Terug naar de homepage van Henri Floor Bernisse en omgeving

Welkom in Bernisse!
Bernisse is wonen, werken en recreëren in aantrekkelijke landschappen, fraaie dorpen van cultuurhistorische waarde en beleefbare natuurgebieden.

De rivier de Bernisse vormt samen met haar oevers van bossen, natuurgebieden en weilanden een recreatiegebied van 300 hectare groot. U kunt er roeien, kanoën, surfen of lekker luieren op de strandjes.

Geniet van de natuur!
Langs de waterkant ondergaan vissers, fietsers en wandelaars in stilte het natuurschoon van dit schitterende recreatiegebied. Fietsend langs de rivier de Bernisse met het geluid van stilte en van ruisend riet kunt u doorrijden naar de middeleeuwse stadjes Heenvliet, Geervliet, Abbenbroek, Oudenhoorn, Zuidland en Simonshaven!

Vernoemd naar de rivier
De gemeente en haar recreatiegebied zijn vernoemd naar de rivier de Bernisse, een verzamelstroom voor grotere en kleinere kreken, die het gebied ten zuiden van de Maasmond doorsneed.Enkele kilometers ten westen van Spijkenisse ligt de 7 kilometer lange oude rivierloop van de Bernisse, met meertjes, kommen en plassen. Samen met de oevers van bossen, drassige natuurgebiedjes en weilanden vormt het een recreatiegebied van 300 hectare groot. Vroeger was de rivier de Bernisse een belangrijk onderdeel van de Noord-Zuid scheepvaartroute.

Het water op!
Tegenwoordig is het exclusief bestemd voor de niet-gemotoriseerde watersport. Er zijn dan ook mogelijkheden te over voor roeien, kanoën en surfen. Natuurlijk zijn er volop binnenwateren voor zwemmogelijkheden. Langs de waterkant ondergaan vissers, fietsers en wandelaars in stilte het natuurschoon van dit schitterende recreatiegebied.

Heerlijk dagje weg
Ook is in dit gebied een forelvisplas aanwezig. Vlakbij de randstad is dit gebied bij uitstek geschikt voor dagrecreatie, terwijl in de omgeving alle gewenste voorzieningen te vinden zijn. Fietsend langs het riviertje de Bernisse met het geluid van stilte en van ruisend riet kunt u doorrijden naar het middeleeuwse stadje Heenvliet, met zijn karakteristieke marktplein, of naar Geervliet.

Bernisse in het kort
De gemeente Bernisse bestaat sinds 1 januari 1980. De gemeente werd gevormd uit de op hetzelfde moment opgeheven gemeenten Abbenbroek, Oudenhoorn en Zuidland en delen van de gemeenten Geervliet (inclusief Simonshaven) en Heenvliet. De gemeente Bernisse heeft een totale oppervlakte van 6.858 hectare. Centraal gelegen is het recreatiegebied Bernisse, een watergang tussen het Spui en het Voedingskanaal. Het gebied is ruim 300 hectare groot en is gevormd door diverse plassen waarin en waarop gevist, gesurft, gezwommen en gevaren kan worden. Voor vogelliefhebbers is dit een prachtig gebied. Er zijn speciale strandjes, trailerhellingen en aanlegsteigers gemaakt. Motorbootvaart is echter niet toegestaan.

Kernen en bedrijvigheid
De bedrijvigheid in de gemeente Bernisse is voor een groot deel van agrarische aard. In Heenvliet, Zuidland en Oudenhoorn zijn bedrijventerreinen gevestigd. De andere bedrijfsvestigingen zijn voornamelijk werkzaam in de categorieën transport, bouwnijverheid, groothandel en zakelijke dienstverlening. De vestigingsmogelijkheden in Bernisse zijn echter beperkt. De gemeente valt onder het zogenaamde 'Kleine Kernen Beleid', waardoor zij een beperkte groeitaak heeft. Alle kernen hebben een historisch centrum, veelal gesitueerd rondom een monumentale kerk. In de kernen Abbenbroek, Zuidland en Geervliet staat een molen. De molens in Abbenbroek en Zuidland zijn meestal op zaterdag te bezichtigen. De Ruïne Ravesteijn in Heenvliet is op afspraak te bezichtigen. Stichting Stede en Vrye Heerlijkheyt in Heenvliet is eigenaar van dit unieke monument. Elke tweede Pinksterdag is er in Heenvliet de jaarlijkse Paardenmarkt. De eerste zaterdag in september staat in het teken van de Jaarmarkt in Zuidland.


