dan 350 jaar geleden. De menselijke kant van de schipper, zijn angsten,
zijn twijfels, zijn onzekerheid, de moeilijke beslissingen die hij moet
nemen, maken het boek ook nu nog het lezen waard.
Tegenwoordig is de rampreis van Bontekoe vooral bekend door Johan
Fabricius' bewerking voor de jeugd: De scheepsjongens van Bontekoe. In
Fabricius' boek zijn de scheepsjongens Hajo, Padde en Rolf belangrijker dan
de schipper die in het oorspronkelijke Journaal de held is
Als zijn botteliersmaat in het ruim het dagelijkse mutsje brandewijn
voor de bemanningsleden aan het tappen is, valt er een kaars om en vliegt de
brandewijn in de fik. Onder de vaten met brandewijn liggen vaatjes buskruit.
Iedereen gaat als de wiedeweerga aan het blussen. Nou ja, iedereen? Een stuk
of veertig bemanningsleden zien de klap al aankomen. Zij strijken stilletjes
een sloep en maken dat ze uit de buurt komen. Een klassiek geval van
muiterij. Achteraf blijken dit wel de slimste bemanningsleden te zijn, want
Bontekoe en de zijnen vliegen met schip en al de lucht in en de schipper is
maar wat blij dat hij samen met de enige andere overlevende door de muiters
uit het water wordt gevist.
De voorraad proviand raakt al gauw op en na verloop van tijd beginnen
de wat ruigere types onder de bemanningsleden hongerig naar de scheepsjongens
te kijken. Maar als de nood het hoogst is, is de redding nabij. Er komt land
in zicht. Het oppeuzelen van Padde, Hajo en Rolf wordt tot nader order
uitgesteld.
Aan land maakt Bontekoe opnieuw angstige ogenblikken mee. Op een
gegeven moment wordt hij belaagd door inboorlingen die weinig goeds met hem
voorhebben. Het ziet ernaar uit dat Bontekoe en de zijnen in de pan worden
gehakt. De schipper meent dit althans op te merken uit het agressieve gedrag
van de plaatselijke bevolking. Hij wordt doodsbang, prevelt een gebed en
krijgt een ingeving: 'als ik heel hard ga zingen, merken de inboorlingen niet
dat ik het bijna in mijn broek doe van angst en laten ze ons misschien met
rust'. Zo gedacht, zo gedaan. Bontekoe heft luidkeels een gezang aan. De
inboorlingen weten niet hoe ze het hebben. Het helpt: noch Bontekoe, noch
zijn bemanningsleden wordt ook maar een haar gekrenkt.
De scheepsjongens van Bontekoe zitten nog altijd op de kademuur over
het water te turen, vlakbij het Houten Hoofd en de Hoofdtoren.....
Jan Haring
Jan Haring is een beroemde Hoornse held. Haring, gezien zijn naam
vermoedelijk een telg uit een Hoorns vissersgeslacht, doet tijdens de
Tachtigjarige Oorlog van zich spreken door twee heldendaden te verrichten.
Beide gebeurtenissen spelen zich af in 1573.
Hazenpad
Het prinsgezinde West-Friesland wordt door Alva bedreigd. West-Friezen
en watergeuzen spannen zich gezamenlijk in om de Spanjaarden te verslaan. Er
doen niet alleen beroepssoldaten aan mee, ook burgers nemen de wapens ter
hand. Zo ook Jan Haring, die veel roem weet te vergaren door het tijdens het
beleg van Haarlem in z'n eentje op te nemen tegen een Spaanse overmacht. De
West-Friezen hebben zich bij wijze van afleidingsmanoeuvre verschanst op de
Diemerdijk langs het IJ en belagen van die kant de Spanjaarden. Dit pakt
verkeerd uit: de overmacht blijkt te sterk en de West-Friezen moeten het
hazenpad kiezen. Jan Haring dekt de aftocht van zijn kameraden. Hij houdt
geruime tijd stand op een smal stuk dijk dat aan beide zijden door water
omgeven is. Maar op een gegeven moment wordt het vijandelijk spervuur zelfs
deze 16e-eeuwse 'Rambo' te gortig. Onder een regen van kogels duikt hij in het
water, zwemt naar de overkant en rent over het weiland naar Monnickendam,
waar hij ongedeerd aankomt. 'Dit stuiten der vijanden was de behoudenis van
veelen zijner spitsbroederen; ende nerghens anders hunne wijk heen,' meldt
geschiedschrijver P.C. Hooft over dit voorval.
Zeeslag
Bij het tweede huzarenstukje loopt het slechter af met onze held. In
oktober 1573 vindt de 'Slag op de Zuiderzee' plaats. De Spanjaarden hebben in
Amsterdam een sterke vloot uitgerust, waarmee zij de steden aan de Zuiderzee
willen onderwerpen. De Spaanse vloot staat onder commando van admiraal
Maximiliaan van Bossu, vanaf diens vlaggenschip 'De Inquisitie'. De vloot van
de Hollanders en West-Friezen wordt aangevoerd door Cornelis Dircksz van
Monnickendam. Als die gewond raakt, neemt schipper Jan Floor het bevel over.
