Terug naar de homepage van Henri Floor Aalsterhut - de Hut van Mie Pils       (de info begint onder de foto)

De Hut van Mie Pils met terras op dinsdag 20 maart 2012

De familie Peels

Wie was die Jan Peels uit Aalst? Peels stamde uit een Peellandse familie, en dat letterlijk. Zijn voorouders kwamen uit Someren en Asten en woonden daar aan de rand van de Peel. Zijn vader Joost Peels was vanuit Someren naar Aalst getrokken. Zijn vrouw Anna van Oosterhout kwam uit Asten. Zij is als weduwe van Joost Peels op 87-jarige leeftijd te Aalst op 15 november 1860 gestorven. De familie Peels woonde in Aalst op het Kerkeind.

Jan Peels had in Eindhoven voor notaris Willem Huijsmans op 30 juli 1861 de erfenis van zijn ouders verdeeld met zijn enige broer Hendrik Peels. Het was een erfenis met een waarde van ƒ 2700,-. Voor die tijd een groot bedrag.

Met dat geld kocht Jan de Aalsterhut. Op 11 januari 1862 huwde hij met de Bergeijkse Margaretha Hoeks. Jan was toen al 48 jaar oud, zijn vrouw was pas 30. Een jaar later, op 17 maart 1863, werd te Aalst hun enige zoon Josephus Peels geboren. Toen Jan eenmaal in de Aalsterhut woonde werd een tweede kind geboren, maar dat kwam levenloos ter wereld. Jef Peels was zodoende het enige kind. Als gevolg daarvan was hij vrijgesteld van de Nationale Militie. Anders was hij misschien toch afgekeurd, want Jef was erg klein.

Officieel hoorde het gezin Peels tot de gemeente Zesgehuchten. Toen Jan Peels de hut kocht in 1864, was in Zesgehuchten nog geen kerk. Zodoende behoorde hij tot de parochie Geldrop. De oude kerk van Geldrop was bijna anderhalf uur lopen vanuit de Aalsterhut. Gezien de Aalster afkomst van de familie Peels is aan te nemen dat zij de parochiekerk van Aalst bezocht.

In 1867 veranderde die situatie. De bisschop keurde een opsplitsing van de parochie Geldrop goed. Zesgehuchten kreeg in 1868 een noodkerk, die weldra plaatsmaakte voor een fraaie kerk. In 1866 werd centraal tussen de zes afzonderlijke gehuchten een school gebouwd. Na enige jaren groeide daar een centrum.

Jef Peels moest in Zesgehuchten naar school. Of hij dit gedaan heeft is niet meer terug te vinden. Voor deze jongen was dat maar liefst een uur lopen vanaf zijn ouderlijk huis in de hei. De omstandigheden waren in die tijd niet beter dan een eeuw eerder. Het waren mulle zandwegen over heuvels, langs vennen en door de heide. Bij de Paassense hut bestond inmiddels een bos. Zodra dat bos doorkruist was, waren de eerste boerderijen van het gehucht Gijzenrooij zichtbaar. Het was dezelfde route die de Aalster wevers met hun grote pakken op de rug volgden. Onderweg trof Jef een enkele keer een boer, die met zijn kar de heide introk, om bij het Huisven turf te gaan steken of hei te gaan maaien voor de stal. Verder was het een eenzame weg naar Zesgehuchten. Aalst kon hij in een half uur bereiken. Het eerste stuk daarvan ging ook door de heide, langs het Meeuwven dat achter de hut lag, richting Eekenrode. Van daaruit was het niet ver meer naar de kerk en de school. Nabij het huis waar hij geboren was, liep zelfs een spoorlijn van Eindhoven naar Hasselt. Aalst was wel kleiner dan Zesgehuchten. In 1866 telde Aalst 650 en Zesgehuchten 950 inwoners.

De route langs de Aalsterhut werd in die jaren voornamelijk gebruikt als weg naar Leende. Zo moet Jef ook zijn vrouw hebben leren kennen. Waarschijnlijk kwam zij met haar moeder of met haar broers wel eens in de hut als zij naar Eindhoven ging. Naar het schijnt, heeft zij in Frans van Kuijk op Hulst al een eerdere vrijer gehad, voor zij Jef Peels leerde kennen.

Op 22 februari 1889 huwde Jef Peels in Leende met Johanna Maria van den Broek. De vader van Jef was inmiddels te Zesgehuchten overleden op 10 september 1888. Jef woonde alleen met zijn moeder in de Aalsterhut. Margaretha Hoeks bleef daar tot haar dood in 1899 wonen.



De Groote Heide

Hoe eenzaam en afgelegen de Aalsterhut lag, kunt u erg goed zien op een oude kaart van 1841. Zij was gebouwd midden in de Groote Heide, een half uur verwijderd van het gehucht Gijzenrooi, waartoe het pand behoorde. Vanwege het feit dat de posthut zo dicht bij Aalst lag, maar nog net op Zesgehuchtens grondgebied, kreeg deze hut achter het Groot Huisven al gauw de naam Aalsterhut.

De herberg lag vlakbij enkele belangrijke wegen door de heide, zoals de postroute van Eindhoven naar Hamont, die bovendien door de inwoners van Leende werd gebruikt als weg naar Eindhoven; verder het oude weverspad van Geldrop over Genoenhuis en Gijzenrooi naar Aalst en Waalre en de zandweg van Valkenswaard over het Achtereind naar Zesgehuchten.

