Terug naar de homepage van Henri Floor Schaijk in het verleden


wapen van Schaijk Eeuwenlang was het Land van Ravenstein Kleefs gebied. Er was in de 16e eeuw hevige ruzie over de grenzen van de hoeve op Mun. Op 5 april 1549 verscheen een groot gezelschap daar ter plaatse, waarbij de drost van Ravenstein, Poelman van Bylandt, de rentmeester van Ravenstein, schepenen van Herpen, abt Otto van Boetzelaer en enige priesters. Volgens de verklaring van de Schaijkenaren was de Munse hoeve lang niet zo groot als de abt beweerde; waarmede aan Berne onrechtmatige toe-eigeningen van gronden verweten werd.

Ook boer Joest was voor deze bijeenkomst uitgenodigd. De vader van Joest was al zeventig jaren geleden als pachter op de hoeve gekomen. Joest, zijn opvolger, zou dus zeker de juiste begrenzing kennen. De landdrost nam het woord en sprak: „Joest gij bent een oude man en gij hebt al zo lange tijd hier gewoond. Zo bevelen wij u in naam van de hooggeboren vorst, mijn genadige heer, de hertog van Kleef en op uw eeuwige zaligheid, dat gij loopt rond dit land en de grens aangeeft zoals gij die in eer en geweten kent en van uw vader hebt overgenomen".

De pachter, zeer onder de indruk van deze bezweringsformule, begint zijn rondgang en loopt precies over de grenzen zoals hij deze van jongs af heeft gekend. En deze afbakening was dezelfde welke de abt altijd als de juiste had aangegeven en verdedigd. Boer Joest stelde de abdij derhalve volkomen in het gelijk. En de geschiedenis zegt: „Hoe duidelijk dit alles ook was de bewoners van „Herper-Schaijk" gaven niet toe." Zij gingen door met maatregelen en pesterijen en verordonneerden onder andere dat de pachters van abdijhoeven de wegen op de gemeenteheide niet langer mochten gebruiken en dat de Herpenaren wel recht van weg behielden over de abdijgronden.
De abt vertelt: „Ik moest in vele gevallen toestemmen, bezorgd dat er erger dingen zouden gebeuren. De drost is tot mij gekomen om de geschillen te bespreken en zei: heer abt, hoe laat gij u niet gezeggen. Weet gij niet dat het nu „egeen papejaar" is. Hetgeen u nu gepresenteerd wordt, zal u over een maand niet meer gebeuren. Ik meen wat ik zeg.

wapen van Schaijk In 1568 begon de tachtigjarige oorlog. Onze omgeving heeft in al die jaren veel te lijden gehad van doortrekkend krijgsvolk. Ook de norbertijnen kregen in die tijd heel wat te verduren. In 1579 werd de abdij in Berne geheel verwoest. De abdijheren vestigden zich te 's-Hertogenbosch maar moesten ook daar de wijk nemen toen de stad in 1629 door Frederik Hendrik werd veroverd. Sindsdien leefden zij verspreid op pastorieën.

Schaijk is in 1590 zelfstandig geworden. De gemeente was, mede ten gevolge van oorlogshandelingen, zeer arm en zag zich genoodzaakt hoge belastingen te heffen van de bewoners om aan de oorlogsheffingen te kunnen voldoen. De hoeve op Mun was inmiddels geheel platgelopen en verlaten. Er was geen pachter meer voor te vinden. De behuizing werd afgebroken. Toch werd deze Munse boerderij door de gemeente nog voor het volle pond aangeslagen. De drie hoeven - „Groot Gaal", „Klein Gaal" en „Mun" - moesten een vijfde deel van de algemene lasten betalen ofschoon de bijbehorende landerijen nog niet het tiende deel van Schaijks grondgebied uitmaakten.

Schaijk stond niet alleen in haar oppositie. Het gehele land van Ravenstein was tegen de Berners gekeerd, want een algemene vergadering besliste dat de gemeente de Munse hoeve mocht aanspreken voor „d'n onraet" en „bij geval op de hoeve geen koren werd verbouwd of geen beesten zijn, zo zal de gemeente haar belastingen mogen zoeken en vorderen en verhalen op de twee andere hoeven."