De strijd duurt vijf dagen, waarbij de schepen over de Zuiderzee zwalken. Ook
voor de kust van Hoorn wordt stevig gevochten. Vanuit de stad wordt de West-
Friese vloot van verse manschappen en munitie voorzien.
Jan Haring doet tijdens deze zeeslag opnieuw van zich spreken door in
het want van het vlaggenschip van Bossu te klauteren, de admiraalsvlag los te
snijden en de prinsenvlag te hijsen. Terwijl hij met de 'Inquisitie'-vlag
naar beneden klimt, wordt hij door een kogel in de borst getroffen. Dodelijk
gewond valt hij in zee. Zijn kornuiten dreggen hem op en dragen hem in een
open kist naar het stadhuis, waar velen hem eerbiedig de laatste eer
bewijzen. De admiraalsvlag wordt 'tot eeuwige gedagtenisse' in de toenmalige
Grote Kerk (afgebrand in 1838) gehangen.
De West-Friezen winnen de 'Slag op de Zuiderzee'. Bossu wordt gevangen
genomen en tegen betaling van losgeld vastgezet in het voormalige Weeshuis
aan de Korte Achterstraat. Een gedenksteen in de gevel herinnert er nog aan.
In het Westfries Museum aan de Rode Steen zijn de gouden drinkbeker en twee
enorme zwaarden van Bossu te zien.
De overwinning heeft tot gevolg dat West-Friesland een zelfstandig en
economisch onafhankelijk gewest wordt, met een eigen admiraliteit en een
eigen munt.
Tijdens de Slag op de Zuiderzee in oktober 1573 weten de prinsgezinde
West-Friezen en Hollanders de Spaanse vloot te verslaan. Daarmee is de
hegemonie te water een feit. Maar op het land wordt nog verbitterd gevochten.
Vanuit Amsterdam overvallen de Spanjaarden Waterland en de Zaanstreek met de
bedoeling om door te stoten naar West-Friesland. Als gevolg van dit
krijgsgeweld en de daarmee gepaard gaande wreedheden slaan veel mensen op de
vlucht.
Zo ook Lambert Meliszoon uit Westzaan. Samen met zijn moeder probeert
hij een veilig heenkomen te zoeken. Het is winter en hij sleept zijn moeder
op een berrie voort over het ijs. Op zeker moment wordt het tweetal door de
Spanjaarden ingehaald. Lambert heeft geen andere keus dan zich in het riet te
verstoppen en zijn moeder achter te laten. Weggedoken tussen het riet, vreest
hij het ergste. Even later valt de berrie met de oude vrouw in handen van de
Spanjaarden. Maar de soldaten hebben medelijden met het arme mens en laten
haar met rust. Geschiedschrijver Feyken Rijp tekent hierover op dat de
krijgslieden tamelijk aangedaan waren door hun vondst: 'dese vrome daad trof
het herte der bloed dorstige Spanjaarden sodanig, dat sy de oude vrouw
vindende sonder de minste moeyte aan te doen, met vreden lieten'.
Zodra de soldaten uit het zicht zijn, kruipt Lambert Melisz
tevoorschijn. Hij treft zijn moeder ongedeerd aan en gaat weer aan de sjouw.
Buiten adem en aan het eind van zijn krachten arriveert hij met zijn moeder
bij de Westerpoort van Hoorn. Veilig binnen de stadsmuren aangeland, vertelt
hij wat hen overkomen is. De Hoornse bevolking komt zo onder de indruk van
zijn relaas, dat Lambert en zijn moeder vereeuwigd worden op een houtreliëf
in de kroonlijst van de poort.
Lambert Melisz vestigt zich voorgoed in Hoorn. Zijn nakomelingen hebben
er posities van hoog aanzien bekleed. De Westerpoort is in het begin van de
negentiende eeuw helaas gesloopt. Het houtreliëf bevindt zich echter nog in
het Westfries Museum. Historisch onderzoek heeft overigens uitgewezen dat
niet Lambert Melisz op het reliëf is afgebeeld, maar Heyndsrick Jacobsz
Oetkens, en dat deze niet zijn moeder, maar zijn grootmoeder uit handen van
de vijand wist te houden.
Jaarlijks brengen vele tienduizenden toeristen een bezoek aan de
bollenstreek tussen Haarlem en Leiden. Zij zullen niet weten dat niet de
bollenstreek, maar West-Friesland de belangrijkste leverancier van
tulpenbollen in Nederland is.
De band tussen Hoorn en de tulp gaat ver in de geschiedenis terug. Ter
herinnering aan deze historische verbintenis is ieder jaar, tijdens de
bloeiperiode van de tulp, in de hal van het Westfries Museum een vitrine
ingericht met afbeeldingen van tulpen op tegels, prenten, merklappen, zilver
en porselein.
