Dit is het wapen van Uden.
Dit wapen is te vinden 
op de lokatie www.ngw.nl
Terug naar de homepage van Henri Floor Uden

Uden is de hoofdplaats van de gelijknamige gemeente Uden gelegen aan de Peel in het oostelijke deel van de provincie Noord-Brabant. Uden is uit geschiedkundig oogpunt te beschouwen als een vlek. Naar huidige maatstaven, wordt de plaats onder andere door het CBS echter gerekend tot een middelgrote stad.

In het verre verleden ontstond de Peelrandbreuk, onder meer zichtbaar aan de Karperdijk en was er in de ijzertijd al bewoning nabij de heide van Slabroek, ontdekt in 1922 door dr. Remouchamps welke aldaar een Gallo-Germaans urnenveld vond. In 2006 vond archeologe Hanneke van Alphen een 4000 jaar oude stenen bijl, uit de vroege bronstijd op een bouwlocatie bezuiden de Udense binnenstad.

Een Romeins dorp met zogenaamde woonstalhuizen werd in 2007 gevonden door de Leidse archeoloog Leon van Hoof op de nieuwbouwlocatie van ziekenhuis Bernhoven. In de eerste en tweede eeuw blijkt het gebied de Hengstheuvel in Uden-Noord te zijn bewoond en is de nederzetting in de derde eeuw weer verlaten, volgens de onderzoekers waarschijnlijk ten gevolge van de instorting van het Romeinse rijk.

Anno 1190 n.Chr. komt in een Zutphense akte van de graaf van Gelre voor het eerst de naam Uden voor (heer Ricolt van Uthen). De eerst bekende naam van Uden was Uot, deze was tot in de 11e eeuw bekend. Daarna is het (geleidelijk) in Uden veranderd. In die tijd bestonden er een aantal verspreid liggende kernen, die geleidelijk een eenheid zijn gaan vormen: de omgeving van de huidige Pius X-Kerk, een uit de vóór-Frankische tijd daterende kerk in de Bitswijk, een Frankische nederzetting in de buurt van het driehoekige marktveld, de omgeving van het Birgittinessenklooster en het Moleneind.

In 1233 vond er een scheiding plaats tussen het territorium Cuyk en het Land van Herpen en Uden. Uden vormde in die periode samen met Herpen één heerlijkheid. Tot de stichting van het stadje Ravenstein bleef Herpen de hoofdplaats van dit landje.

In 1324 ging de heerlijkheid Uden in bestuurlijk opzicht behoren tot het Land van Ravenstein onder heerschappij van het Huis Valkenburg tot en met 1396.

In 1339 kwam er een Schepenbank in Uden. De bevoegdheid van dit 'Heikantsgericht' strekte zich uit over de gehele vroegere heerlijkheid Uden, dat bestond uit Uden, Boekel en Zeeland. De schepenbank voerde in die tijd een zegel (de oudste afdruk uit 1331), met daarop een eikenboom, waaraan twee schilden hangen die de wapens van de oudste heren uit het geslacht Van Herpen en dat van hun opvolgers uit het geslacht Van Valkenburg vertonen. Dit is het eerste Wapen van Uden.

Door kinderloos overlijden van Reinoud van Valkenburg (gehuwd met Elisabeth van Kleef) beleent hertog van Brabant Adolf van Kleef met Herpen, Ravenstein en Uden waardoor in 1397 het Land van Ravenstein Kleefs territorium werd. Het wapen van Uden ging in deze periode lijken op dat van Kleef, waar het heden ten dagen nog herkenbaar elementen van bevat. Nadien komt dit gebied in 1629 onder Neuburg-Palts. Onder de Neubergers kende het gebied godsdienstvrijheid.

Doordat de aangrenzende gewesten Brabant en Gelderland vanaf 1648 officieel onder de Staten-Generaal vallen, werd dit Land van Ravenstein meer en meer als "buitenland" gezien. De godsdienstvrijheid bood kansen voor de katholieken uit het Staatse-Brabant. Zo bouwden de katholieken van Veghel hun eigen schuurkerk op de grens met Uden.

De vrijheid van religie zorgde dat Uden fungeerde als toevluchtsoord voor uit Staats-Brabant verdreven geestelijke orden. Zo kwamen na de inname van 's-Hertogenbosch bij het Beleg van 's-Hertogenbosch de Kruisheren (Orde van het Heilige Kruis) (in 1638) en de zusters Birgittinessen (Orde van de Heilige Birgitta) (in 1713) naar Uden.