Een erg centrale ligging, maar ondanks dat, geen ideale plek om te wonen. Oostelijk van de hut lag het uitgestrekte Groot Huisven en ook naast het pand in de richting van Aalst lagen vennen. De diligence naar de Heezerhut moest uitwijken voor een van die vennen. Dit droeg in de 18e eeuw de naam 'het Spit'. Naar de bewoner van de Heezerhut - een zekere Greven - heette het Grevenschutven (Grevens-hut-ven).

Het landschap rondom de- Aalsterhut was open. Bomen groeiden er vrijwel geen. Tussen de hut en het Huisven werd door de boeren van Zesgehuchten en Aalst turf gestoken. Ook gingen zij gras maaien voor de stallen. Hier en daar zwierf een schaapskudde begeleid door een herder over de heide. Gezellig wandelen in de natuur werd vrijwel niet'gedaan. Daar was geen tijd voor. De heide werd alleen doorkruist omdat het de kortste weg was. Zeker niet de makkelijkste, want stuifzandheuvels en vennen belemmerden een vlotte doorgang. Door de wir-war aan wegen en karresporen kon men er gemakkelijk verdwalen. De kerktorens van de omliggende dorpen en de grenspalen op de heide waren de enige aanknopingspunten. Wie er niet door moest of er gras of turf ging halen, bleef er weg. Door die eenzaamheid lag er een geheimzinnige sluier over het gebied. Door de boeren werd dat nog versterkt met verhalen over spoken. Heel bekend in de Groote Heide was de 'gloeiige'. Voor ons een heel goed verklaarbaar natuurschijnsel, maar in die tijd angstaanjagend voor de boeren die alleen deze uitgestrekte heide met paard en kar bereisden.

De gevaarlijke turfkuilen en de moerasgassen bij het Huisven hielden nieuwsgierigen uit de Groote Heide.

's Zondags en op marktdagen werd de Aalsterhut wel bezocht door inwoners van Aalst, Zesgehuchten en Leende. Jan Peels woonde tot 1864 op het Kerkeind in Aalst. Voor hem was de hut een half uur lopen. Mie Peels was geboren in Leende op Boschhoven. Op de kaart is goed te zien dat vanuit Boschhoven een weg regelrecht naar de Aalsterhut liep in de richting van Eindhoven. Na een wandeling van een uur over de mulle wegen kon zij de hut bereiken. Ook voor haar was de hut de enige woning die zij op haar lange weg naar Eindhoven tegenkwam.



Mie Peels

Mie Peels is als Johanna Maria van den Broek te Leende geboren op 16 november 1856. Zij was de oudste dochter van Henricus van den Broek en Wilhelmina Bitters. Haar geboortehuis lag op het Leender gehucht Boschhoven. Een oud-Zesgehuchtenaar vertelde dat zij in Leende Mie Biemans werd genoemd. Die naam is verklaarbaar. De grootmoeder van Mie, een zekere Johanna Maria Verbeek, was heel vroeg weduwe geworden van Christiaan van den Broek. Op 41-jarige leeftijd hertrouwde zij met de 61jarige weduwnaar Johannes Biemans. De vader van Mie werd bij de familie Biemans opgevoed. Op Boschhoven woonden diverse families Van den Broek. Het was zodoende gemakkelijker om deze familie Van den Broek maar Biemans te noemen. Vader Van den Broek overleed toen Mie twintig jaar oud was. Mina Bitters bleef met vier minderjarige kinderen zitten.

Mie was 32 jaar oud toen zij met de zeven jaar jongere Jef Peels huwde. Getuigen bij het huwelijk waren haar broer Peter Johannes van den Broek en Adrianus Andreas Deelen, de burgemeester van Heeze, een kleinzoon van Jan Godefridus Deelen, die omstreeks 1800 in de hut woonde. Wanneer Mie exact naar de Aalsterhut is verhuisd, is niet bekend. Zij heeft zich in Leende niet laten uitschrijven. Laten we aannemen dat zij in 1889 in de hut is komen wonen. Een broer van haar, Johannes Henricus, woonde als vrijgezel in Aalst, waar hij in 1937 is overleden.

Het gezin Peels

Het gezin van Jef en Mie Peels werd gezegend met vijf kinderen, waarvan er drie in leven bleven, te weten Jan, Mina en Fried. Johannes (Jan) Peels werd te Zesgehuchten geboren op 30 januari 1890. Hij was een molenaarsknecht in Straturn. In St. Huibrechtslille kocht hij een watermolen. Hij huwde met Anna Cuppens, bij wie hij drie kinderen had. In 1963 overleed Jan in St. Huibrechtslille.

De oudste dochter was Wilhelmina Margrieta (Mina), genoemd naar haar beide grootmoeders. Zij is te Zesgehuchten geboren op 31 juli 1891 en overleed ongehuwd te Aalst op 2 februari 1956. Margeritha Peels werd te Zesgehuchten op 13 november 1892 geboren, maar zij overleed binnen een jaar, op 25 augustus 1893.