Een mooi verhaal uit de geschiedenis van Hoorn gaat over de
bollenrazernij in de jaren 1636 en 1637, ook wel de tulpomanie genoemd.
Tulpen zijn dan een gewild artikel en gelden voor de gewone man als een goede
belegging. Er worden soms waanzinnige prijzen voor een enkele tulpenbol
betaald, pure windhandel. Hoornse kooplui doen daar volop aan mee.
De sociale gevolgen zijn enorm: arme mensen worden in korte tijd rijk
en rijke mensen zetten hun hele vermogen op het spel. Heel even is een
tulpenbol net zoveel waard als een huis! De prijs kan wel oplopen tot 5000
gulden. Bekend is de transactie waarbij één tulpenbol goed is voor twee
lasten tarwe, vier lasten rogge, vier vette ossen, acht vette varkens, twaalf
vette schapen, twee okshoofden wijn, vier tonnen achtguldenbier, twee tonnen
boter, duizend pond kaas, een bed met toebehoren, een pak kleren en een
zilveren beker.
Er zijn Horinezen die bij hun bed een alarmbel aanbrengen, die met de
tulpen in hun tuin in verbinding staat. In 1637 stort de dwaze handel als een
kaartenhuis ineen....
Er zijn in Hoorn nog altijd gevelstenen te zien die aan de tulpomanie
herinneren, zoals die op het Kleine Oost., schuin tegenover de Oosterpoort.
Het huis heet dan ook 'De Tulp'.
Op de plek waar nu de Cyriacuskerk staat, stond vroeger een huis dat
'De Drie Tulpen' heette. Het huis is verdwenen, maar de gevelsteen is bewaard
gebleven en te zien in het Westfries Museum. Een replica van deze steen is
aangebracht in de gevel van het centrum achter de Cyriacuskerk.
Kaap Hoorn is de meest zuidelijke rotspunt van Zuid-Amerika, waar de
Atlantische en de Stille Oceaan elkaar ontmoeten. Het is een eiland met een
diameter van ongeveer 7 kilometer en een hoogste punt van 400 meter. Het werd
in 1616 ontdekt door de Hoornse schipper Willem Schouten, gezagvoerder op het
schip 'De Eendracht'.
De zeeweg rond de kaap en de daar veelvuldig optredende westerstorm
zijn symbool geworden van strijd tegen de elementen, doorzettingsvermogen en
zeemanschap. Als zodanig heeft Kaap Hoorn internationale faam gekregen.
Willem Cornelisz Schouten is een Hoornse schipper, die in opdracht van
de Amsterdamse koopman Isaac Le Maire een ontdekkingsreis onderneemt die drie
jaar zal duren. Het is 'Een Reyse rondom de gheheele Aerdkloot', waarbij hij
een nieuwe doorvaart naar Indië ontdekt (langs Kaap Hoorn) en onderweg ook
nog een eilandengroep van de naam Hoorn voorziet.
De oppermachtige Verenigde Oostindische Compagnie heeft van de Staten-
Generaal het alleenrecht gekregen om in het gebied tussen Kaap de Goede Hoop
en Straat Magelhaes handel te drijven en zonodig oorlog te voeren om dat
recht af te dwingen. Maar natuurlijk zijn er kooplieden die probeerden dit
monopolie te omzeilen.
In 1615 onderneemt de Amsterdamse koopman Isaac Le Maire een poging om
het monopolie van de V.O.C. te doorbreken. De door hem opgerichte
Australische Compagnie rust twee schepen uit, de Eendracht en de Hoorn, om
een nieuwe doorvaart te vinden van de Atlantische Oceaan naar de Stille
Zuidzee. De twee schepen staan onder bevel van Isaac's zoon Jacob en de
ervaren Indiëvaarder Willem Cornelisz Schouten uit Hoorn.
Le Maire heeft zijn handelsgenootschap niet zomaar de naam Australische
Compagnie gegeven: het is namelijk de bedoeling dat de schepen het onbekende
Zuidland, Terra Australis, zullen ontdekken.
Australië hebben ze niet gevonden, maar een nieuwe, zuidelijker
doorvaart wel: Straat Le Maire, tussen Vuurland en Stateneiland. Op 29
januari 1616 rondt de Eendracht deze zuidkaap van Zuid-Amerika, die door
Schouten 'Kaap Hoorn' wordt gedoopt. Het andere schip, de Hoorn, is intussen
door brand verloren gegaan. In de Stille Zuidzee ontdekt Schouten bovendien
een eilandengroep. Aan deze eilanden, met de inheemse namen Futuna en Alofi,
geeft hij de naam 'Hoornse Eilanden'. Ze worden later op zeekaarten van de
Engelse admiraliteit als Horne Islands aangeduid. Als de twee
ontdekkingsreizigers in Batavia arriveren, worden hun overgebleven schip en
goederen door de V.O.C. in beslag genomen. Dat gebeurt op last van de Heren
Zeventien, omdat zij 'niet in haren dienst zijn uitgevaren'.