Abbenbroek

Het dorp Abbenbroek ligt in de polder het 'Oudeland'. Deze grond behoort tot de oudste polders van het eiland Voorne. Het moet reeds voor 1200 bedijkt zijn en vormde als het ware een eilandje dat omspoeld werd door de volgende wateren:

- Ten noorden door de 'Vliegert'
- Ten oosten door de 'Bornisse', ook wel 'Bernisse'
- Ten zuiden door het 'Westenrijk'
- Ten westen door de 'Mare'

De Vliegert was een zijstroom van de Bernisse en vormde de scheiding tussen Abbenbroek en Heenvliet. Ook het Westenrijk was een zijtak van de Bernisse en scheidde het land van Abbenbroek van dat van Zuidland (of Drenckwaard). De Bernisse vormde de scheiding tussen de eilanden Voorne en Putten, dus ook tussen Abbenbroek en Geervliet. De polder het 'Oudeland' werd omgeven door de tegenwoordige Oudelandsedijk en de tegenwoordige Gemeenlandsedijk. De Oudelandsedijk is een ringdijk.

Als gevolg van de reconstructie van de Gemeenlandsedijk is niet duidelijk meer te zien hoe de oorspronkelijke situatie is geweest, maar nabij het gemeentehuis aan de Heenvlietse kant, vonden de Oudelandsedijk en de Gemeenlandsedijk aansluiting met elkaar. Op beide plaatsen maakte de dijk een bocht in respectievelijk de richting van Heenvliet en Zuidland. Deze stukken zijn in een later stadium, bij latere indijkingen, aan het oude gedeelte van de oorspronkelijke ringdijk toegevoegd.

De Ambachtsheerlijkheid
In Abbenbroek heeft in oude tijden een slot gestaan. Dit werd omstreeks 1480 bewoond door Ridder Gerrit van Abbenbroek, baljuw van Voorne en Putten. Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten landden op 4 mei 1489 bij Geervliet langs de Bernisse plunderende en moordende benden Rotterdamse Hoeken richting Abbenbroek. Het slot van de Heer van Abbenbroek werd verwoest en nooit herbouwd. De kerk bleef gespaard. Van het slot zijn de fundamenten en muurresten teruggevonden. Over de vondst is een verslag uitgebracht door de heer Hoek, archeoloog in dienst van de Gemeente Rotterdam. Na deze tijd bewoonden de Heren van Abbenbroek een jachthuis nabij de kerk.

Bij de kerk staat ook het 'Ambachtsherenhuis'. Omtrent de ouderdom van dit huis bestaat geen zekerheid. Vóór 1630 werd het huis bewoond door Jacob van Groeneweg, Heer van Abbenbroek. In 1768 werd het gebouwaanzien veranderd. Enige jaren later ging het gebouw over in andere handen. Het werd het eigendom van jonkheer Anthony Hendrik, Zwier, Baron de Vos van Steenwijk, genaamd Van Essen. Hij erfde het huis met bijbehorende landerijen van Vrouwe Margriet, Baronesse van Heaften en Helbergen. Omstreeks 1920 is de familie de Vos van Steenwijk, genaamd van Essen, vertrokken naar een buitenhuis elders in het land. Het huis is momenteel in burgerbezit.

