Vrijbuitertocht

Op zaterdag 18 januari 2014 organiseerde de FLAL de Vrijbuitertocht. De start was vanuit Kam­peer­hal De Vrij­bui­ter te Roden. We kregen koffie of thee aangeboden met een gevulde koek van De Vrij­bui­ter. We verlieten de start in oos­te­lij­ke richting. We staken het Peizerdiep over en noor­de­lijk langs Altena werd Peize be­reikt bij de oude Nederlands Hervormde kerk. Bij café slijterij Ensing was op 7 km de eerste rustpost.

Na een gedenksteen, 14 april 1945 - Peize be­vrijd, werd Peize in oos­te­lij­ke richting verlaten. We lie­pen hier door na­tuur­ge­bied De Onlanden. We zagen hier veel water liggen. Het was niet duidelijk of het tijdelijk ondergelopen land was of dat het water zo hoorde. We staken het Eel­der­diep over. Na buurtschap Schelfhorst werd Eelde Pa­ters­wol­de be­reikt.

Op de grens van Drenthe en Gro­nin­gen is het 2500 ha grote natuur- en waterbergingsgebied De Onlanden te vinden. Ingeklemd tussen het Drentse zand en de Gro­nin­ger klei ligt hier een laag­veen­ge­bied, waar van oudsher het water uit de Drentse beken zich verzamelde, alvorens via de Lauwers en het Reitdiep door te stromen naar de Waddenzee. In vroeger tijden was deze 'Kop-van-Drenthe' en het aangrenzende deel van Gro­nin­gen één groot veenmoeras, echt Onland. Niemand kon er door en ook voor de landbouw was het ongeschikt.

Pas in de Middeleeuwen werd begonnen met de eerste pogingen het gebied te ontwateren. Langzaam slaagde men erin het waterpeil omlaag te brengen en stapje voor stapje kon het gebied in gebruik genomen worden. Eerst alleen 's zomers en vanaf de 19e eeuw het hele jaar door, al bleef het in de winter toch vooral Onland. Nog hal­ver­we­ge de vorige eeuw stond het laag­veen­ge­bied 's winters soms helemaal blank en stroomde het water over de weg tussen Peize en Gro­nin­gen.

De afgelopen eeuw is het laag­veen­ge­bied volledig in gebruik geweest als weidegebied. Weidevogels en ganzen hebben hiervan geprofiteerd en waren er in grote aan­tal­len te vinden. Het gebied werd opgenomen in de EHS (Ecologische Hoofd Structuur) en na­tuur­be­he­ren­de or­ga­ni­sa­ties kochten grote stukken ervan aan. Na­tuur­mo­nu­men­ten vooral in de Peizer- en Eel­der­ma­den, Staats­bos­be­heer rond het Leekstermeer en het Gro­nin­ger Land­schap aan de (Gro­nin­ger) noordkant van het meer.

Nu is het veenweidegebied terug gegeven aan de natuur. De Drentse beken stromen er weer doorheen en er kan zich opnieuw een moeras ontwikkelen met natuurlijk wisselende waterstanden. Het resultaat van de verandering is al goed te zien. De natuur heeft snel ingespeeld op de verandering en de eerste resultaten zijn boven verwachting. De toekomst van dit na­tuur­ge­bied ziet er hoopvol uit. Over een poosje zullen er misschien ook weer Bevers en Otters in De Onlanden voorkomen.

We volgden even het fietspad langs de Gro­nin­ger­weg en passeerden daarbij het plaats­naam­bord Eel­der­wol­de. We kwamen bij het Pa­ter­wold­se­meer, later gevolgd door het Hoorn­se­meer en kregen daar uitzicht op de skyline van de plaats Gro­nin­gen. We passeerden het bord van de bebouwde kom van Gro­nin­gen gevolgd door dat van Eel­der­wol­de. Via buurtschap Ter Borsch werd de bebouwde kom weer verlaten.

We lie­pen weer door een na­tuur­ge­bied. Ditmaal was dat Polder de Peizer en Eel­der­ma­den. We staken de Gouw over en opnieuw werd de Gro­nin­ger­weg be­reikt. Bij een oud Tolhuisje uit 1884 staken we de verkeersweg over. De Tolprijzen waren nog aan het huisje bevestigd. Via na­tuur­ge­bied Stenhorsten werd het Peizerdiep weer be­reikt.

De Stenhorsten is een klein stukje na­tuur­ge­bied dat aan de oostkant van het Peizerdiep tegenover het Kleibos ligt. Het bestaat deels uit een oude meander van het Peizerdiep, die verland is tot een moerassige rietvegetatie. Vroeger was hier een losplaats voor schepen met vracht voor Peize en ging er een pontje over het Peizerdiep.