Zwaardvis
Jacob Le Maire en Willem Schouten hebben elk afzonderlijk verslag gedaan van
hun bevindingen. Le Maire beschrijft de reis in zijn 'Spieghel der
Australische Navigatie', terwijl Schouten in zijn Iournal (scheepsjournaal)
heeft opgetekend welke 'Eylanden, vreemde volcken en wonderlicke avontueren
hem ontmoet zijn'.
Een van die avonturen is een frontale aanvaring met een zwaardvis, als
het schip in de buurt van Sierra Leone vaart. 'De zee was root van het
bloet,' meldt de schipper. Het schip werd in Porto Desire op het strand gezet
om de schade te inspecteren. 'Wy vonden voor inde boech, ontrent seven voeten
onder water, een hoorn int Schip steecken, van heel vast sterck en seer hart
been, stack door drie huyden van 't schip heen. Desen hoorn stack ontrent wel
een half voet diep int schip, en een kleyne half voet daer buyten, daer hy
met groot ghewelt kort afghebroken was, daer over dat monster soo gheweldich
hadde ghebloedt.'
Kaap-Hoornvaarders
De ronding van Kaap Hoorn, met de in dat zeegebied dominerende westerstormen,
werd het zwaarste traject ter wereld geacht. Van de Nederlanders die op een
vrachtzeilschip Kaap Hoorn hebben gerond, zijn nog enkelen in leven. De
vereniging die zij ooit vormden, is opgevolgd door een stichting die de
herinneringen aan hun ervaringen en kundigheden levend houdt. De Stichting
Kaap-Hoornvaarders heeft een oudheidkamer in het Sint-Jozefhuis aan het
Achterom 17 in Hoorn. In de zomer is daar elke woensdag een expositie te
zien.
Stichting
De verbondenheid die degenen die de route hadden afgelegd voelden, leidde tot
de oprichting van een internationale broederbond, gevestigd in St. Malo. In
1959 werd een Nederlandse tak opgericht die, mede door natuurlijk verloop, in
1985 werd omgezet van een vereniging in een stichting. Deze stichting
organiseert lezingen, publicaties en tentoonstellingen en heeft een
onderkomen in twee gerestaureerde stijlkamers in het Sint Jozefhuis te Hoorn.
Lees hier de toespraak van voorzitter drs. R.J. de Jong, uitgesproken tijdens
de jaarbijeenkomst op 15 september 2003.
Sinds 1998 bestaat er voor jachtschippers die erin zijn geslaagd Kaap
Hoorn te ronden een trofee en voor bemanningsleden een gedenkpenning. De
uitreiking vindt plaats tijdens de jaarbijeenkomst van de Nederlandse Kaap
Hoorn Vaarders.
De trofee, een ontwerp van de Hoornse kunstenaar Marion Buis, is
bestemd voor huidige jachtschippers die Kaap Hoorn hebben gerond op een wijze
die strookt met die van de "Groote Zeilvaart" van weleer. De trofee is niet
alleen een teken van waardering, maar houdt ook de herinnering levend aan de
historische band tussen de stad Hoorn en Kaap Hoorn.
Toetsing
Sinds enige decennia kiezen moderne zeiljachten en charterschepen de
uitdagende route die zeilende vrachtschepen vroeger namen. De ene keer gaat
het om een wedstrijd rond de wereld, de andere keer om een eenzame sportieve
prestatie.
Een Commissie van Advies toetst geslaagde reizen aan regels die zijn
opgesteld en adviseert het stichtingsbestuur over toekenning van de titel
Kaap Hoorn-schipper en de bijbehorende trofee.
De ronding van de kaap moet deel uitmaken van een oceaanreis van
tenminste 3.000 zeemijlen en de motor mag van 50? zuid in de Atlantische
Oceaan tot 50? zuid in de Stille Oceaan (of omgekeerd) niet hebben
bijgestaan, terwijl bovendien geen tussenhaven mag zijn aangedaan.
Rotius, 17e eeuws schilder
De Rotiusstraat in Hoorn-Noord dankt zijn naam aan de portretschilder
Rotius, die in de 17e eeuw in Hoorn woont en werkt. Jan Albertsz Rotius wordt
op 20 oktober 1624 geboren in Medemblik en komt in 1643 op 19-jarige leeftijd
naar Hoorn. Hij leeft kort maar hevig, want hij overlijdt in 1666.
De schilderkunst uit de 17e eeuw is herkenbaar aan de uitbeelding van
vitaliteit. Door de liefde voor en de lust in het leven van deze eeuw, voelen
de schilders zich vrijgevochten kunstenaars, die een ontwikkeling laten zien
van het stijve uit de 16e eeuw naar het losse uit de 17e eeuw, dat zal
eindigen bij Rembrandt. Aan het feit dat zij bij de gilden als handwerkers
zijn ingedeeld, gaan zij niet gebukt.