Op 20 januari 1764 besloot men een nieuwe pastorie te bouwen. De oude pastorie was zo bouwvallig dat de predikant het gebouw moest verlaten. De eerste predikant die de nieuwe pastorie bewoonde was Hermanus Janzon (30 november 1764). Op 4 december 1764 gaf de heer van Abbenbroek, Lucas Willem van Essen, aan de predikant een stuk land te leen achter de pastorie. Deze boomgaard is later door Baron de Vos van Steenwijk in volle eigendom aan de kerk geschonken. Het huis is nu eveneens in particulier bezit. Het huis Ring 16 was vroeger het Rechthuis der gemeente Abbenbroek en is gebouwd in 1645 voor driekwart door de Graaf van Merode en voor een kwart door Nicolaas van Abbenbroek. Dit ter vervanging van het rechthuis dat in 1644 afbrandde. Omdat het zeer bouwvallig was, werd in 1772 dit Rechthuis, bij resolutie van Schout en Schepenen, dijkgraaf en heemraden, in tegenwoordigheid van de heer van Abbenbroek, Lucas Willen van Essen, voor het gebruik gereed gemaakt.

Kerk van Abbenbroek, Kerkplein 11
De Nederlands Hervormde kerk (St. Egidius) in Abbenbroek is een bijzonder monumentaal gebouw. De kerk was in de 14e eeuw gewijd aan de Heilige Abt Aegidius. De kerk was vóór 1491 een parochiekerk en werd later door de Paus tot een collegiale kerk gemaakt. De kerk was in vroeger tijden omgeven door kapelgevels. Helaas stortte tijdens een hevige storm in 1747 het zuidelijke gedeelte van de kerk in. De geveltjes zijn nooit meer hersteld. In de 18e eeuw heeft men het koor van het overige deel van de kerk geschieden, omdat de kerk voor de gemeente veel te groot was.
Eén van de bezienswaardigheden van de kerk is de ingemetselde zerk in het koor. In het midden staat een priester met een kelk in de hand, terwijl zijn andere hand rust op het hoofd van een geknield liggende ridder. In de linkerbovenhoek is een wapen afgebeeld met drie dwarsbalken, ieder met vier burchten. In de rechterbovenhoek is een wapen afgebeeld met een rijzende leeuw. De zerk dateert uit 1441. De eerste predikant die de dienst in de kerk waarnam was Hermanus Geldreus. De preekstoel is in 1613 voor rekening van de Graaf de Merode geplaatst. De koperen lessenaar dateert uit 1709. In 1859 werden een zilveren schenkkan en een zilveren doopbekken aangeschaft. In 1863 werden petroleumlampen in de kerk opgehangen. De kerk ontving in 1867 twee zilveren bekers van de predikant Johannes Guillermet. Eveneens schonk hij een grote zilveren schotel voor de bediening van het Heilig Avondmaal.

In 1875 werd er een orgel tegen de noordwand aangebracht. In 1964 werd dit vervangen door een nieuw groot orgel, waarvoor een orgelgalerij nodig was. Op advies van de Rijksdienst voor de monumentenzorg werd het koorhek hiervoor geplaatst. De toren, vóór 1450 gebouwd, bevatte in de vorige eeuw twee luidklokken. Eén van deze klokken is in de Tweede Wereldoorlog verdwenen. De andere klok is behouden teruggekeerd. In deze klok staat een randschrift, luidend: "Fecit butendiic int iaer MCCCCLI + fecit sloterdiic in die ere goodes en der maghet Maria bin ic ghemaect" Vrij vertaald: "In 1451 ben ik gemaakt door Buitendijk en Sloterdijk, ter ere Gods en van de Maagd Maria".