In 1796 wordt het Land van Ravenstein stilzwijgend bij de Franse Republiek ingelijfd. Het is uit met de "status aparte" van het Land van Ravenstein. Naar godsdienstvrijheid wordt niet gekeken. De zusters Brigitinessen ontvluchten voor korte tijd het dorp en vinden in 1795 hun abdij leeggeroofd en beschadigd terug. Uiteindelijk in 1805 eindigt de Franse tijd en gaat Uden deel uitmaken van het Koninkrijk der Nederlanden waarbij de heerlijkheid Uden werd opgedeeld in de gemeenten Uden, Boekel en Zeeland. In 1809 bezoekt koning Lodewijk Napoleon het Land van Ravenstein. Hij passeert Uden, maar vermeldt:

"Met leedwezen heeft Z.M. zich overtuigd, dat in het kwartier Ravenstein het geheel bestuur zich in eenen toestand bevindt verre beneden het overige van het rijk."

Hiermee verwijzend naar het feit, dat alles in het Land van Ravenstein teveel bij het oude bleef. De staatsgrens tussen de Meierij en het Land van Ravenstein was dan wel verdwenen, maar daarmee ook de privileges die het oude Land van Ravenstein bezat. De komende eeuw zou een wat moeilijke tijd worden voor Uden.

Uden was aanvankelijk een agrarische gemeenschap en had van oudsher een centrumfunctie binnen het Land van Herpen en later Land van Ravenstein. De oude Sint-Petruskerk uit de 13e eeuw was in primaire fase het godsdienstige centrum voor Uden, Volkel, Boekel en Zeeland. Naast het godsdienstig centrum in de omgeving van het huidige Piusplein, ontwikkelde zich rond het marktveld (huidige kruising Sint-Jansstraat, Kerkstraat, Marktstraat) een tweede economisch centrum dat een vestigingsplaats vormde voor kleine ondernemers en ambachtslieden. Deze kleinschaligheid was typerend voor het oude Uden. Al even typerend was de ontwikkeling van een derde economisch centrum rond de zogenaamde Biggenmarkt (de tegenwoordige Markt). Toentertijd een groot grasveld, omgeven door boerderijen. Op de biggenmarkt kwam de weekmarkt tot bloei, die zich tot op de dag van vandaag wist te handhaven. Op de markt, die geheel in dienst stond van landbouw en veeteelt, verkochten de plaatselijke boeren hun vee, landbouw- en gebruiksartikelen. Pas in de 18e eeuw veranderde het aanzien van de weekmarkt. De particuliere boterproductie werd grootschaliger en de uitbreiding van de regionale markt met een boterwaag was een feit, toch bleef het mesten van kalveren en het aandeel van de veemarkt verreweg het grootst. Bezoek van de veemarkt kwam in die tijd tot uit België naar Uden afgereisd. Begin 20e eeuw boette de Udense veemarkt snel aan belang in. De plaats van de veemarkt werd ingenomen door de kersenteelt die vanaf die periode een spectaculaire groei doormaakte.

Heden ten dage is overgebleven op de Markt (=marktplein in centrum) in Uden op maandagochtend een (grootschalige) warenmarkt met regionale betekenis en op vrijdagochtend een kleine warenmarkt.

Eind 19e eeuw kwam de eerste industrie in Uden van de grond. Udens oudste industrieterrein omvat de huidige Losplaats (ook bekend als bedrijventerrein "Molenheide") waar in 1882 door Henricus Coenen uit Zeeland en Johannes Schoenmakers uit Druten aan het toenmalig spoor een kunstmestfabriek werd opgericht. Zij verhuisden in 1920 naar Veghel, dat over een haven beschikt. Een uit die tijd bekende onderneming werd Diks en Coenen, die in 1917 'DICO' een strohulzen-machinefabriek startten en later stalen bedden gingen produceren op dit fabrieksterrein.