Het Peizerdiep volgden we totdat we het via een brug konden oversteken. Roderwolde werd be­reikt. Hier waren ver­schil­len­de be­ziens­waar­dig­he­den. Eerst was dat molen Woldzigt.

Volgens de gevelsteen werd molen Woldzigt in 1852 gebouwd door Aukema en Datama. De molen is gebouwd als oliemolen, enkele jaren na de bouw werd een maal­steen geplaatst. Tegenover de molen ligt een haventje. Het is in 2007 gereconstrueerd. De molen en het haventje zijn erg belangrijk voor elkaar geweest, waar­schijn­lijk was de haven er eerder. Aanvoer van lijnzaad uit Gro­nin­gen en levering van lijnolie voor de verf- en zeepindustrie in Gro­nin­gen gebeurde via het water.

Koren- en oliemolen Woldzigt onderscheidt zich hier­door van vele andere Drentse molens: het is een echte in­du­strie­mo­len. Molen Woldzigt is een late oliemolen. Allerlei vindingen, die eerder in andere molens gedaan zijn, werden in Woldzigt meteen toegepast.

Om de productie van lijnolie te optimaliseren zijn veranderingen aangebracht. Het wieksysteem is verbeterd, er zijn jalouziewieken aangebracht, ook is begin 20e eeuw een stoommachine geplaatst. Later zijn die veranderingen weer ongedaan gemaakt.

De molen is enkele malen van eigenaar gewisseld, toen Rietema de molen in 1919 voor de prijs van de stenen wilde verkopen hebben de inwoners van Roderwolde de handen ineengeslagen en vormden zij een cooperatie zodat de molen voor Roderwolde behouden kon blijven. Later ging deze cooperatie op in de zuivelfabriek Roden-Zevenhuizen.

De molen was in die periode in gebruik als opslag en depot voor kunstmest en veevoer. Toen de molen rond 1972 ernstig in verval dreigde te raken is de molen aan­ge­kocht door de gemeente Roden. Er is een uit­ge­brei­de res­tau­ra­tie geweest. Het beheer werd o­ver­ge­dra­gen aan de St. Olie- en korenmolen Woldzigt. In de oos­te­lij­ke vleugel wonen de vrijwillige molenaar en -mo­le­naars­vrouw. In de westelijke vleugel is sinds 1974 het Nederlands Graanmuseum gevestigd.


Daarna kwamen we bij de Jacobskerk.

De Jacobskerk is gebouwd van kloos­ter­mop­pen, gebakken van klei uit de directe omgeving. In de Kleibosch te Foxwolde lag een dikke laag potklei dicht aan de oppervlakte. Ook aan turf en hout, de brandstoffen nodig voor het bakken van de stenen, was in deze streek geen gebrek.

In 2002 is door een groepje enthousiaste Rowolmers een oppervlakkig onderzoek verricht naar de fundamenten van de oude kerk. Deze liggen nog steeds ongeschonden omstreeks 50 cm. onder het maaiveld, waardoor de exacte ligging van de kerk midden op het kerkhof gemakkelijk valt te traceren.

Na de Reformatie spoorde de provinciale Synode de kerken aan om de overgang naar de nieuwe godsdienst krachtdadig aan te pakken. Zo werd in 1651 een mooie zilveren a­vond­maals­be­ker gekocht. Deze draagt als opschrift: “dit is de ROOWOLMER KERCKE BEEC­KER. Anno 1651.”

De kerkgangers van tegenwoordig vinden bij het uitgaan van de kerk aan hun rechterhand een koperen col­lec­te­schaal. Deze schaal met de bijbehorende ijzeren voet werd omstreeks 1630 aangeschaft. Voor deze aanschaf werd door gulle gemeenteleden geld ge­schon­ken. In de kerk stond de kerkpaal, een in de grond vastgezet offerblok met ijzeren banden en een slot om tegen diefstal te beschermen. Hierin stortte men het geld voor het onderhoud der armen.

De huidige klok dateert uit 1634. Mogelijk zijn de oude middeleeuwse klokken in de roerige jaren daarvoor geroofd en ge­con­fis­queerd om er kanonnen van te gieten voor het leger van prins Maurits. Toen na de Reformatie de rust min of meer terugkeerde in de Landschap, besloten de kerkvoogden een nieuwe klok te laten gieten. De nieuwe klok werd in 1630 besteld dankzij geleend kapitaal van enkele gegoede kerspellieden.


Bij café Het Rode Hert met een heel fraai uit­hang­bord was de tweede binnenrust op 22 km.

In het jaar 1557 bracht een commissie De Boe een rapport uit aan Koning Filips II. Zij beschreef daarin de stand van zaken in de kerspelen Norg, Roden en Roderwolde. De commissie kreeg van haar informanten te horen "datter maar één herberge en er (= was) die zelden bier heeft, zulx dat zij wel meenden dat hij van alle deze soemer (= zomer) geen twee tonnen bier gespleten en hadde". Geen vetpot dus voor deze kas­te­lein!