Molen De Hoop, Gemeenlandsedijk Zuid 24
In Abbenbroek hebben -voor zover bekend- vier molens gestaan. Drie van deze molens waren watermolens, genaamd de Achtkantmolen, de Hogermolen en de Lagemolen. De watermolens werden in 1881 overbodig door de bouw van een watergemaal. Deze molens hebben gestaan ter hoogte van het huis Kerkweg nummer 5, ter hoogte van de (voormalige) bocht Oudelandsedijk 27. Het zogenaamde stortebed bevindt zich hier nog in de grond. De andere molen was een bakstenen korenmolen die nu nog aan de Gemeenlandsedijk Zuid staat. De molen heeft een ronde romp en is aan de westzijde bepleisterd vanwege de regenval. De eerste steen werd gelegd op 12 december 1842.


Ambachtsherenhuis, Kerkplein 9
Vlakbij de kerk staat het Ambachtsherenhuis. Omtrent de ouderdom van dit huis bestaat geen zekerheid. Vóór 1630 werd het huis bewoond door Jacob van Groeneweg, Heer van Abbenbroek. In 1768 werd het gebouwaanzien veranderd. Enige jaren later ging het gebouw over in andere handen. Het werd het eigendom van jonkheer Anthony Hendrik, Zwier, Baron de Vos van Steenwijk, genaamd Van Essen. Hij erfde het huis met bijbehorende landerijen van Vrouwe Margriet, Baronesse van Heaften en Helbergen. Omstreeks 1920 is de familie de Vos van Steenwijk, genaamd van Essen, vertrokken naar een buitenhuis elders in het land. Het huis is momenteel in burgerbezit.

Oude Pastorie, Kerkplein 4
De oude pastorie is een deftig huis op rechthoekige grond. Op 20 januari 1764 werd deze pastorie gebouwd. De voormalige pastorie was zo bouwvallig dat de predikant het gebouw moest verlaten. De eerste predikant die de nieuwe pastorie bewoonde was Hermanus Janzon (30 november 1764). Op 4 december 1764 gaf de heer van Abbenbroek, Lucas Willem van Essen, aan de predikant een stuk land te leen achter de pastorie. Deze boomgaard is later door Baron de Vos van Steenwijk in volle eigendom aan de kerk geschonken. Het huis is nu in particulier bezit.

Het ontstaan van Abbenbroek

Het is onduidelijk wanneer de polder van Abbenbroek bedijkt is, maar het oudste gedeelte - het Oudeland - moet in ieder geval vóór 1200 zijn ingepolderd. Abbenbroek was op dat moment nog maar een geïsoleerd eilandje in een waterrijk gebied. In de nabijheid lagen weliswaar opgeslibte gorzen, maar deze waren onbewoond en het zou nog ruim een eeuw duren voordat deze gebieden eveneens werden ontgonnen. In 1337 werd bijvoorbeeld het ‘Oude-Nieuweland' ingepolderd. Handel en reizen verliepen in de Middeleeuwen louter per schip en de gunstige ligging langs de goed bevaarbare rivier De Bernisse zorgde ervoor dat Abbenbroek een zekere mate van welvaart genoot.

Abbenbroek bezat bovendien een bijzondere juridische status. Reeds bij de allereerste vermelding in 1206 wordt duidelijk dat ‘Appenbruech' niet tot de heerlijkheid Voorne behoorde, maar als zelfstandige eenheid moest worden beschouwd. Dat wordt in een akte uit 1220 nog eens bevestigd, wanneer Dirk van Voorne een groot deel van Zuidwest Voorne aan Abdij ter Doest schonk. Hierbij werd Abbenbroek buiten beschouwing gelaten. Het geslacht Van Abbenbroek had het gebied in bruikleen van de graaf van Holland onder Zeeuwse rechte. Dit betekende dat na het overlijden van de leenheer zijn zoons het in gelijke delen erfden. Op die manier raakte het leenheerschap steeds verder versnipperd. Bovendien mochten bij gebrek aan zonen ook de dochters de rechten erven.