Godefridus (Fried) Peels, die op 2 maart 1894 het levenslicht zag, bleef jaren bij zijn zuster Mina wonen. Op late leeftijd trouwde hij met Margaretha Nijhoff. Hij woonde te Aalst, maar overleed te Eindhoven op 19 januari 1966 en werd te Aalst op het R.K. kerkhof begraven. Na Fried volgde nog een broertje. Op 28 mei 1895 werd Hendricus te Zesgehuchten geboren, maar hetzelfde jaar, op 12 oktober, moesten Jef en Mie dit laatste kind weer afstaan.

Volgens de bezoekers van de hut, vooral de stropers, die bijna dag en nacht daar waren en die de kinderen zeer goed gekend hebben, waren de drie kinderen van Jef en Mie mensenschuw. Kwam er bezoek, dan schoten zij als ratten weg en keken door de kieren in de deur of de gaten in de muur wie de bezoekers waren. Mie was zeker niet mensenschuw. Zij was zeer gastvrij voor haar klanten. Ook de kinderen uit Aalst en Zesgehuchten, die 's zondags met hun ouders bij de hut kwamen, verkocht zij graag een kwatta. Mie was bij de jeugd zeer geliefd, maar ze werd ook gepest. Later, toen Mie verlamd was, gingen de kinderen haar karretje wegduwen en haar vervelen.

Jef had niet zoveel met de klanten van Mie te maken. Als ze van zijn kersen en noten afbleven, vond hij het allang goed. In de herberg kwam hij niet veel, want Jef en Mie konden samen niet door een deur. Als Jef en Mie ruzie hadden - en dat gebeurde om de haverklap - dan sloeg Jef alle ramen aan diggelen, beukte op de weinige meubelen en deuren, voor zover die nog heel waren.

Jef stond in de wijde omgeving bekend om zijn gevloek en getier. De onderlinge verhouding tussen Jan en zijn zuster Mina was ook niet al te best. In een ruzie had Jan een stukje van de vinger bij Mina afgebeten. Mina kon hem daarom wel vermoorden. Ze vroeg zelfs openlijk aan de stropers om haar hierbij te helpen. Maar die kans kreeg Mina niet, want Jan was in die tijd al uit huis en bezocht de hut slechts eenmaal per jaar. Bij een van ie gelegenheden, toen Mina bezig was met een eind hout de aardappelen in een ijzeren pot fijn te stampen, zag zij Jan aankomen. Met haar houten aardappelstamper rende ze naar Jan en sloeg er op los. Jan moest zich in de herberg in veiligheid stellen.



Jef Peels als boer

Het oordeel hoe Jef als boer was, komt voornamelijk van de boeren van Zesgehuchten en enkele uit Aalst. De jonge meisjes, die 's zondags met groepjes naar de hut gingen, hadden geen oog voor de landbouw van Jef. Zij verwonderden zich alleen over de 'vuiligheid' in de hut en gingen alleen al uit nieuwsgierigheid graag kijken.

Boeren hadden een andere nieuwsgierigheid. Een boer uit Riel, die regelmatig strooisel ging halen bij het Klein Huisven, ging bij warm weer naar Mie om daar een glas bier te halen. Dan praatte hij even met Jef, en zoals dat gebruikelijk was, beoordeelde hij de gewassen op het veld en het vee. Maar de meeste boeren waren nogal minachtend over de resultaten van het werk van Jef. Jef had een os, die hij nodig had om voor zijn kar te spannen en voor de ploeg. Er moet zelfs een foto zijn van Jef Peels voor de ploeg, maar helaas heb ik nooit het originele exemplaar gezien. Met de os ploegde Jef jaarlijks de akkers in de richting van het Huisven. Dat beest was erg traag en dat was niet naar de zin van Jef. Jef sloeg het beest zo hard hij maar kon. De stropers, die in de buurt waren, hoorden hem dan vloeken op het magere dier: 'God, God, God, trek, trek, trek.'

Jef heeft ook eens een paardje gehad, maar dat had hij gekocht omdat het zo goedkoop was. Het paardje had echter bulten en was niet geschikt om werk te verrichten. Als in Eindhoven veemarkt werd gehouden, dan was Jef aanwezig. Soms kocht hij met losse centen een koe, maar bijna alle exemplaren die hij heeft gehad, hadden hetzelfde kenmerk. 'De knoken staken eruit', zoals de stropers het uitdrukten.

Varkens had Jef een, soms twee. Die had hij in een hok. Het voedsel voor de beesten deed hij elke dag in een speciale goot. Het hele jaar zag hij de varkens niet, tot ze vet genoeg waren om te slachten. Dan werden de door en door vervuilde beesten van hun mesthoop gehaald en geslacht. Als Jef een beest geslacht had, dan kuilde hij het vlees in. Naar behoefte werd er steeds een stuk afgesneden. Zelfs als het ingekuilde vlees al stonk, werd er nog steeds een portie in de pan gebraden.

Mees kocht Jef ook in Eindhoven en in Geldrop. Spek was zijn lievelingseten, maar ook dat mocht niet veel kosten, vandaar dat hij de slagers om ranzig spek vroeg. Spek met een smaakje! Ook wordt verhaald hoe hij eens van Geldrop kwam met een groot stuk vlees op de rug, waar de maaien uitkropen. Aan vleeskeuring werd in die jaren blijkbaar niet gedaan.

Naast dit vee hield Mie nog enkele kippen. Deze hadden het rijk voor zich alleen en scharrelden evenveel in de stal of in de herberg, als in de boomgaard naast het huis. De eieren verkocht Mie vooral in Aalst. Ook de boeren die in de herberg kwamen, lieten graag een eitje bakken. Dat was zo ongeveer het enige gerecht op de menukaart van de herberg.