Tot kort na de Tweede Wereldoorlog nam de industriële ontwikkeling in Uden geen grote vlucht. Uden werd ontsloten over weg-, tram- en spoorverbindingen maar beschikte niet over een haven, zoals het naburige Veghel dat door de aanleg van de Zuid-Willemsvaart sinds de 19e eeuw over water wordt ontsloten. Het gebrek aan werkgelegenheid deed zich gelden tot aan de Tweede Wereldoorlog. Vlak daarna werd Uden door het Rijk aangewezen als groeikern. Het door de Duitsers achtergelaten vliegveld ('Fliegerhorst') bij Volkel werd uitgebouwd tot wat nu de grootste luchtmachtbasis van Nederland is: Vliegbasis Volkel. De komst van deze luchtmachtmilitairen die er kwamen werken en in Uden wonen, zorgden mede voor een grote groei van Uden. Een tijdlang kwam er extra subsidie voor bedrijvigheid in kader van I.P.R. (Investerings Premie Regeling). De toenmalige burgemeester Schampers verwierf onder andere tot in de Verenigde Staten van Amerika enige grote industrieën; wat uitmondde in het enkele decennia zijn van een concentratiegebied voor medische-technische bedrijvigheid met boven-regionale betekenis. Dit leverde Uden aanzienlijke voordelen op en bespoedigde de ontwikkeling tot een verstedelijkte gemeente met een groot werkgelegenheidspotentieel in Noordoost Noord-Brabant. Of zoals een boektitel (waarin een inkijk werd gegeven in de geschiedenis vanaf de Wereldoorlogen) luidde: 'Van Kersendorp tot Plaats met Pit'!

Bekende ondernemersfamilies zijn Diks en Coenen, die in 1917 DICO startten een strohulzen-machinefabriek en later stalen bedden gingen produceren. In 1980 gevolgd door Piet Diks Sr en Jan Diks met zijn zonen met Beter Bed, een internationale keten van slaapwarenhuizen. Beter Bed heeft door diverse overnames met name in Duitsland een grote expansie heeft doorgemaakt en is gevestigd aan de Linie in Uden. DICO International N.V. heeft het laatste decennium een moeilijke tijd doorgemaakt, heeft moeten saneren. In 2005 zijn de fabriekshallen aan de Losplaats gesloopt en het terrein is vrijgekomen voor planologische ontwikkeling. Productie is verplaatst naar voormalige Oost-Europa en de ontwerp- en verkoopafdeling heeft zich gevestigd aan de Vluchtoord. In 2006 is net voor de viering van het 90-jarig bestaan bekend geworden dat het laatste stukje DICO uit Uden zal verdwijnen en er een (klein) DICO-kantoor zal worden gevestigd in Nieuwegein.

Rond 1969 richtte Cor van der Heijden C.S.U. (Cleaning Service Uden) op, wat nu CSU Total Care is. Het bedrijf is een van de grootste schoonmaak-, onderhoud- en beveiligingsbedrijven van Nederland.

De Veghelse familie van Hout begon in 1906 aan de Veghelse haven een koloniaal- en kledingwarenhuis wat uitgroeide tot de landelijke keten van Hout-Brox winkels, tezamen met andere winkelformules als Duthler (en enige tijd ook Active Life Sports) verenigd in de Brova-Groep. De Udense Hout-Brox nam bij nieuwbouw de functie over van de Veghelse winkel die in Duthler werd veranderd, waarmee de Udense Hout-Brox de belangrijkste vestiging in de regio is geworden. In november 2006 is bij het honderdjarige bestaan bekend geworden dat ze 'bij Koninklijke beschikking' Hofleverancier zijn geworden.

Mede als gevolg hiervan werd de ontwikkeling van het Udens centrum bevorderd. Die heeft met name in de laatste decennia van de 20e eeuw een enorme vlucht genomen en heeft momenteel een belangrijk aandeel in de werkgelegenheid van Uden, naast specialistische bedrijvigheid op technologisch en dienstverlenend gebied. Belangrijkste regionale functie van Uden is het winkel-, woon-, uitgaans- en industrieel aanbod waar een groot deel van de werkgelegenheid uit voortkomt. Uden heeft als een groeigemeente regionale taken op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid en dienstverlening. Het Udens centrum vervult een regiofunctie en ligt midden in het hart van een regio met een bereik van ongeveer 400.000 mensen. De ontwikkeling van het winkel- en uitgaansaanbod zet zich momenteel door en begint sterke vormen aan te nemen in enkele projecten ter bevordering van het centrumbezoek.

In het huidige Brabant bekeerden Willibrord en Lambertus het heidense volk massaal tot het Christendom. Onder deze kerstening werd rond het jaar 750 in de kern van Uden het eerste houten Christelijke kerkje gebouwd.

Vijf en een half eeuw later werd medio 1300 de eerste stenen parochiekerk gebouwd, gewijd aan Sint-Petrus Stoel van Antiochië. De oudste klok, gewijd aan O.L. Vrouw dateert van dit jaar; latere klokken zijn van 1443 (St.-Pieter) en 1484 (Jezus Nazarenus).
In 1571 deelt Bisschop Metsius van Bisdom 's-Hertogenbosch tijdens een synode Uden en Ravenstein in bij het dekenaat Oss.