De naam Abbenbroek is waarschijnlijk ontleend van een stuk moerasland dat in de buurt van het dorp lag. De term ‘broek' betekent drassig land, en in de overlevering bestaat een verhaal dat het moerasland ooit eigendom is geweest van de abt van Echternach. De Brielse belastinggaarder Jan Kluit schreef omstreeks 1780 in zijn dagboeken dat men dicht bij het dorp nog steeds ‘zulke moerassige gronden vind, die niet dan bij drooge zomers kunnen begaan worden. Men heeft hierin wel eens latten van 18 en twintig voet door de bovenkorst gestoken, zonder dat men harden grond gewaar wierd.' Kluit schrijft verder dat hij tijdens zijn onderzoek geen enkel bewijs vond dat Abbenbroek ooit eigendom was geweest van de abt, zodat hij meende dat het ongeloofwaardig was.

De Heren van Abbenbroek
In het begin van de dertiende eeuw werd Abbenbroek door Graaf Floris IV als heerlijkheid beleend aan de familie die zich vervolgens de Heren van Abbenbroek mocht noemen. De eerste vermelding van een Heer van Abbenbroek stamt uit 1235. Een Jan van Abbenbroek was dat jaar aanwezig bij een steekspel in Haarlem, georganiseerd door Graaf Floris IV.

Eén van de voorwaarden die de Graaf van Holland stelde om de leen te behouden, was een goede verdediging van hun grondgebied. Daartoe begonnen de heren in de laatste kwart van de dertiende eeuw aan de bouw van een kasteel. Het was in feite een versterkte woontoren met een omvang van 6,5 x 6,5 meter. De muren waren maar liefst 1,20 meter dik, zodat de eigenlijke woonruimte slechts 4 x 4 meter was. De toren stond niet op een aarden verhoging, maar was wel omringd door een gracht. Omstreeks 1350 begon Jan Arentsz. Van Abbenbroec aan een uitbreiding van het kasteel, waardoor de gracht gedeeltelijk moest worden gedempt.

Gerrit van Abbenbroek bekleedde in de laatste helft van de vijftiende eeuw de functie van baljuw van Voorne-Putten en maakte als ridder en raad deel uit van de hofhouding van keizer Maximiliaan van Oostenrijk en diens zoon Filips II, de latere Graaf van Holland. Hij behoorde daardoor in de Hoekse en Kabeljauwse twisten automatisch tot het kamp van de Kabeljauwen. Hij leidde in 1481 een campagne tegen de Hoeken aan de Vaart bij Utrecht en werd daarbij krijgsgevangen genomen. Abbenbroek zelf raakte op 4 mei 1489 in de strijd betrokken toen Hoeken het dorp overvielen. Ze namen de graanoogst in beslag en toen de inwoners weigerden te gehoorzamen aan de opdracht om het graan met hun karren en wagens naar Geervliet te brengen, staken de Hoeken het dorp in brand. Hierbij ging het kasteel verloren.

De kerk
Reeds in de dertiende eeuw stond in Abbenbroek een eenvoudige kerk met een eenbeukig middenschip, met steunberen tegen de zijgevels. In het begin van de veertiende eeuw werd het gebouw uitgebreid met een koor. Aanvankelijk was de kerk een parochie met een eigen pastoor, maar in 1483 veranderde het in een kapittelkerk en kwam er een deken en zeven kanunniken.

De kans is groot dat de kerk tijdens de aanval van de Hoeken op 4 mei 1489 ook gedeeltelijk ten prooi viel aan de vlammen. De toren is namelijk opgebouwd met twee totaal verschillende bakstenen; de grote stenen in het onderste deel zijn van veel oudere datum dan de kleine stenen in het bovenste deel, die veelal in de laatste kwart van de vijftiende eeuw werden gebruikt.

Het was de deken Jan van Coudeberghe die in Abbenbroek de verering van Onze Lieve Vrouw van Zeven Smarten introduceerde. Tussen 1483 en 1492 liet Jan van Coudenberghe een schilderij in de kerk plaatsen en in 1492 richtte hij een broederschap ter ere van de nieuwe Mariadevotie op. Van Coudeberghe was tevens pastoor van de Sint-Salvador in Brugge en pastoor te Reimerswaal en had daar al eerder soortgelijke broederschappen opgericht. Hij was een ijverig aanhanger van de devotie van de Zeven Smarten: hij schreef er onder meer twee boeken over.