Rotius is het meest bekend geworden om zijn schuttersstukken, die nu in
het Westfries Museum hangen. Het zijn enorme portretten van schutters die
burgerwachtdiensten draaien. Het goudborduursel van de bandeliers, het
schildpadden stok, het kantwerk aan kragen en manchetten en het staal van de
hellebaarden geven blijk van grote zorg en vakmanschap.
De burgerwachtdiensten, ooit een bittere noodzaak voor veiligheid, zijn
in de 17e eeuw een erebaantje geworden. Schutters worden meestal voor drie
jaren aangesteld. Na afloop volgt een enorm banket, dat vaak wel drie dagen
kan duren, en het maken van een groepsportret van alle schutters.
Claes Molenaar
Op zekere nacht in het jaar 1426 kan Claes Molenaer maar niet in slaap
komen. Hij staat op, loopt wat door het huis en staart door het venster naar
buiten. Tot zijn grote verbazing ziet hij boven het huis van overbuurman
Doedesz een Mariabeeld zweven. Ontroerd door dit bovennatuurlijke
verschijnsel wekt Molenaer al zijn buren. De verschijning van Onze Lieve
Vrouw wordt gezien als een godswonder. Men vraagt Doedesz zijn huis te
verkopen, zodat op die plaats een kapel kan worden gebouwd. Maar die voelt
daar niets voor en weigert. Kort daarop breekt er een pestepidemie uit en een
van de slachtoffers is de onfortuinlijke Doedesz. De buurtbewoners menen
hierin een vingerwijzing van God te zien. Zij benaderen de weduwe Doedesz met
het verzoek of zij nu alsnog het huis wil verkopen. Onder hevige aandrang
geeft de vrouw toe en in hetzelfde jaar wordt er een houten kapel gebouwd op
de plaats waar nu de Noorderkerk staat.
Het gebouw is nog maar net voltooid, als er weer een wonderlijk voorval
plaatsvindt. Een schipper die een Mariabeeld naar Friesland vervoert, krijgt
te kampen met slecht weer en moet de haven van Hoorn binnenlopen. Alle
pogingen die hij in de daaropvolgende dagen onderneemt om met zijn schip de
havenmond uit te varen, lopen op niets uit omdat er telkens een storm
opsteekt.
De bevolking loopt uit om de verwoede pogingen van de schipper te
aanschouwen. Tussen de omstanders bevindt zich Claes Molenaer. Molenaer
herkent in de piëta die de schipper aan boord heeft onmiddellijk het
Mariabeeld dat hij boven het huis van zijn buurman heeft zien zweven. De
vrome omstanders besluiten het beeld van de schipper te kopen en het in de
kapel op te stellen.
Vijftien jaar later wordt de houten kapel vervangen door een stenen
kruiskerkje. Omstreeks 1505 wordt de kerk vergroot met een zijbeuk aan de
noordzijde en in 1519 met een zijbeuk aan de zuidzijde. De vroegere zijmuren
worden vervangen door pilaren. Na de hervorming worden alle herinneringen aan
het katholicisme verwijderd. De kans is groot dat de piëta is overgebracht
naar de schuilkerk De Drie Tulpen aan het Achterom. In De Drie Tulpen bevindt
zich in elk geval een piëta waaraan wonderbaarlijke genezingen worden
toegeschreven.
Op de plek van de schuilkerk wordt in 1882 de aan Cyriacus en
Franciscus gewijde koepelkerk aan het Grote Noord in gebruik genomen. In deze
kerk zijn muurschilderingen te bezichtigen die de ontstaansgeschiedenis van
de Noorderkerk uitbeelden. De Cyriacuskerk beschikt over een prachtige piëta,
waarvan de ouderdom geschat wordt op plusminus 500 jaar. Het Mariabeeld kan
dus vervaardigd zijn in de tijd waarin de Noorderkerk werd gesticht.
Velius: arts en geschiedschrijver
Hoorn heeft een rijke geschiedenis. De stad bestaat sinds ongeveer 1300
en er is sindsdien veel gebeurd dat de moeite waard is om te weten. De
belangrijkste geschiedschrijver van Hoorn is Velius. Zijn standbeeld (1981)
staat op het Nieuwland.
Velius heet eigenlijk Dirk Seijlmaeker. Hij leeft in de 17e eeuw en in
die tijd is het de gewoonte om, als je gestudeerd hebt, een Latijnse naam aan
te nemen. Velius is een geleerd man: hij heeft medicijnen gestudeerd en is
stadsarts van Hoorn. Het optekenen van de geschiedenis van Hoorn doet hij
erbij als hobby. Velius legt niet alleen vast wat er in zijn eigen tijd
gebeurt, maar hij probeert er ook achter te komen hoe en wanneer Hoorn is
ontstaan.
