Noen komt de zwarte duvel eiges hier
We kwamen langs het oude stationsgebouw van Hulshorst.
De dichter Gerrit Achterberg vroeg
zich vroeger eens af waarom dit stationnetje van Hulshorst
zo afgelegen ligt. Welnu, toen in het midden van de
vorige eeuw de spoorlijn Utrecht-Zwolle werd aangelegd, was dit voor de streng Calvinistische
plaatselijke bevolking van de noordwest Veluwe een omstreden zaak. Men had het niet zo op die
nieuwigheden en sommigen zeiden
zelfs: "Noen komt de zwarte duvel eiges hier". Vandaar dat stations vaak op
enige afstand van stad of dorp kwamen te liggen. Zo ook Hulshorst. Trouwens daar
was waarschijnlijk helemaal geen station gekomen als de adellijke heren van het
kasteel Essenburgh en huize Hulshorst hun invloed niet hadden doen gelden en
er op gewezen hadden hoe belangrijk dit station was voor het toen omvangrijke
houttranssport. Maar belangrijker dan hout was wel het transport van de adellijke
heren en dames zelf. Het station kwam daarom op korte afstand van de adellijke
huizen te liggen.
Renovatie voormalig station Hulshorst
Het voormalige stationsgebouw werd gerenoveerd. Even daar voorbij hadden we een rust in Café
Restaurant Hof van Hulshorst te Hulshorst. Hier hoorden we dat de vroegere stationschef van
station Hulshorst zolang in het bovengedeelte van
het stationgebouw had gewoond, dat hij nu definitief in het hele gebouw wilde wonen. Hij was
dan ook diegene, die de renovatie liet uitvoeren. Tijdelijk woonde hij nu in een caravan die
in de tuin stond. De stad Staverden
Daarna dwaalden we door het Leuvenumse bos en langs beken. Vlak voor het luxe Hotel Het Roode
Koper verloren we even het juiste parkoers. We dachten toen maar als we de Leuvenumse beek
bleven volgen dan komen we wel weer goed uit.
Bij de Zwarte Boer dronken we een frisdrank à ƒ 2,75. Vlak daarop kwamen we bij kasteel
Staverden.
Staverden hoorde op de Veluwe tot de oudste bezittingen van de Gelderse graven.
In 1291 besloot Graaf Reinald I, na daartoe de keizerlijke toestemming te hebben verkregen
"te Staverden op de Velua" een stad te stichten. De graaf begon met het verlenen van
geldelijke steun aan de Karmelieten monniken van de Kapel te Staverden. Daarna vaardigde
hij in 1298 de
oorkonde uit waarbij Staverden officieel tot een stad werd verheven. De stad is er echter
nooit gekomen en Staverden bleef een Hof, dat sedert 1400 door de Gelderse Hertogen in leen
werd uitgegeven onder de verplichting witte pauwen te
houden en de pauwenveren te leveren die de hertog op z'n helm placht te dragen.
Langs het
park met de witte pauwen verlieten we Staverden. Bij Elspeet dronken we nog wat in Petit
Restaurant De Witte Pauw.
Naar de Pingo met de Hunneschans, Elspeet-Garderen (14 km)
(1919-1965) en J.J. Smink (1965-heden). De molen is in 1962 en 1972 gerestaureerd. Momenteel staat, als gevolg van een slechte communicatie met de huidige eigenaar, de molen er erg troosteloos bij.">
Even verderop liepen we langs molen de Hoop te Elspeet. De molen werd in 1896 uit Westzaan
overgebracht ter vervanging van de oude afgebrande molen. Het is een beltmolen. Daarbij staat
de molen op een kunstmatig aangelegde heuvel, de meulenbelt, van waar af de wieken kunnen
worden bediend.
Net buiten Elspeet, vlak voor de Elspeeter Heide werden we even achterop gezeten door honden.
Over een slingerpad doorkruisten we de Elspeter Heide.
De Nekami
We liepen langs de Nekami. Hier wordt in enorme
betonnen bakken op grote schaal gier gezuiverd.
Bij Café Restaurant Uddelermeer te Uddel, met uitzicht op het Uddelermeer in de
winter als er geen bladeren aan de bomen zitten, hadden we nog een rust. Hier
koste een frisdrank zelfs ƒ 3,75. Maar ja we hadden dorst. En om alleen maar
naar het toilet te lopen om daar water te drinken doe je toch ook niet.
IJslenzen
Het Uddelermeer en ook het nabij gelegen Bleekemeer zijn pingos.