Godsdienstvrijheid verkrijgt Uden in 1631 als onderdeel van het Land van Ravenstein.

De Kruisheren (pauselijke orde sinds 1248) vestigen zich in 1638 na hun verbanning uit 's-Hertogenbosch en de Meierij in een boerderij op de Bitswijk en bouwden in 1652 een klooster aan de Vorstenburg. Na 1667 bloeit de Mariabedevaart op naar de kapel van O.L. Vrouwe ter Linde naar aanleiding van 'wonderlijke genezingen'. In 1674 verkregen de Kruisheren de bediening van de Mariakapel en verkrijgen het als kloosterkerk in 1696. In dat jaar vonden er 4 grote processies naar Uden plaats.

De zusters Birgittinessen vestigen zich in 1710 in Uden en trekken in het door de Kruisheren gebouwde klooster. De broeders Kruisheren gaan naar het nieuw gebouwde klooster bij de Mariakapel van O.L. Vrouwe ter Linde om de Mariadevotie effectiever te verzorgen.

De Fransen veroveren het Land van Ravenstein in 1794 en vorderen onder andere het zusterklooster. Het verbod van de Fransen op het houden van processies betekent het einde van de belangrijkste Mariaverering in Uden. Onder Napoleon I wordt bij keizerlijk decreet in 1812 het zusterklooster geconfisqueerd. De zusters Birgitinessen konden in 1844 weer naar hun klooster aan de Veghelsedijk terug keren.

Tussen 1866 en 1870 verdedigen twintig jongens uit Uden als zouaaf (soldaat in het pauselijke leger) Vaticaanstad tegen de Italiaanse revolutionairen van Garibaldi.

De Barmhartige Zusters van de H. Carolus Borromaeus uit Trier vestigen zich in 1877 aan de Kerkstraat.

De eerste parochiekerk gewijd aan Sint-Petrus Stoel van Antiochië kerk brandde op zondag 4 april 1886 volledig af. In de ruïne van de fundamenten wordt een runensteen met de tekst "WOT" gevonden. Heden ligt aan deze locatie het oorlogskerkhof (Uden War Cemetry) waar op initiatief van de Heemkundekring Uden de contouren van de oude kerk met stenen zijn gemarkeerd. In 1887 bouwt Pastoor Spierings de tweede Udense Sint Petruskerk op een andere locatie, aan de Kerkstraat. Architect is Carl Weber. Bisschop Godschalk wijdt de kerk op 13-14 april 1890.

In 1909 vestigen De zusters Franciscanessen in de oude pastorie aan de Kapelstraat.

In 1961 werd Uden dekenaat van Uden, Volkel, Odiliapeel, Vorstenbosch, Schaijk, Reek, Nistelrode en Zeeland.

Begin mei 1965 worden vijf Udense missionarissen van de Orde der Kruisheren in Buta vermoord door opstandelingen, in voormalig Belgisch Congo.

Op 2 november 2005 wordt met een officiële inzegening het Kruisherenmonument op de Centrale Begraafplaats aan de Bronckhorstsingel ingewijd.

In 2008 zullen de St. Paulus en de Pius X worden onttrokken van de Religiebestemming. Hier zullen nu andere activiteiten plaats gaan vinden. (De excacte datum is nog onbekend)

Kruisheren
Mede verantwoordelijk voor de vormgeving van het hoger middelbaar onderwijs is de Orde der Kruisheren die in Uden de afgelopen 260 jaar verschillende onderwijsinstellingen hebben gesticht. Kruisheer Walterus Peynenborgh stichtte in 1743 de Latijnsche School. De Kruisheren stichtten onder meer in 1886 priestercollege H. Kruis en in 1923 een nieuw College van het Heilige Kruis met een internaat. In 1975 werd de school gesplitst in Kruisheren Kollege (verhuisde in 1979 naar een nieuwe locatie op de Schepenhoek in Uden, bijgenaamd 'Rooie School' door het geheel in rode steen en hout opgetrokken gebouw in de vorm van een dubbelkruis oftewel tweebalkig kruis) en Rivendell College (in de oude gebouwen gebleven nabij het Kruisherenklooster). Deze scholen samen heten tegenwoordig het Udens College.