Velius verhaalt dat in de 13e eeuw Denen, Bremers en Hamburgers hun
koopwaar lossen aan de Roode Steen. Ze verkopen hun waren aan kooplui op het
land of ruilen ze tegen andere goederen. Drie broers uit Hamburg besluiten om
ter plaatse pakhuizen te bouwen om hun koopwaar te kunnen opslaan. Zo
verrijzen de eerste drie huizen op de Roode Steen. Spoedig ontstaat er een
gehucht dat eenvoudig wordt aangeduid als 'hoek' of op z'n middeleeuws
'horne', naar de ligging in een hoek of bocht van de toenmalige dijk.
Mensen die nu de geschiedenis van de stad bestuderen, maken nog altijd
gebruik van de "Chronyk van Hoorn". Het boek geeft een goed beeld van hoe de
mensen zo'n 400 jaar geleden in Hoorn leefden. Zo staat er bijvoorbeeld dat
het tijdens de winter van 1617 verschrikkelijk hard vroor. Zo hard, dat je
met paard en slee over de Zuiderzee kan rijden. Alles wat je als brandstof
kunt gebruiken, gaat in de kachel; er kan geen bier meer gebrouwd worden,
zodat de mensen water moeten drinken. In die tijd drinken de mensen inderdaad
bier in plaats van water. Het water is meestal zo smerig dat je er ziek van
wordt.
Dankzij Velius weten we veel over de geschiedenis van Hoorn. Als je
door de binnenstad wandelt, kom je ook veel herinneringen uit het verleden
tegen. De vele oude gebouwen, bomen, waterpompen en hekken vertellen ieder
hun eigen verhaal. Tekeningen en schilderijen laten zien hoe de mensen zich
kleedden, wat ze voor de kost deden en hoe ze reisden.
In het Westfries Museum aan de Roode Steen zijn nog altijd veel
historische afbeeldingen te zien. Maar ook oude munten, serviesgoed, wapens
en zelfs complete geraamtes van mensen die eer dan duizend jaar geleden in
West-Friesland leefden. De collectie van het museum bestaat voor een deel uit
dingen die door anderen zijn verzameld en geschonken, en voor een deel uit
materiaal dat tijdens archeologisch onderzoek is opgegraven.
In de zestiende eeuw groeit Hoorn uit tot een wereldhandelshaven.
Schepen varen af en aan. Vooral de routes naar de Oostzee en de Middellandse
Zee worden druk bevaren. Kooplieden uit Hoorn verdienen een dikke boterham
met de handel op steden als Genua en Livorno. Op voormalige rederswoningen en
pakhuizen zijn nog gevelstenen te zien met opschriften die hieraan
herinneren, Mensen werden in die tijd vaak genoemd naar het huis waarin ze
woonden. Zo heeft de Hoornse koopman Liorne naar alle waarschijnlijkheid
gewoond in een pand met het opschrift 'Lioorn' of 'Lyoren', een verbastering
van het woord Livorno.
De geschiedschrijver Velius beschrijft in zijn Chronyk van Hoorn hoe
een koopman, genaamd Pieter Jansz Vael, wonende in Lyoren op Phenidsen (het
huidige Venidse), in 1594 opdracht geeft voor de bouw van een tot dan toe
onbekend scheepstype.
Volgens Velius heeft Liorne zich laten inspireren door het verhaal over
de ark van Noach. De afmetingen en verhoudingen van Liorne's nieuwe
vrachtvaarder zijn gebaseerd op de specificaties van de ark zoals die in de
bijbel vermeld staan.
In 1595 wordt de kiel gelegd op de werf van Pieter Jansz Vaalhen,
gezien de naamsverwantschap mogelijk een familielid van de koopman. Aangezien
het een afwijkend scheepstype betreft, verloopt de bouw niet onopgemerkt.
Pluspunten
Het fluitschip, zoals dit nieuwe scheepstype genoemd wordt, blijkt een
bijzonder winstgevend zeilschip. Het kan veel lading bergen, doordat het een
langere en bollere romp heeft dan tot de tot dusver gebouwde schepen. De
lengte van de scheepsromp bedraagt viermaal de grootste breedte, tegen
driemaal de wijdte bij de gangbare types. Dankzij de lengte, de bolle stevens
en de vlakke bodem beschikt het over uitmuntende zeileigenschappen. De
diepgang van het fluitschip is zo gering dat het nog kan varen waar andere
schepen aan de grond lopen. De tuigage en de indeling van het dek zijn van
dien aard dat het met een betrekkelijk kleine bemanning kan worden gevaren.
Een ander pluspunt is dat het fluitschip een naar verhouding zeer smal dek
heeft. Schepen die via de Sont naar de Oostzee varen, moeten tol betalen. De
tol wordt geheven naar de omvang van het dek. Fluitschepen, met hun bolle
romp en smalle dek, hoeven veel minder te betalen dan schepen van
vergelijkbare tonnage.