Wij slaan enkele tientallen jaren over, jaren van toenemende spanningen. Op 12 december 1642 kwam broeder-econoom Van Grusven naar Schaijk. Hij was een bekwaam en onverschrokken man die vaak werd gestuurd om te onderhandelen met het gemeentebestuur. Van Grusven - vergezeld van twee knechten - ziet op „Mun" vijfentwintig stuks hoornvee lopen op onverpachte abdijgronden. Het zal wel zacht weer geweest zijn. De boeren hebben wellicht over weinig wintervoorraad beschikt en hun vee samengebracht op genoemde weilanden. De broeder en zijn helpers wilden de koeien naar de Munse schutskooi drijven. Maar dat lukte niet want van alle kanten komen boeren met schoppen, rieken en plagzeisen en met grove scheldwoorden en dreigementen worden de Berners verdreven.

In die tijd zijn ook de twee koetspaarden van de abt in beslag genomen en „stevigh geclausterd en geveterd" gestald bij Theuwen Wolters en daar bewaakt door een „expresselijke" knecht. Deze Wolters woonde in het centrum van ons dorp. Hij was bierbrouwer en tapper en bekleedde bovendien de functie van richterbode bij de rechtspraak door de schepenbank. In zijn herberg werden vele bijeenkomsten gehouden in zake de bekende onenigheden.
De drost van Ravenstein, tot wie broeder van Grusven zich had gewend om de paarden terug te krijgen, beval de dieren vrij te laten. Maar de Schaijksen gehoorzaamden niet. Telkens was hun bescheid: „Eerst uw (belasting) schuld betalen anders krijgt ge de paarden niet terug. Al bleef gij maar tien gulden schuldig - wij zouden ze niet vrij geven." De econoom Van Grusven heeft tenslotte het gevraagde bedrag betaald maar toen hij met de paarden wilde vertrekken kwamen Theuwen Wolters en zijn vrouw nog met de rekeningen van de verteringen tijdens de vergaderingen en voor de verzorging van de dieren, die zes dagen in hun stal hadden gestaan. De broeder beloofde ook dit bedrag te betalen en hij stelde een boer op Gaal als borg.

wapen van Herpen De prelaat van Berne had veel geduld beoefend maar zó kon het niet langer voortduren. Hij schreef aan de heer van Ravenstein, de hertog van Neuburg, dat zo hem geen recht geschiedde en de verregaande stoutmoedigheid van de Schaijksen niet zou worden gestraft, hij genoodzaakt zou zijn de gehele zaak in handen te stellen van de procureur-generaal te 's-Hertogenbosch. Toen de hertog bleef talmen werd de kwestie door de heer Godefridus van Herlaer uit Den Bosch gebracht voor de Raad van Brabant in 's-Gravenhage. De heer van Ravenstein drong sterk aan dat het proces geen doorgang zou vinden. Maar ... het was van weinig belang meer, want na de vrede van Munster, in 1648, werd het protestantisme tot staatsgodsdienst uitgeroepen en alle goederen van katholieke kerken en instellingen werden geconfisceerd. In het gehele land van Ravenstein bleef de vrijheid van godsdienst gehandhaafd en de katholieken behielden hun kerken en kapellen. Maar de hoofdzetel van de norbertijnen was gevestigd in Berne, dat tot de staten van Holland behoorde. Daarom werden hun alle goederen, ook die in Schaijk, ontnomen. De gronden zijn in handen van gemeente en particulieren overgegaan.

Het relaas van dit stuk echte oude Schaijkse historie zal ongetwijfeld de gedachte oproepen: hoe kwamen onze voorouders zo opstandig tegen deze kloosterlingen, aan wie ze toch, op elk gebied, zoveel hadden te danken? Och, het is de gewone loop van de altijd zich weer herhalende geschiedenis. Zien wij thans niet hetzelfde gebeuren in zoveel ontwikkelingslanden!