Ursulinen
Sinds 1845 stond in de buurtschap Velmolen een klooster van de zusters Ursulinen. De Ursulinen vormen een congregatie die zich richt op het onderwijs. Het is niet precies bekend waarom de Ursulinen juist in Uden een pensionaat met mulo-onderwijs voor burgermeisjes zijn begonnen. De internen kwamen meestal uit de welgestelde burgerij van boven de rivieren. In 1910 verkochten zij het complex aan van Steyl.

Van Steyl
De missiezusters van Steyl stichtten de vestiging van het Gezelschap van het Goddelijk Woord in het gebouw van de zusters Ursulinen. In 1911 betrokken de paters het klooster en kreeg het missiehuis de naam 'St. Willebrord'. Dit missiehuis werd in augustus 1944 door de Duitsers opgeblazen en zou dit gebied enige jaren later het huidig gemeentelijk sportpark worden. Ook de missiezusters wilden een eigen Nederlandse afdeling. Er was grond beschikbaar op de Molenheide, tegenover het missiehuis St. Willebrord. In 1912 arriveerden de eerste postulanten in Uden. Zij werden ondergebracht in de school van het missiehuis St. Willebrord. Na de zomer van 1913 was het aantal studenten in het missiehuis zo gegroeid dat de school niet langer geschikt was voor de huisvesting van de postulanten en novicen van de missiezusters. Er moest verhuisd worden. De nieuwbouw was echter nog niet af. Toch trokken de zusters alvast in het nog in aanbouw zijnde klooster. Op 1 december 1913 vond de plechtige inwijding plaats van het gebouw dat wij heden kennen als het Retraitehuis.

De Stichting voor Katholiek Voortgezet Onderwijs Uden (S.K.V.O.U.) is in de jaren 1990 een samenwerkingsstichtingsmodel aangegaan tussen het katholiek en openbaar onderwijs in Uden, uniek vanwege de strenge scheiding tussen bijzonder en openbaar onderwijs zoals die lange tijd in Nederland gold. Die samenwerkingsstichting heeft de bestaande scholengemeenschappen voor havo/vwo en mavo (Kruisheren Kollege, Rivendell College -> Comenius College), Aloysius Mavo en Merlet Mavo -> Mavo de Maerle, lts St.-Eloy en LHNO's ter Linde/St.-Anna) in Uden uiteindelijk verenigd in het Udens College op twee locaties voor onderwijs voor vwo, havo en vmbo.

Bedafse bergen
Natuurlijk mogen de Bedafse Bergen niet ontbreken in de rij van natuurgebieden rondom Uden. Immers, generaties Udenaren hebben hier een deel van hun vrije tijd doorgebracht.

Ligging
Het gebied ligt ten westen van Uden, ongeveer in de driehoek Uden, Vorstenbosch, de Rakt, pal tegen de buurtschap Bedaf aan. Aan die buurtschap dankt het gebied zijn naam; Bedaf zou iets als “verder af, verder weg” betekenen. Het gebied is niet zo groot, je loopt er gemakkelijk in een paar uurtjes door heen.

Beheer
De Bedafse Bergen horen bij de gemeente Uden; die zorgt bijvoorbeeld voor onderhoud en aanleg van wandelroutes; na de aanleg van de A-50 en de daarmee gepaard gaande compensatie van verloren gegane natuur, grenzen de Bergen direct aan de Maashorst. Samenwerking met Staatsbosbeheer, die de Maashorst beheert, zal dan ook nodig zijn.

Het ontstaan van de Bedafse Bergen
De Bergen hebben er niet altijd zo uitgezien als wij ze nu kennen. Zo’n 4000-5000 jaar geleden was Brabant bedekt met een laag zand waarop vooral eikenberkenbos groeide. Rond 1100 gingen zich boeren vestigen langs de Leigraaf en ze legden akkers aan. Ze lieten hun vee grazen in de bossen. Jonge scheuten en jonge boompjes werden opgegeten en zo langzamerhand veranderde het bos in heideveld. Die plagden de boeren af om te mengen met de schapenmest. Waar geen heide meer groeit, komt de zandlaag bloot te liggen en om het stuiven tegen te gaan legden de boeren aan de rand van hun akkers houtwallen aan. Dat zijn eikenhoutwallen die nu nog steeds zo kenmerkend zijn voor de Bedafse Bergen.

Tot ca. 1900 heeft deze situatie voortbestaan. Daarna trokken de boeren zich terug en werden er vooral grove dennen aangeplant. Het hout werd als stuthout in de mijnen gebruikt.

Landschapselementen
Kenmerkend voor de Bedafse bergen zijn natuurlijk het stuifduinen en zandvlakten, en niet te vergeten de eikenhoutwallen.