Midden op de heide, nabij het Huisven, had Jef een bijenhal. Een boer uit Zesgehuchten herinnerde zich die hal erg goed. Jef was daar graag. Boven op die hal droogde Jef zijn gekauwde pruimtabak, zodat hij die later weer kon gebruiken.

Een gemengd landbouw- en veeteeltbedrijf zou men tegenwoordig zeggen. Die landbouw stelde echter niet veel voor. De grond bij de Aalsterhut was erg schraal. Dat spreekt voor zich. Het waren oude stuifduinen en moerassige percelen aan de rand van het Groot Huijsven. Jef had te weinig vee om genoeg mest te hebben. Met een kar en daarop een grote ton, trok hij naar Eindhoven om daar bij de mensen gier te halen. Grote hilariteit ontstond toen op een gegeven moment de stop van deze gierton midden in Eindhoven losliet en de inhoud over de straat stroomde. In Aalst wist men precies hoe dat kwam. Naar het schijnt sijpelde een dun straaltje gier uit de ton op de weg. De route die Jef nam werd op die manier gemarkeerd. Voor de veldwachter was het zodoende geen enkel probleem om de veroorzaker van deze 'milieuvervuiling' op te sporen. Jef kreeg een verbaal, maar Jef vond dat dunne spoor op de weg erg overdreven om daarvoor bekeurd te worden. Hij zei toen tegen de veldwachter: 'dan zuldet Goddomme gelijk hebben.' Demonstratief trok hij de stop uit de gierton. In een mum van tijd was de straat bedekt met een smerig stinkend goedje. Als er dan toch betaald moest worden, dan moest Jef ook de reden daarvan inzien. Alleen al door deze ton was Jef in de wijde omtrek bekend.

Ook door zijn stier kreeg Jef bekendheid, want wie had er in die tijd een stier. De boeren, die geen geld hadden om hun koe door de gemeentelijke springstier te laten dekken, gingen naar Jef, want dat was goedkoper. Maar Jef gebruikte zijn stier als trekdier, net als zijn os. Als Jef met stier en kar onderweg was en een boer vroeg hem zijn stier te leen, dan werd het beest uitgespannen. Na de gedane arbeid vervolgden Jef en zijn stier de tocht naar de uiteindelijke bestemming.

Naast de hut lag een grote boomgaard, waar Jef onder andere kersenbomen had staan. Voor de hut stond een notenboom. Deze boom staat er nog steeds en is naast de steenresten in de grond het enige overblijfsel van de oude Aalsterhut. Jef beschermde zijn noten en fruit tegen de kinderen. Als hij iemand betrapte in zijn boomgaard, greep hij meedogenloos naar zijn geweer en loste een schot. Stond zijn riek dichter in de buurt, dan rende hij hiermee achter de kinderen aan. Luid vloekend joeg hij ze op de vlucht. Menig inwoner van Aalst en Zesgehuchten heeft dat aan den lijve ondervonden. Maar eenmaal ging Jef toch te ver door zijn riek naar een jongen te gooien. Een aanklacht werd tegen hem ingediend en Jef werd voor een paar weken achter slot en grendel gezet.

Voor veel jongeren was de verschijning van Jef al voldoende om op de vlucht te gaan. Jef had grijs haar en als hij zich enige tijd niet geschoren had groeide een rode baard. Jonge meisjes in die tijd noemden hem een duivel. Het gevloek van Jef heeft daar ongetwijfeld aan bijgedragen.



De bewoners van de Aalsterhut van 1717 tot Jan Peels

Toen Jan Peels de Aalsterhut kocht, was dat pand al bijna honderdvijftig jaar oud. De bouw van de hut in 1717 en enige bijzonderheden over haar bewoners willen wij u niet onthouden, vandaar dat in dit afzonderlijk gedeelte een beknopt overzicht wordt gegeven.

Toen in 1716 een reorganisatie plaatsvond van de postroute van Alphen aan de Rijn via Eindhoven naar Hamont, was dat voor drie inwoners van Heeze een aanleiding om langs die route een posthut te bouwen. De route liep dwars door de heide van de heer van de heerlijkheid Heeze. Op 14 augustus 1717 kregen Hendrik Willem Stoffels, Isaacq Verhees en Hendrik Gerits Verbraeken van Aelbert Carel Snoukaert, de heer van Heeze, toestemming om in de heide achter het Groot Huisven een posthut te bouwen. Hij stelde als voorwaarde dat de bewoner van de hut het weggeld langs deze route zou innen. In oorlogstijd moest het pand gesloopt worden. De bewoner moest bovendien enkele percelen heidegrond ontginnen en deze nieuwe akkers van wallen, beplant met eiken- en berkenhout, voorzien. Op een uur afstand van de stad Eindhoven, vlakbij de grenspaal met Stratum en Aalst, werd de hut gebouwd.

Het was een herberg, bestemd voor eenieder, die te voet, per kar of met de postwagen over deze zandweg van Eindhoven richting Hamont trok. De hut werd als 'de agterste hut staende aen 't huijsven in de heijde' gerekend als het laatste of dertiende huis van het Zesgehuchtense gehucht Gijsenrooij. Het was wel een half uur lopen vanaf Gijsenrooij.