In zo'n geval is de optelsom gauw gemaakt. Het duurt dan ook niet lang
of het ene na het andere fluitschip loopt in Hoorn van stapel: 80 in acht
jaar tijd. Andere werven in ons land - en niet lang daarna ook buitenlandse
werven - nemen het idee over, zodat 't het eerste in massaproductie
gefabriceerde zeilschip wordt. Fluitschepen zwerven uit over alle
wereldzeeën. Al gauw worden ze overal een bekende verschijning. Ze stralen de
nuchterheid en degelijkheid uit van de Nederlandse koopman: robuust,
eenvoudig, betrouwbaar en altijd uit op voordeel.
Baron Van Dedem: wereldreiziger en burgemeester
Mr. Willem Karel baron Van Dedem wordt in 1839 geboren op het landgoed
Vosbergen bij Heerde. Na zijn promotie op de financiële situatie in
Nederlands-Indië kiest hij voor een loopbaan als advocaat in Semarang.
In 1873 keert hij terug naar Nederland, op zoek naar een functie waarin
hij de gemeenschap kan dienen. Daarin slaagt hij: bij Koninklijk Besluit
wordt hij op 30 juni 1875 benoemd tot burgemeester van Hoorn, als opvolger
van de twee weken eerder vrijwillig teruggetreden mr. W.C.J. de Vicq.
De Hoornsche Courant, die in die tijd twee keer per week verschijnt,
maakt kort en zakelijk gewag van deze wisseling van de wacht. Geen interviews
of redactioneel commentaar, totdat de nieuwe burgemeester in de krant
geciteerd wordt tijdens zijn installatie op 16 juli. Hij spreekt de
gedenkwaardige woorden 'Deze gemeente heeft een schoon verleden, doch wij
willen daarop niet teren.'
Van Dedem is burgemeester van 1875 tot 1891. In die jaren gebeurt er
nogal wat in en aan de stad.
Zo wordt de Stadsdoelen, die tekenen van verval begint te vertonen,
door de gemeente verkocht. In 1877 wordt de Rechtbank opgeheven; het gebouw
wordt overgedragen aan het Rijk, onder de voorwaarde dat het deels kan worden
ingericht als Westfries Museum. Van Dedem kan worden beschouwd als de
initiatiefnemer tot de oprichting van het museum.
De Koepoort wordt gesloopt en dankzij ingrijpen van de Minister van
Binnenlandse Zaken kan het besluit om ook de Oosterpoort te slopen nog net
ongedaan worden gemaakt. De restauratie wordt deels door het Rijk, deels door
een particulier gefinancierd. De gemeente kiest ervoor geen aandeel voor haar
rekening te nemen. Het is de tijd van 'opgeruimd staat netjes'.....
Gebouwd wordt er ook. In 1879 starten de bouw van de Cyriacuskerk en de
herbouw van de Grote Kerk, na de zoveelste brand. Ook komt de bouw van
verschillende scholen tot stand: de scholen voor 'kosteloos onderwijs' in de
Muntstraat, de burgerscholen in de Kruisstraat en op het Nieuwe Noord, een
Mulo voor meisjes.
In 1884 kan Hoorn met grote feestelijkheden de opening van de spoorlijn
naar Zaandam vieren. Een jaar later volgt de lijn richting Enkhuizen. Nog een
jaar later kun je ook met de trein naar Medemblik.
In Van Dedems ambtsperiode beleeft de gasfabriek een tijd van
toenemende bloei. De gemeente neemt het bedrijf over, doet een aantal forse
investeringen en weet niettemin de gasprijs stapsgewijs te verlagen zonder
nadelig saldo voor het bedrijf.
In 1886 stelt de raad een krediet beschikbaar voor een onderzoek naar
drooglegging van de Zuiderzee. Hoorn wil hier wel geld in steken, omdat de
nog niet afgesloten Zuiderzee geducht kan spoken en het onderhoud van de
waterkeringen handenvol geld kost. Van Dedem ziet in Hoorn een landstad in
plaats van een havenstad: hij heeft geen enkel bezwaar tegen demping van het
Hoornse Hop!
Van Dedem is geliefd als burgemeester. Niet alleen wordt de stoomboot
naar Amsterdam naar hem genoemd, ook krijgt hij twee jaar na zijn dood een
standbeeld. Het bescheiden zandstenen monument, gefinancierd door 'zijn
vrienden', verhuist in de loop der jaren van de Ramen via de Van Dedemstraat
naar het plantsoen bij het station. Een toepasselijke plaats gezien Van
Dedems betrokkenheid bij de totstandkoming van veel plantsoenen in de stad en
de bouw van het station.