Verder is er een stukje (oorspronkelijke !) heide over. Door die heide kun je heel mooi het oude karrenspoor zien lopen; dat was vroeger de kortste verbinding tussen Uden en Den Bosch.

Een derde landschapstype is het bos; we vinden er loofhout (vooral eiken, berken, vogelkers, sporkehout (ook wel vuilboom of pinnekeshout genoemd), en naaldbomen, zoals de grove den, sparren en zeedennen.

Tenslotte zijn er nog de akkers, wegbermen en slootkanten, waar een grotere diversiteit aan planten te vinden is dan op de schrale gronden van de Bergen; door bemesting krijgen allerlei planten die van stikstof houden hier een kans.

Door de Bedafse Bergen is een route uitgezet die langs al deze landschapstypen leidt. Volg daarvoor de gele paaltjes.

Flora
Het gebied is niet zo erg rijk aan planten, d.w.z. dat alleen planten die genoegen nemen met heel schrale grond hier een kans krijgen. Heide hoort daarbij, maar ook allerlei mossen, grassen en varens kun je hier vinden. Van de bomen doen de eik, de grove den en de berk het goed; in het bos staan struiken als vogelkers en kamperfoelie.

Bloeiende planten groeien vooral in de bermen en langs de slootkanten; daar is meer licht, en als de sloot langs een akker ligt, ook meer voedsel.

Fauna
Grote zoogdieren zul je er niet gemakkelijk aantreffen; er zijn wel vossen en ook reeën, maar die laten zich overdag zeker niet zien. Eekhoorns kruisen nog wel eens je pad en dat er konijnen en muizen leven zie je aan de sporen die ze nalaten.

Eerder kom je vogels tegen: het goudhaantje dat in de toppen van de bomen zit te fluiten, merels, roodborstjes, fluiters, vinken, verschillende soorten mezen en in het voorjaar kun je op de grens van bos en heide de boompieper zijn glijvluchten zien maken.

Insecten zijn er genoeg; wantsen, kevers, vliegen, vlinders; als je ’s zomers in het gras gaat zitten, zie je ze vanzelf.

Bedreiging
Bedaf is van oudsher gebruikt als plek om te recreëren. Die recreatie is nog steeds een belangrijk aspect en ze vormt tevens een bedreiging voor het gebied. Planten- en dierenleven hebben te lijden van de steeds intensievere recreatie; toch is het niet de bedoeling dat mensen er weg blijven; er moet evenwicht gevonden worden tussen wat de resterende natuur kan verdragen en wat recreanten toegestaan kan worden.

Een andere bedreiging is de grondwaterstand; tot een jaar of 5 geleden groeide er op de heide nog dopheide; nu is die verdwenen. Maar wie weet wat de gevolgen zullen zijn van het dempen van de sloot die in het nieuw aangekochte gebied ligt. De grondwaterstand zal zeker stijgen en misschien komen dan de dopheide en zelfs de wolfsklauw terug.

Vermesting is een derde bedreiging. De vergrassing van de bosbodem en het oprukken van de rankende helmbloem zijn hiervan voorbeelden. Het is nog even afwachten welk effect de uitbreiding met de compensatiegronden voor de vermesting heeft.

Al met al zijn de Bedafse Bergen een klein, maar heel bijzonder gebied; waar tref je nou op zo’n klein stukje grond zoveel historie, zoveel landschapstypen en zoveel schoonheid aan?


Het Duits lijntje is een voormalige spoorlijn van de Noord-Brabantsch-Duitsche Spoorweg-Maatschappij (NBDS). Deze verbond het Duitse Wesel met het Nederlandse Boxtel via Goch, Gennep, Uden en Veghel.

Het gehele traject kon worden geopend in 1878 met de bedoeling een onderdeel van de snelste verbinding Londen – Berlijn – Sint-Petersburg te zijn. Vanaf 15 mei 1881 reden over deze lijn D-treinen (internationale sneltreinen) waarmee men zonder overstappen van Londen via Vlissingen naar Berlijn kon reizen. Vanwege dit comfort maakten veel vorsten en diplomaten voor hun Europese reizen gebruik van dit traject. Het Duitse grensstation was Goch, het Nederlandse was Gennep. De NBDS was in 1908 de eerste spoorwegmaatschappij in Nederland die stoomlocomotieven met asindeling 2'C gebruikte. Deze kregen vanwege hun blauwe kleur de bijnaam Blauwe Brabanders.