Het was een prachtig stenen huis, een echte hut of schuilplaats voor de reizenden. Het woord 'hut' werd in die tijd niet in een negatieve zin gebruikt. Een stenen huis was toen heel bijzonder. De meeste huizen hadden wanden van takken en leem. Alleen rijke boeren, teuten, valkeniers en herbergiers konden zich in de arme Meierij een stenen huis veroorloven.

De drie mannen hebben er vermoedelijk niet alle drie gewoond, want het weggeld langs de hut werd uitsluitend verpacht aan Isaacq Verhees. Hendrik Willem Stoffels had nog een huis met een tuin in Strabrecht onder Heeze. Stoffels was een vrijgezel. Bij zijn dood in 1720 werden zijn goederen openbaar verkocht. Er was blijkbaar niet veel belangstelling voor een deel in de Aalsterhut. Isaacq Hendrik Verhees bood F 40,. Bij de definitieve verkoop, de zogenaamde slagdag, op 21 september, sloeg hij nog twintig slagen boven dit bedrag, maar Jan Geerit van Exel kocht uiteindelijk door een slag hoger te slaan. De kaars werd ontstoken en na het uitgaan van de kaars, mocht Van Exel zich eigenaar noemen van het eenderde deel. Niet lang daarna, op 8 november 1721, verkochten Isaacq Verhees en de weduwe van Hendrik Verbraeken, beide woonachtig te Aalst, hun tweederde deel in de Aalsterhut aan een zekere Luijcas Daems uit Aalst. Jan Geerit van Exel volgde op 19 augustus 1724 door zijn eenderde deel over te dragen aan Luijcas Daems.

Luijcas Daems was een welgesteld inwoner van Aalst. In 1724 werd hij volledig eigenaar van de Aalsterhut, op voorwaarde dat hij het accoord van 14 augustus 1717 met de baron van Heeze zou nakomen. Zoals was afgesproken met de heer, omwalde hij de percelen en beplantte de wallen met eiken- en berkenhout. Dat hout mocht hij dan voor eigen gerief gebruiken. Maar toch bleek al gauw dat Luijcas de herberg en de postroute belangrijker vond, vandaar dat in 1732 een nieuw contract met de heer werd opgesteld.

Daems had een bloeiende herberg langs de postroute Eindhoven-Hamont. Veel voerlui kwamen bij hem aan, mensen van allerlei afkomst. Op de Groote Heide verbleven ook landlopers. Ook zij bezochten de Aalsterhut, zoals een zekere Adriaan Siermans uit Terheijden, die wegens een inbraak te Woensel in 1739 onder begeleiding van het St. Catharinagilde op de heide aldaar werd terechtgesteld. Ook wolven zwierven in die tijd rondom de Aalsterhut. In 1733 verklaarden de schepenen van Aalst dat daar vijf wolven waren geschoten. Ook in 1739 werden in Aalst wederom vijf wolven gevangen en in Stratum vier jonge wolven uitgehaald.

Toen Luijcas Daems stierf bleven zijn kinderen in de hut wonen. In 1746 kampeerden troepen op de heide tussen Stratum en de Aalsterhut. De hut is toen blijven bestaan.

In 1764 geeft de weduwe van Judocus Daems haar broer Adam Ceelen uit Heeze opdracht om de hut te verhuren voor tien jaren aan Daniel en Geerit Verrneulen uit Aalst, voor een bedrag van vijftig gulden per jaar. Voor de kasteelvrouwe van Heeze was deze nieuwe situatie aanleiding om een nieuw contract op te stellen. De weduwe Daems bleef eigenaresse van de hut. Bewoners werden Daniel en Geerit Vermeulen. In 1774 werd het huurcontract met tien jaren verlengd voor Daniel Vermeulen. Hij bleef de hut bewonen tot na 1786. In de vijfjaarlijkse lijst van huizen van 1791 staat een nieuwe bewoner vermeld. De schoonzoon van Judocus Daems, de timmerman Jan Godefridus Deelen uit Heeze, kreeg belangstelling voor de Aalsterhut.

Samen met zijn vrouw Elisabeth Daems verliet hij Heeze en vestigde zich aan de postroute. In 1800 erfde hij de Aalsterhut van zijn schoonmoeder.



De herberg van Mie Peels

Die jonge meisjes gingen liever naar Mie Peels. Mie was een hartelijke, gastvrije vrouw en gezien de constante ruzie tussen Jef en Mie, was de herberg meestal het vertrek waar ze alleen met Mie te maken hadden. Die meisjes kwamen daar niet om bier te drinken. Voor hen was het zondags een uitstapje om met een groepje naar de hut te lopen. Puur uit nieuwsgierigheid. En dan vooral om even bij Mie naar het toilet te gaan. Een heel deftig woord voor een plank met een gat daarin. Daaronder was een spekpan, waar de bodem uit was. Een stroper herinnerde zich dat die plank doorbrak en dat Jef zijn toilet renoveerde door mastenstammen dwars over het gat te leggen. Ook het meubilair van de herberg was een bezienswaardigheid. Stoelen waren er amper. Alleen een bank waarop de gasten in een rij zaten. Mie zat naast het grote open vuur. Als het regende legde zij takkenbossen, zogenaamde mutsaarden, op het vuur. Dat was een hele belevenis, want het vuur laaide dan hoog op.