Wanneer de mensen op een hoger peil van ontwikkeling en beschaving komen dan willen zij graag de brengers hiervan weer kwijt. „Wij kunnen het nu zelf wel - weg met de vreemdelingen". Vooral het uitgebreide grondbezit van de Berners konden onze Schaijkenŕren maar moeilijk verkroppen. Daarbij kwam nog dat in de laatste eeuw het protestantisme zich snel had verbreid. Ook sommige heren en bestuurders van het land van Ravenstein - zelf katholiek - steunden de reformatie. Onze boeren moesten bijvoorbeeld op marktdagen vaak van naburen de opmerking horen: „Jullie zitten onder het juk van papen! " Zij voelden zich gekrenkt in hun eigenwaarde en begonnen „de kromstaf" te voelen als een last die afgeworpen diende te worden.

Na de Munsterse vrede hebben zich veel kloosterlingen van elders gevestigd in het Land van Ravenstein en Megen. De franciscanen, kort voor de vrede van Munster in Megen gekomen, hebben hun werk daar kunnen voortzetten. Ook de clarissen stichtten in 1720 een convent te Megen. De uit Den Bosch verjaagde kapucijnen vonden te Velp een gastvrij verblijf. De augustinesen, die hun „Soeterbeeck" bij Nuenen moesten verlaten, bouwden in 1732 een nieuw „Soeterbeeck" te Deurssen. De kruisheren, uit Den Bosch verdreven, vonden een goed heenkomen te Uden, in welke plaats ook de birgitinessen een nieuw en veilig tehuis kregen. De broeders van Handel verzochten de keurvorst van de Palz (heer van Ravenstein) om in Boekel een klooster te mogen bouwen. Dit werd toegestaan en in 1742 is de eerste steen gelegd van Huize Padua.

Gezien de gastvrijheid van ons Ravensteinse land, als katholieke enclave in de Nederlanden, zou het eigenlijk vanzelfsprekend zijn geweest dat ook de Berners bijvoorbeeld in Schaijk domicilie hadden gekozen. Ten gevolge van de reeds beschreven slechte rerstandhouding heeft ons gebied - Schaijk - hen helaas geweigerd. Zij zijn „in refugie" gegaan (gevlucht) naar het katholieke zuiden en vestigden zich te Vilvoorde bij Brussel. In 1857 - enige jaren na het herstel der bisschoppelijke hiërarchie in Nederland - heeft prelaat Neefs in „Het Slotje" te Heeswijk een nieuw norbertijnerabdij gesticht.

En sinds meer dan honderd jaren is Heeswijk weer een centrum van cultuur en wetenschap. Uit de kloosterpoort zijn weer vele mannen het land ingetrokken om te werken aan de vorming en de sociale opheffing van vele volksgroepen. Wij denken bijvoorbeeld aan pater Gerlacus van den Eisen, die in 1972 op zoveel plaatsen piëteitvol is herdacht bij gelegenheid van het vijfenzeventigjarig bestaan van de door hem gestichte Noord Brabants Christelijke Boerenbond.

Nog altijd blijft de abdij te Heeswijk een trefpunt van zeer vele intellectuelen en leidinggevenden, die daar bezinning en lering zoeken en vinden. De liturgiebeoefening staat bovenaan op het actieprogramma n de liturgische studiedagen worden bezocht door deelnemers uit heel ons land. Zeer bekend zijn de orgelconcerten in de abdijkerk. Ook wij vinden iedere week in onze kerk het zondagsmisboekje samengesteld door Heeswijk. „Berna ut Lucerna" (Berne als een Fakkel) is de wapenspreuk van de abdijheren. Hun licht moge blijven branden en stralen over Brabant en ver daar buiten. De Schaijkenaar die een bezoek brengt aan het nieuwe Berne te Heeswijk moet ook even stilstaan bij de massale grafstenen, die vanuit het oude Berne bij Heusden zijn overgebracht naar de kloosterkerk en bekende namen uit deze geschiedenis vermelden, onder meer van Coenraad van Malsen, de stichter van hoeve „Klein Gaal".

Schaijk heeft in haar straatnaamgeving de vroegere relaties levend gehouden. De namen Mun, Groot Gaal, Klein Gaal, Everardusweg en Bernestraat herinneren aan voorbeschreven tijdperk.