NBDS-aandeelDe Eerste Wereldoorlog maakte in 1914 een einde aan dit prominente verkeer. In deze periode maakten vooral vluchtelingen uit Engeland en later uit Amerika gebruik van de NBDS door het toenmalige neutrale Nederland.

Tussen Büderich en Wesel gebruikte de NBDS een 1950 m lange spoorbrug over de Rijn. Deze werd gebouwd tussen 1872 en 1874, als onderdeel van de aanleg van de lijn Wesel – Straelen – Venlo door de Köln-Mindener Eisenbahn. Een ander belangrijk kunstwerk op het 100 km lange baanvak was de 310 m lange spoorbrug over de Maas bij Gennep.

In 1925 werd de NBDS aan beide zijden van de grens genationaliseerd. D-treinen keerden niet meer terug op dit baanvak. Aan beiden zijden was de lijn gedegradeerd tot zijlijn.

Op de eerste Nederlandse oorlogsdag viel de spoorbrug bij Gennep door verraad in handen van de Duitsers. De Peel-Raamstelling werd vervolgens doorbroken.

Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog werd op de 18 september 1944 de Gennepse spoorbrug door de Duitsers opgeblazen om zo de oprukkende Geallieerden tegen te houden. De Geallieerden zijn genoodzaakt een baileybrug ter vervanging aan te leggen. Treinverkeer wordt omgeleid via Nijmegen – Mook met een nieuwe halte station Milsbeek. Op de hei nabij De Looi bij het zogenaamde Hommersum-junction kunnen treinen toch weer richting Duitsland rijden, via de militaire spoorlijnen Wijchen - Hommersum.

Op 10 maart 1945 blies de terugtrekkende Duitse Wehrmacht de spoorbrug bij Wesel op. Daarmee kwam een eind aan het Duitse gedeelte van het Duits lijntje. In de jaren 1960 en 1970 werd in fasen het Duitse gedeelte gesloten en opgebroken. Daarvóór was het gedeelte tussen Xanten en Uedem in de Tweede Wereldoorlog al zo vaak door sabotage beschadigd dat dit niet meer werd hersteld. Op het tracé tussen Goch en Uedem werd een verkeersweg aangelegd.

In 1950 beëindigde de NS het laatste stukje personenverkeer op de lijn Boxtel – Uden. In 1972 werd het goederenvervoer op het stuk Mill – Gennep beëindigd. Intussen had men bij Gennep naast de spoorbrug een verkeersbrug aangelegd. De laatste trein is de zogenaamde leutexpres tijdens het carnaval van 1971, waarna de spoorbrug ontmanteld werd. Op 1 mei 1982 werd nabij het voormalige station van Gennep een spoorwegmonument onthuld, Loc 94, een gerestaureerde Pruisische stoomlocomotief uit 1924.

In 1978 verdween ook het goederenvervoer tussen Uden en Mill en in 1983 tussen Veghel en Uden, waarna de sporen werden opgebroken. In 2004 beëindigde Railion het goederenvervoer op het laatst overgebleven stuk van Boxtel tot Veghel.

Uit protest tegen de plannen van ProRail om de aansluiting bij Boxtel te verbreken werden er op Tweede Paasdag 2005 ritten georganiseerd met een stoomtrein van de Veluwsche Stoomtrein Maatschappij en een LINT van Syntus. Begin mei in dat jaar werd het puntstuk van het aansluitwissel alsnog verwijderd.


In de tijd van de Russische Tsarenfamilies maakten deze gebruik van het Duits Lijntje om vanuit Sint-Petersburg in Rusland via Duitsland en Nederland (en/of België) naar het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië te reizen. Zo hebben keizerlijke hoogheden voor korte tijd voet op Nederlandse bodem gezet onderweg naar bijvoorbeeld Londen.
Het Duits Lijntje als onderdeel op een west-oost spoorverbinding tussen Vlissingen/Roosendaal naar Duitsland is eigenlijk als 19e eeuwse voorloper van de Betuweroute te beschouwen.
Een vergelijkbare verbinding is de veel zuidelijker gelegen IJzeren Rijn, een spoorverbinding van België via Nederlands Limburg naar Duitsland.


Op verzoek van vooral de gemeente Veghel werd er sinds 2000 onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor heropening van het Duits Lijntje voor personenvervoer. Een eerste onderzoek van de toenmalige busvervoerder BBA in 2003 was negatief over de kansen voor spoorvervoer over het lijntje, omdat reactivering 250 miljoen euro zou kosten zonder dat de verbinding tijdwinst oplevert. De BBA concludeerde dat beter het busvervoer uitgebreid kon worden. Naar aanleiding van dit onderzoek besloten diverse overheden niet langer mee te werken aan de plannen.