Boven dat vuur hing een ketel aan de haal. In die ketel maakte Mie soep, een van de gerechten die zij haar gasten aanbood. Verder verkocht Mie ook bokkezult. Voor de kinderen was het feest als ze meemochten naar de hut, want Mie had ook kwatta's.

Bier werd niet getapt. Mie haalde het uit een vaatje in de kelder. Met haar vuile duim in een van de schaarse glazen, sopte zij in het vat. Elke keer gebruikte zij maar één glas. Had de gast het glas leeg, dan spoelde zij het om en bediende de volgende gast. Het borrelglaasje had ook veel geleden. Het voetje was afgebroken, maar dat deerde blijkbaar niemand. De mensen die vies waren van een dergelijke bediening - en die waren er ook - dronken niet mee.

De herberg werd vrij druk bezocht. Voor de stropers uit de omgeving was de Aalsterhut een paradijs. Hadden ze iets uitgespookt, dan was de grens van Aalst of Stratum nabij, zodat zij de veldwachter konden ontwijken. Gedurende de nacht vonden zij een onderkomen op de schelft van de hut. Jef zou niemand verraden, daar konden ze van op aan. De stropers waren kind aan huis. Dat had ik in 1972 snel begrepen, zodat ik toen ruim tien van de meest beruchte stropers over Mie Peels inlichtingen kon vragen. Het bleek een zeer rijke bron te zijn. Elke ruzie van Mie en Jef hadden zij meegemaakt.

Mie deed de herberg alleen. De hulp van Jef had zij niet nodig. Het bier liet zij uit Dommelen komen. Bij de Aalster herberg 'De Roskam' van de familie Luijten werd haar vaatje afgeleverd. Toen Mie nog kon lopen, rolde zij dit tonnetje van Aalst over de zandweg naar de hut.

Mie woonde in het voorste gedeelte van de hut, terwijl Jef heer en meester was over het stalgedeelte. Jef kwam alleen in de herberg als hij door de gasten werd uitgenodigd op een borrel. Die borrel dronk hij in een slok leeg, in een 'duuk'. De stropers gaven hem daarom de bijnaam 'Jef den duuk'. Mie kon overigens op het laatst van haar leven niet veel. Zij was verlamd. Mina moest haar regelmatig helpen. Als Mie haar dochter nodig had, dan klopte zij met haar stok tegen de muur.

Toch ging Mie nog steeds naar Aalst of Eindhoven. Zij werd op een karretje gereden. Voor de kinderen was het een vermaak om het karretje voort te duwen.





Stropers

De hut van Mie Peels was een plaats waar de stropers zich thuisvoelden. De heide tussen Stratum, Aalst, Leende en Zesgehuchten was hun jachtterrein. Hun enige vijand was de veldwachter van het dorp, waar zij stroopten. Voor Aalst was dat Cox, in Leende Van Laarhoven, bijgenaamd 'De Schatter' en in Zesgehuchten Van Mol.

De stropers waren dag en nacht in en nabij de hut. Overdag waren het de stamgasten van het café. Gedurende de nacht sliepen zij op de schelft of in de hooimijt bij de hut. Tot rond de eeuwwisseling stond er bij de hut nog een vervallen schaapskooi, die ook door de stropers als overnachtingsplaats werd gebruikt.

Met hulp van een aantal stropers kon een lijst worden gemaakt van de stamgasten van de hut van Mie Peels. Het waren onder andere Leo Vlemmings, Teun van de Laar, Joep Sebille, Tjeuke Hendriks, Karel Rulo, Jantje Cox, Janus Vervoort (de boer), Harrie, Jan en Piet van Dinther, Jan Stokmans, Harrie en Jan Verviers, Janus en Frans van Woensel, Tinus Geerings, Grad Lijten, Tieske Frenken, Marten Sas, Marinus en Hannes de Vet, Frans van Deursen, Gerrit de Roo, Driek van der Putten (Put) en Jan Jonkers. Bijna allemaal zijn ze uit Stratum afkomstig. Een enkeling uit Zesgehuchten of Aalst.

De Aalsterhut was voor hen een veilige plek. Direct achter de hut was de grens met Aalst en heel dichtbij stond de grenspaal met Stratum. Die paal was bij de stropers wel bekend. Zij wisten dat aan de ene zijde 'Stratum' stond en aan de andere zijde 'Hees en Leen'. Toen de E9 werd aangelegd is de paal verplaatst. De paal staat momenteel niet ver van het kasteel van Heeze langs een wei.

Een van de beruchtste stropers was Teun van de Laar. Een groot deel van zijn leven verbleef hij achter de tralies wegens stroperijen, maar ook in verband met moord. Teun had ruzie met veldwachter Cox en met Van Elderen. Toen Teun op een zaterdag nabij de hut een haas schoot, hoorde hij meteen daarna een tweede schot. Veldwachter Cox bleek de hond van Teun te hebben neergeschoten. In de ruzie die ontstond tussen Teun van de Laar en veldwachter Cox, bij de Aalsterhut, schoot Cox op anderhalve meter afstand Van de Laar in de borst. Tot verwondering van iedereen overleefde Teun dit schot. Meer respect had Teun voor jachtopziener Willems uit Leende. Deze ging alleen en zonder revolver de stropers te lijf. Ook Leo Vlemmings verbleef veel bij de hut. Aanvankelijk als stroper, later voorzien van een jachtakte. Dat betekende tevens ruzie met Teun van de Laar, want volgens Teun was Leo daardoor veel te verwaand geworden. Leo dronk graag een glaasje bier bij Mie Peels. Hij wist zich nog te herinneren dat hem dat vijf cent kostte. Vlemmings stroopte veel op Zesgehuchtens grondgebied. Daar kreeg hij te doen met Driek van Mol.