De term komt
uit Alaska en wordt daar gebruikt door de inheemse bevolking voor diepe ronde
meertjes met er omheen een ringwal van grof materiaal. Dat laatste is vooral
duidelijk bij het Bleekemeer. Men meent dat deze meertjes ruim 10.000 jaar
geleden ontstaan zijn tijdens de laatste ijstijd, als gevolg van de vorming van
ijslenzen in de ondergrond. Zo'n ijslens groeit voortdurend en drukt de grond
er boven omhoog. Zo ontstond er een grote, met grond bedekte ijsbult. De
bovenlaag van de grond op de ijsklomp kan in de zomer ontdooien, raakt dan met
water verzadigd, en glijdt van de bult af. Dit kan zich vele jaren herhalen
totdat vrijwel alle grond van de ijskern zijdelings afgegleden is. Na het
definitief ontdooien van het ijs blijft er een betrekkelijk diep gat over met
een wal er omheen van afgegleden materiaal.
In de vroege middeleeuwen werd naast
het Uddelermeer als verdedigingswerk een hunneschans gebouwd. Dit was een cirkelrond plein,
omringd door een
brede wal met droge gracht. Op het binnenplein zijn behalve een
klokbekergrafheuvel, daterend uit een veel vroegere bewoningsperiode, ook
sporen gevonden van een aantal ronde hutten, enkele huizen en een groter gebouw.
In 1698 kwam het Uddelermeer met de schans in eigendom van koning-stadhouder
Willem III.
Schaapsherder Klaas van Essen
Via buurtschap Meerveld bereikten we Garderen. Langs de molen van Garderen, waar
nu de VVV inzit, kwamen we bij het oudere kerkje uit 1050 te Garderen. Links
naast de kerk vinden we het graf van schaapsherder Klaas van Essen (1783-
1867), die dagelijks rondzwierf met z'n schapen op het kroondomein nabij het
Uddelermeer. De jonge prinsen uit het Huis van Oranje Willem III en Prins
Frederik waren erg op hem gesteld en schonken hem bij zijn dood dit graf. De
dagafstand bedroeg ± 45 km. Bij een pompstation bestelden we een taxi die ons
naar Vierhouten reed. Vandaar reden we met onze eigen auto huiswaarts.
Garderen
Aanvankelijk de hoofdplaats van onze gemeente. Onder de Veluwse bossen, die in 853 werden
geschonken aan het klooster van Werden in Westfalen, komt ook het bos Wardlo voor. Volgens
een, door sommigen als achterhaald beschouwde, theorie zou hieruit de naam Garder(en) zijn
ontstaan.
In een beschrijving van Garderen uit de tweede helft van de negentiende eeuw is te lezen:
"Het lieve dorp met zijne roode pannendaken of rieten dekens, ligt schilderachtig op een
berg, omringd door afhellende bouwlanden met heghout omzoomd, hier en daar versieren echte
vervallen Veluwsche schaapschotten het landelijk tooneel. Een paar straten van veldkeien
deelt het dorp middendoor; noordwaarts staat de oude vierkante zware toren in Romaanschen
stijl met bogen gemetseld en spitsen kop; vroeger diende hij als baken voor de Zuiderzeesche
visschers".
De toren, waarschijnlijk daterend uit de veertiende eeuw, valt iedereen die het dorp nadert
in het oog. De huidige kerk dateert uit het midden van de negentiende eeuw. Een tweede
blikvanger is de molen. Al in 1434 werd er windrecht betaald aan de hertog van Gelre.
Vroeger was het een "dwangmolen", dat wil zeggen dat de boeren hier hun koren, vooral
rogge en boekweit, moesten laten malen. De huidige molen is in 1853 in bedrijf genomen.
Het koren werd verbouwd op de bouwgrond rond het dorp, de eng of es, waarvan iedere boer
een gedeelte in gebruik had. Ook de heidevelden waren, evenals in andere maalschappen,
in gemeenschappelijk eigendom. Ze werden gebruikt voor het slaan van plaggen en het weiden
van schaapskudden. Vee werd ook geweid in de bossen, waaruit men hout betrok voor verwarming
en huizenbouw. Het water werd onder meer gehaald uit de gemeenschappelijke put op de Putbrink.
Al in het begin van deze eeuw brachten vooral mensen uit het westen hun vakantie door in
Garderen. Van lieverlee veranderde het s zomers van boerendorp in recreatiedorp, waarvan
vooral de middenstand de vruchten plukte. Het karakter van het dorp is er niet wezenlijk
door veranderd.