De gemeente Veghel was echter niet overtuigd van de juistheid van de resultaten en besloot in 2005 zelf, met steun van de provincie Noord-Brabant, een uitgebreid onderzoek te laten doen door het onafhankelijke onderzoeksbureau Goudappel Coffeng en Movares. Uitgangspunt van de studie is een samenhangende vervoersstructuur voor trein en bus in een zogenoemd 'visgraatmodel', waarin de trein de 'ruggengraat' vormt en de bussen als 'graten' de aan- en afvoer van en naar de stations verzorgen.




De Heren W.H. van Meukeren, notaris in Rotterdam en de rechter mr. A.H.Verster uit Boxtel vroegen in 1867 een concessie aan voor der aanleg en voor de bedrijfsvoering van een spoorlijn van Boxtel naar Kleef. Toentertijd waren beide plaatsen al aan het spoorwegnet aangesloten. De keus viel op Boxtel omdat hier al verbindingen naar België bestonden en de geprojecteerde lijn naar Vlissingen binnen afzienbare tijd gereed zou komen. Vlissingen was een ijsvrije Zeehaven en had in die tijd tegenover de havens van Amsterdam en Rotterdam verdere belangrijke voordelen (Rotterdam verzandde en het Noordzeekanaal naar Amsterdam bestond nog niet).
Kleef werd gekozen omdat het een aansluiting aan het Pruisisch spoorwegnet had en bovendien per spoor met de stad Nijmegen was verbonden.
Op 29-4-1869 werd de aanvraag bij de Nederlandse regering gesteld en op de 13de April van datzelfde vond de aanvraag bij de Pruisische regering plaats. De Nederlandse regering wees de aanvraag echter af.
Van Meukeren ondernam in Februari van het jaar 1869 een tweede aanloop. In dit geval ging het om een spoorwegverbinding Boxtel-Gennep-Goch-Xanten-Wesel met een aftakking van Gennep naar Kleef. Toen op 28-5-1869 de concessie werd verleend, richtte men te Rotterdam de NBDS op, een maatschappij op aandelen met een grondkapitaal van Fl 6.000.000. Ondertussen was ook voor het Duitse gedeelte van de lijn een voorlopige concessie verleend en zo kon men op 22 Maart 1870 bij Gennep de eerste spade de grond in steken. Pas veel later, in Februari 1872, verleende de Pruisische regering de jonge Maatschappij een definitieve concessie voor de aanleg en de bedrijfsvoering van de lijn.
De bouwwerkzaamheden werden aan de Engelse aannemer Rob. Sharpe and Henderson overgedragen, die ook tot het grondkapitaal van de maatschappij wilde bijdragen.

De banken van beide maatschappijen stelden de gewenste bedragen echter niet ter beschikking en zo begon voor de NBDS een bestaan dat gekenmerkt werd door financiële en organisatorische problemen. De Engelse spoorwegbouwers werkten slecht en langzaam. De noodzakelijke onteigeningen verlangden veel meer tijd als voorzien. Om deze redenen zegde de NBDS de samenwerking met de Engelse spoorwegbouwers op en de werkzaamheden in eigen regie doorvoeren. Op 15 Juli 1873 kon desondanks en met een schuld van meerdere miljoen gulden het eerste stuk van de spoorweg van Boxtel naar Gennep worden geopend. Het enige grote kunstwerk was de brug over de maas bij Gennep die enige maanden eerder in bedrijf genomen was waarbij alle locomotieven der maatschappij als ballast dienden.
Het station in Boxtel werd door het Staatsspoor geëxploiteerd dat via Eindhoven en Venlo reeds over een spoorwegverbinding van en naar Duitsland beschikte. De snellere en kortere verbinding over de nieuwe NBDS lijn was een doorn in het oog van de SS. Deze maatschappij weigerde daarom aanvankelijk de treinen van de NBDS in "haar station" toe te laten. De NBDS werd zo gedwongen haar treinen voor het station Boxtel te laten stoppen en vertrekken. De reizigers moesten de afstand tussen de treinen van de NBDS en het eigenlijke station te voet afleggen. Zo begon vanwege de door beide maatschappijen fel begeerde verbinding naar Duitsland een lange en verbeten concurrentiestrijd die uiteindelijk door de NBDS zou worden verloren.


naar de top van deze pagina