In 1642 komen we een Jan Jansen de Weerd (de Oude) tegen, in 1691 Willem Jans de Weerd en tussen 1714 en 1720 Jan Jansen de Weerd (de Jonge). Deze laatste wordt "Har­bar­gier" genoemd. Omstreeks 1750 is Se­ve­rijn Krij­the "herbergier, keuter, hospes, backer en heuker" (= win­ke­lier) in Roderwolde. Zijn dochter Annechien Krijthe trouwt in 1763 met Jan Tingen uit Gasselter Boerveen, in 1767 met Fokke Jans Kema van Sandebuur en in 1784 met Jacob Datema. Annechien Fokkens (uit haar tweede huwelijk dus) was lange tijd eigenaresse van "Het Roode Hert".

In 1842 kochten Annechien Sikkes Datema en Berend Roelofs Weering het café, dat daarna lange tijd in handen bleef van de familie Weering. In 1869 koopt hun zoon Jan Berends Weering het café. Hij koopt ook een strook grond van de bouwkamp tegenover het huis van "3 ellen breed en 22 ellen lang. Dit gedeelte met boomen bepoot, welke boomen met recht van bepooting aan den kooper van de behuizinge "Het Roode Hert" komen...".

Op 14 februari 1863 kwam Lute Hoff uit Norg. Hij huurde in Roderwolde de herberg "Het Blauwe Paard". In 1876 kocht hij van de familie Weering "Het Roode Hert". Na 1876 werd "Het Roode Hert" bewoond door ach­ter­een­vol­gens Lute Hoff, Harm Hoff en Lute Hoff. Deze laatste stopte met de winkel en de bakkerij en verkocht in 1969 het café aan J.van de Veen. Na 22 jaar verkocht J. van de Veen het café aan R. Haseloop. In 1993 kochten Ancel ten Hoopen en Marga La Crois café Het Rode Hert. Sindsdien zijn zij de "har­bar­giers".

Buiten Roderwolde passeerden we tweemaal een plaats­naam­bord terwijl er geen huizen waren te zien langs deze weg. Eerst was dat Sandebuur waarvan het centrum ten noorden van onze wan­del­rou­te lag. De andere plaats was Foxwolde dat zuidelijk van onze wan­del­rou­te lag. Nadat we de Rodervaart waren overgestoken dwaalden we langs de Esch van Leutingwolde. We herkenden dit pad, evenals andere paden, van de LAW Drenthepad.

We kwamen op Landgoed Nienoord. Hier voerde de route voor de eerste keer met deze wandeling, na 27½ km, over een modderpad waar de FLAL zo beroemd/berucht is. Daarna lie­pen we om Huize Nienoord dat van ver­schil­len­de kanten werd vereeuwigd.

In 1525 koopt jonker Wigbold van Ewsum land bij Midwolde in de provincie Gro­nin­gen. Hij bouwt er een nieuw huis op, de Nije Oord. Van het land laat hij turf steken. Turf is in die tijd een belangrijke brandstof en zo kan het gebeuren dat het huis Nienoord uitgroeit tot het grootste landhuis van Noord-Nederland.

In 1665 trouwt de laatste afstammelinge van Wigbold, Anna van Ewsum met de Duitse edelman Georg Wilhelm von Inn- und Knyphausen. De rijkdom van Nienoord groeit. Ten teken van deze rijkdom worden niet alleen de tuin en de borg (landhuizen van Gro­nin­ger adel worden borgen genoemd) rijk versierd, maar ook de kerk in Midwolde. Het is de gouden eeuw voor Nienoord. Het landgoed breidt zich steeds verder uit en zo kan de graaf van Nienoord zelfs over eigen land van Leek naar Coevorden rijden!

Daarna raakt het landgoed in verval. In 1846 brandt de borg zelfs helemaal af. De laatste Von Inn- und Knyphausen verhuist naar Gro­nin­gen. Zijn neef, jonkheer van Panhuys laat na 1887 een hele nieuwe borg bouwen. Maar twintig jaar later komt de hele familie om het leven. De koets, waarin ze zitten, raakt te water in het Hoendiep en de laatste bewoners van de borg verdrinken.

Gelukkig is niet alles verloren gegaan in de loop der tijd. Er is nog wel wat bewaard gebleven uit de zeventiende eeuw, zoals bijzondere pa­neel­schil­de­rin­gen en een schel­peng­rot.