Dejongen links met de hond zou Fried Peels zijn. Verder staan onder andere op deze foto: Pietje vaDezefoto werd in juli 1914 voor de hut gemaakt. Mie is herkenbaar aan haar mutsje. n Dinther, Jan Geerings, Jan Lamers, Janus van de Kerkhof, de gebroeders Spaan en Franske Lamers. De man met de snor werd herkend als de bekende stroper Teun van de Laar.





De moord op marechaussee Molenaar

Op een keer, toen de groep stropers bij Mie Peels in de hut zaten, beraamden zij een wraakactie tegen Van Mol. Met acht man gingen zij naar Geldrop kermis. Tegen twaalf uur in de nacht waren zij allen aanwezig in café Van Gaal tegenover de kerk van Geldrop.

Veldwachter Van Mol en veldwachter Jac Snoeks van Geldrop waren ook in het café, om deze kermisvierders van buiten Geldrop in de gaten te houden. Op een bepaald moment sloeg een van de stropers de lamp kapot en met messen gingen zij de veldwachters te lijf.

Van Mol was meteen verdwenen. De marechaussee uit Heeze schoot te hulp. Een 23-jaar oude marechaussee, Engelbertus Molenaar, werd zwaar gewond. Hij had een steek in de hartstreek en daarna vier diepe steken in de hals gekregen. Tien minuten later overleed hij. De moord met Geldrop kermis gebeurde op 5 september 1916.

De stropers konden ontsnappen. Enkelen werden al snel opgepakt. Aanvankelijk werd ook een zekere Garibaldi verdacht, maar die had niets met de moord van doen. Hoofdverdachten waren Vlemmings, Van de Laar en Stokmans. Zonder de hulp van de marechaussee zouden zowel Van Mol als Snoeks zijn vermoord. Dat was althans de opzet van dit kermisbezoek. Snoeks was wel gewond geraakt, maar door de directe verpleging van dokter Van Erp kon hij snel zijn dienst weer hervatten. De moordwapens werden bij de fabriek van Pessers teruggevonden. Niet alle daders waren direct gepakt. De laatste werd opgepakt bij de Aalsterhut, waar hij dacht een goed heenkomen te hebben gevonden. Wie van de groep uiteindelijk de dodelijke steken heeft toegebracht, bleef voor de rechtbank altijd onzeker. Het was stikdonker, zodat niemand het had gezien. Bijna zeventig jaar later wisten enkele van de daders nog haarfijn het verhaal uit de doeken te doen en de werkelijke moordenaar aan te wijzen...

Voor de reputatie van de hut van Mie Peels was dit voorval niet gunstig, immers iedereen wist dat deze mannen daar bijna dagelijks kwamen. In die jaren moet het bezoek vanuit Zesgehuchten en Aalst minder zijn geweest. Ook de soldaten, die tijdens de Eerste Wereldoorlog op de heide bij de hut waren gelegerd voor een oefening, bleven bij de hut weg. Mina ging met een kruikje jenever en enkele kwatta's naar de soldaten om zo nog een centje bij te verdienen. Met een van die soldaten kreeg ze verkering. Die verkering duurde niet lang, want de soldaten waren slechts korte tijd op de heide gelegerd. achteraf bleek dat Mina van die soldaat in verwachting was geraakt.

Op 26 april 1917 deden Jef en Jan Peels op het gemeentehuis van Zesgehuchten aangift van het levenloos geboren zoontje van Mina. Mina is na die tijd ongehuwd gebleven. Zij hielp haar moeder toen die, wegens een verlamming, niet meer kon lopen.



Postbode Harrie van Vlerken

Als in Zesgehuchten over Mie Peels werd gesproken, dan werd met veel genoegen verteld over de behandeling van postbode Harrie van Vlerken (1892-1976). Harrie woonde in Zesgehuchten, vlakbij de kerk in een voormalig jachthuisje. Helaas is dit karakteristieke pandje in 1984 verdwenen. In dit huisje - dat naar zijn vrouw 'Huize Josephine' werd genoemd - had Harrie een postkantoortje.

Overdag ging hij in het dorp de brieven bestellen. Met de fiets ging hij dan alle gehuchten af. Ook de Aalsterhut lag officieel in Zesgehuchten. Als Mie Peels post ontving, moest Harrie met zijn fiets dwars door de hei naar de hut. Een half uur extra kostte hem dat. Naar Harrie mij vertelde, werd hij door Mie steeds voor deze dienst beloond met een glas bier, zodat de inspanning niet voor niets was.

De Zesgehuchtenaren wisten dat Harrie zo ver moest omfietsen om die ene brief te bezorgen. Harrie was in het dorp een actief man, zat in allerlei besturen en bemoeide zich daarom overal mee.