Het vertrek van burgemeester Van Dedem komt even onverwacht als zijn
komst. Bij de raadsvergadering van 1 september 1891 laat hij via de ingekomen
stukken weten, dat hij benoemd is tot Minister van Koloniën en zijn ontslag
aanbiedt. Ook op dat moment onthoudt de krant zich van enig commentaar. In
zijn nieuwe functie is hij nauw betrokken bij de Atjeh-oorlog. Het
Nederlandse koloniale bewind probeert Atjeh te annexeren, hetgeen bij de
Atjehers tot guerilla-achtige oorlogsactiviteiten leidt.
In 1894 wordt het Ministerie opgeheven. Van Dedem gaat op reis naar
India, Indië en Siam. Hij overlijdt in 1895 te Calcutta, kinderloos en pas 56
jaar oud, aan een hevige koorts. In 1960 krijgt de Slachthuisstraat, samen
met het naamloze verlengde daarvan, van het gemeentebestuur de naam Van
Dedemstraat. Zijn standbeeld stond van 1897 tot 1972 aan de Ramen, daarna in
de Van Dedemstraat en momenteel in het Noorderplantsoen.
Standbeeld Jan Pietersz. Coen
Midden op het plein Roode Steen, de plaats waar vroeger de kaasmarkt
werd gehouden, staat het bronzen standbeeld van Jan Pietersz. Coen. Coen,
geboren in Hoorn, was gouverneur-generaal van de Verenigde Oostindische
Compagnie en grondlegger van Batavia, het huidige Djakarta. Hij leefde van
1587 tot 1629.
Zijn doel was één groot rijk te stichten een een voordelig handelsmonopolie
te verkrijgen. Daartoe schuwde hij niet de superioriteit van het blanke ras
te preken en moorddadig op te treden tegen onschuldige eilandbewoners.
Het standbeeld werd gemaakt ter gelegenheid van de 300-ste geboortedag
van Coen. het is ontwerp is van Ferdinand Leenhoff, hoogleraar aan de
Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam.
Het plein is genoemd naar de rode steen in het trottoir naast het
standbeeld, waar terechtstellingen werden voltrokken.
De Westfriesland-tocht, startplaats Hoorn, datum 27 november 2004, nabeschouwing:
HOE HET WAS
Iedereen was het er na afloop over eens. Parkoersbouwer Nico van Etten had er in deze omgeving uitgehaald wat er uit te halen was, en zelfs meer dan dat. Zijn WestFrieslandtocht kan als buitengewoon geslaagd de boeken in. De belangstelling was buiten verwachting groot. Zo groot zelfs, dat we parkoersen en info’s tekort kwamen en inderhaast in de lerarenkamer van het Tabor College onze tekorten mochten bij kopiëren. De Scholengemeenschap Tabor, aan de uiterste westrand van Hoorn, was onze uitvalsbasis, én een goeie ! Een prachtige ruime aula waar we ook nog eens als primeur het buffet in eigen beheer hadden. Nico had voor uitstekende ‘buffetdames’ gezorgd, te weten schoonzuster Rina Sinnige, echtgenote Nel en de vrouw van WS lid Joop van den Berg, Marianne. Onze dank voor hun geweldige inzet deze dag is groot ! De weergoden waren ons dit keer bijzonder goed gezind. Zat enkele dagen hiervoor de zaak nog potdicht vanwege een koude hardnekkige mist, deze dag was het zo goed als windstil, droog en met een temperatuur van circa tien graden was het bijna ‘warm’. De heldere lucht zorgde voor fraaie vergezichten. “Applaus voor de parkoersbouwer”, klonk het na afloop uit veel monden. Henk Hoornweg toonde bij terugkeer zijn met prut besmeurde trainingspak. Hij was de passage door een greppel niet zonder valpartij doorgekomen. Later werd dit stuk uit de route geschrapt. Alle deelnemers kregen na afloop een zakje met tulpenbollen aangeboden en dat werd hogelijk gewaardeerd. Bram Maliepaard was de verantwoordelijke man achter deze schenking en daar past wel een tien met een griffel voor. De eerst binnenkomende, Jos Beers uit Zwaagdijk en deze dag voor het eerst lopend bij WS 78, klokte af om 13:40 uur. De laatste vier deelnemers om zes uur precies.
DE CIJFERS
Een onverwacht grote opkomst dus in het Noord-Hollandse ! Met 365 wandelaars waren we allemaal dik tevreden. Onder de deelnemers waren 231 leden (63%) en 134 niet-leden (37%). Zij kwamen uit de provincies Noord-Holland – 124, Zuid-Holland – 90, Gelderland – 52, Utrecht – 51, Noord-Brabant – 19, Flevoland – 12, Zeeland – 6, Overijssel, Friesland en Groningen – ieder 3 en Drente – 2. Voor de Limburgers bleek de reis naar WestFriesland onoverkomelijk. Verder noteerden wij 34 echte nieuwelingen waarvan 22 uit de naaste omgeving. En de dag kon helemaal niet meer stuk toen ook nog een vijftal personen zich als lid kwam aanmelden.
Klik HIER voor een verslag van Henri Floor
Klik voor een verslag van Monique van der Slot
HIER.