De schil­de­rin­gen waren meer dan anderhalve eeuw in de vergetelheid geraakt. Ze hebben zelfs een tijd gediend als een wandje in het koetshuis. Na een jarenlange res­tau­ra­tie zijn ze weer in Nienoord terug. Ooit hebben ze de danszaal verfraaid. De schil­de­rin­gen, van 3 meter hoog en tezamen 18 meter lang, zijn gemaakt door de Friese schil­der Herman Collenius. In 1685 schil­dert hij op Nienoord vele wanddecoraties. In de danszaal schil­dert hij drie legenden uit de Oudheid, uit het boek Me­ta­mor­fo­sen van Ovidius, waarin Diana voorkomt, godin van de jacht. Alle scènes hebben betrekking op seksuele in­ti­mi­tei­ten tussen goden en ster­ve­lin­gen. De ster­ve­lin­gen, zelfs al zijn ze on­schul­dig, worden gestraft en het loopt steeds slecht met hen af!

Ook de schel­pen­grot in de tuin heeft een eigen verhaal. Een droeve legende over een nieuwsgierig dienstmeisje vertelt over het ontstaan ervan. Dichtbij de borg staat de schel­pen­grot. Dit is de oude schatkamer van de borg. Daar stonden kisten vol goud en zilver, vol sieraden en juwelen. Op het kasteel werkte eens een meisje uit het dorp. Ze zou zo graag eens stiekem in de schatkamer gaan kijken. Toen op zekere dag de kasteelheer en zijn vrouw op reis waren, riep het kindermeisje de jonge freule, op wie zij moest passen, bij zich. Ze wist haar te overreden de sleutel uit de kamer van haar vader te halen en mee naar de schatkamer te gaan, waar het dienstmeisje niet uitgekeken raakte. Ze danste in het rond tussen al die schatten en juwelen en ze droeg het ene sieraad na het andere. Maar de jonge freule had er al gauw genoeg van. Ze liep weg, maar deed voor alle zekerheid de deur van de schatkamer op slot. Toen ze weer aan het spelen was, vergat ze het kindermeisje helemaal.

Bij thuiskomst van haar ouders moest ze natuurlijk het geheim wel verklappen. Kwaad liep de kasteelheer naar de schatkamer, waar hij het kindermeisje huilend aantrof. Uit straf voor haar pronkzucht moest ze in de schatkamer gevangenzitten totdat de muren bedekt waren met schel­pen. Er kwamen kisten met schel­pen op de plaats van de kisten met juwelen en door een luik kreeg het meisje eten en kaarsen. Tientallen jaren werkte het meisje hier aan de schel­pen­mu­ren, en eindelijk had zij het werk klaar. Toen mocht ze eruit. Zij liep blij weer in de buitenlucht, vrij! Meteen ging zij naar het meer in het dorp, maar in het heldere water schrok zij hevig van haar gezicht, dat na al die jaren mager en oud geworden was. Het meisje zakte in elkaar en is nooit meer opgestaan.

Nog altijd bestaat die schatkamer bij de Nienoord, waar alle muren vol schel­pen zitten. Pas in 1958 krijgt de borg zijn huidige bestemming: Het Nationaal Rij­tuig­mu­se­um is er sindsdien gevestigd. Het museum geeft een overzicht van de geschiedenis van het reizen met rij­tui­gen in Nederland en laat ook de geschiedenis van de borg Nienoord zien.

Nienoord dat in het Groningse Leek ligt werd spoedig verlaten en ingeruild voor de Drenthse plaats Nietap. Op 28½ km was de laatste rust in café De Waag te Nietap. Via bosgebied Natuurschoon werd Roden weer de be­reikt. De laatste 1½ km kwam mij bekend voor. Deze had ik deze ochtend al in het donker gelopen. Want ik had weer eens overnacht bij een adres van de Stichting Vrienden op de Fiets. De laatste km liep ik nog samen met een wan­de­laar­ster die Jaap Haalboom goed kende van wan­del­toch­ten. Vele malen heeft Jaap Haalboom tochten bij de FLAL gelopen. Bij de finish vernam ik dat voor­noem­de wan­de­laar­ster samen met haar vader deze tocht had gelopen en ik werd nog vluchtig aan hem voor­ge­steld.

Even voor drie uur kwamen we bij deze 34,4 km lange tocht bij de finish. We kregen bij het af­mel­den een consumptiebon en een bon waarmee we 15% korting op wandelschoenen konden krijgen. Het deel­ne­mers­re­cord is gebroken. Er deden maar liefst 803 wandelaars mee. Mij was de route in zijn totaliteit wat te­gen­ge­val­len. Vrijwel de gehele route voerde over ver­har­de wegen. We kwamen door ver­schil­len­de na­tuur­ge­bieden maar steeds was dat over een verhard pad. Alleen op Landgoed Nietap lie­pen we onverhard. Des­al­niet­te­min niet­te­gen­staan­de dat wil ik de or­ga­ni­sa­tie hartelijk danken voor deze tocht.

Klik HIER voor de betekenis van de buttons die boven aan dit verslag staan.

Henri Floor