Om hem een hak te zetten, schreven enkele Zesgehuchtenaren extra een kaartje naar Mie Peels om haar de hartelijke groeten te doen. Dit initiatief werd in ruimere kring bekend, met als gevolg dat er afspraken werden gemaakt, wie aan Mie Peels een kaartje zou sturen. Die postzegel van een cent hadden ze daar graag voor over. De kaarten werden zodanig verzonden, dat Harrie elke dag met zijn fiets de heide moest doorkruisen om Mie de groeten te doen, namens een Zesgehuchtenaar, die ze helemaal niet kende.

Na enige tijd kreeg hij in de gaten dat deze enorme belangstelling voor Mie Peels rechtstreeks met zijn beroep als postbode te maken had. Hij diende een verzoek in, om niet meer voor een ansichtkaart, met daarop de groeten voor Mie Peels, dat hele eind door de heide naar de hut te hoeven te fietsen. Deze kaarten mocht hij opsparen en dan eens in de week bezorgen.

Maar de Zesgehuchtenaren wisten dat Harrie voor een brief of een pakje wel dezelfde dag naar de Aalsterhut moest rijden. De ansichtkaart werd keurig in een enveloppe gedaan en zelfs pakjes werden verzonden. Deze pakjes waren opvallend zwaar. Harrie vroeg zich af wat Mie in zo'n pakje ontving, want voorheen bezorgde hij bijna nooit pakjes.

Omdat Harrie toch meestal even een glas bier dronk, wist hij het zo, want Mie kwam zich bij Harrie beklagen, hoe iemand het in zijn hoofd haalde, om haar een baksteen te sturen.

Dergelijke pakjes accepteerde Harrie niet meer op het postkantoor. Geleidelijk werd hij met rust gelaten en hoefde Mie niet meer speciaal gegroet te worden.



Het vertrek van Mie Peels uit haar Aalsterhut

Nog voor de dood van Jef, had op 9 november 1920 in het Eindhovensch Dagblad een bericht gestaan, dat de vermaarde Aalsterhut was verkocht aan baron van Tuijll van Serooskerken. Het bericht was overgenomen uit een andere krant. Het bleek onjuist te zijn. Op 16 mei 1925 stond in diezelfde krant een advertentie, waarbij de kinderen Peels de hut te koop aanboden.

Die grond in Leende had Mie van haar ouders gekregen. De grond in Valkenswaard was aangekocht. Al met al een behoorlijk bezit voor die tijd. De massa werd op 23 mei 1925 ingezet op ƒ 3600,-. Op 27 mei meldde de krant de verkoop. Voor Eindhoven was dat zo'n bijzonderheid dat dit op de volgende wijze in de krant stond:

Belangrijk nieuws uit stad en omgeving De Aalsterhut van J. Peels is verkocht. Over de verkoop werd het volgende geschreven: De Aalsterhut met den uitgestrekten grond voor ƒ 5225,-. De heer Verstappen, bakker te Stratum, heeft voor zijn principaal, de Aalsterhut, hier welbekend, en bewoond door J. Peels met al de bijbehoorende landerijen, weilanden en heidevelden gekocht voor een som van ƒ 5225,-; Maandag had deze verkooping ten overstaan van notaris Hoffman alhier plaats.

Naar we vernemen werd Verstappen 3 dagen bedenktijd toegestaan.

Die principaal was waarschijnlijk baron van Tuijll van Serooskerken. Deze bezat de omliggende landerijen, bovendien had hij tegenover de hut een nieuwe boerderij laten bouwen, die nu nog de naam 'De Aalsterhut' draagt. Toen die drie dagen voorbij waren en de koop definitief was, verscheen het volgende bericht in de krant:

30 mei 1925

De hut van Peels getuige van veel lief maar vooral van veel leed, zal dan in andere handen over gaan. Ik denk dat de nieuwe eigenaar niet zo de algemeene belangstelling zal trekken als de vorige, de publieke vermakelijkheden, van weleer zullen wel tot het verleden behoren.

Volgens de verkoop zou de hut in 1926 te aanvaarden zijn, maar de toestand van het pand was inmiddels zo slecht, dat daar niemand meer wilde wonen. Het huis zelf was ingezet voor ƒ 200,-, hetgeen al genoeg aangeeft. In de zijgevel was een grote scheur van onder naar boven. Het dak was slecht. De gevel aan de Stratumse zijde was helemaal open en Jef had gedurende zijn leven de rest wel kapotgeslagen. In een van de muren had hij een gat gemaakt, waar hij door naar binnen kon komen. In enkele vertrekken werden de muren zelfs met boomstammen ondersteund.

Toch bleven Mie en haar kinderen daar nog wonen tot in de zomer van 1927. Toen was zij zelf zo in haar gezondheid achteruit gegaan dat zij moest verhuizen. In Aalst gingen zij wonen, niet ver van het Station (Waalreseweg 48). Het huisje waar zij het laatst woonden, had als huisnummer Stationstraat 116 (tegenwoordig Koningin Julianalaan 42). Mie heeft daar niet lang gewoond. Zij overleed te Aalst, toen al gemeente Waalre, op 30 augustus 1928. Een ets uit 1926 of 1927 van Constant Nefkens, welke in café Oud-Eindhoven hing, was in 1940 voor Lodewijk van Woensel (Louis Vrijdag) aanleiding een gedicht aan deze bijzondere vrouw te wijden. Het tekent de sfeer uitstekend. Mie overleed echter niet in de Aalsterhut, maar in Aalst.

naar de top van deze pagina