Het schilderij toonde Maria met het kind Jezus op de linkerarm. Maria draagt een sluier en heeft een bol of appel in haar rechterhand, terwijl Jezus een zegenend gebaar maakt. Onder het schilderij stonden de zeven smarten beschreven: de voorspelling van Simeon dat een zwaard het hart van Maria zal doorboren, de vlucht naar Egypte, het verlies van de twaalfjarige Jezus in de tempel, de ontmoeting tussen Maria en Christus tijdens de kruisdraging, de kruisiging, de kruisafname en de graflegging. Het waren de zeven momenten van beproeving gedurende het leven van Maria.

Abbenbroek groeide vervolgens uit tot een bedevaartplaats van bovenregionale betekenis; niet alleen mensen uit de omringende dorpen kwamen op de verering af, maar zelfs gelovigen uit Leiden, Den Haag en Middelburg trokken naar Voorne. De broederschap verkreeg internationale bekendheid en aanhang, onder meer dankzij de lidmaatschap van Philips en diens zoon Karel V. Vanaf die tijd werden jaarlijkse ommegangen ter ere van Maria van Zeven Smarten te Abbenbroek gehouden. Het beeld werd in processie door het dorp gedragen, en en werden plechtige hoogmissen gevierd.

In 1494 was de devotie door de bisschop van Utrecht goedgekeurd en een jaar later door paus Alexander VI. De snelle goedkeuring is waarschijnlijk vooral te danken aan de vele wonderbaarlijke genezingen die plaatsvonden. Tot circa 1520 wordt in brieven melding gemaakt van maar liefst 48 mirakels.

De populariteit van de bedevaartplaats was weliswaar groot, maar duurde niet lang. Tijdens de tweede helft van de zestiende eeuw raakte het katholieke geloof op Voorne in verval. In een verslag uit 1571 van het Aartsbisdom Utrecht werd al geen melding meer gemaakt van de devotie, en na de reformatie zijn de laatste restanten die aan het bedevaartsoord herinnerden, verdwenen.


1572-1811

Het dorp

De reformatie op Voorne verliep zonder veel noemenswaardige incidenten. De kerk van Abbenbroek werd voortaan gebruikt voor de protestantse eredienst en Hermanus Geldreus staat te boek als de eerste hervormde predikant.

De dorpelingen onderhielden zich in hun bestaan met landbouw en veeteelt. Verspreid in de polders Oudeland, de Oude Nieuwlandsche polder en de Nieuwlandsche polder stonden enkele boederijen, maar de meeste inwoners woonden in de dorpskern, rond de waterkom. Jan Kluit geeft in zijn dagboek een aardige beschrijving van het dorp omstreeks het het midden van de achttiende eeuw: ‘het dorp staat in het noordoosten van de Heerlijkheid, daer de Bernisse in de staat van een sloot off smalle haven langs heenen loopt. Het dorp is in een langwerpig halfrondt gebouwdt met platgeschooren lindeboomen voor de huijzen en een waterkom in 't midden tot gerief der ingezetenen, 't welk gestadig door de haven of Bernisse ververscht kan worden. Ook diend deeze laastgemelde rivier het dorp voor een haven die door het steeds opslikken om de agt off negen jaren moet uitgediept worden.' De haven had sinds de verzanding van de Bernisse nauwelijk nog een functie en werd voornamelijk gebruikt om de jaarlijkse oogst te vervoeren. In de kom werd in 1765 de weg met stenen bestraat.

De in 1622 in Holland gehouden volkstelling vermeldt dat Abbenbroek 393 inwoners had en een telling van tien jaar later leert dat het dorp uit 72 huizen en een korenmolen bestond. Een eeuw later, in 1732, was het huizenbestand licht gegroeid naar 77 huizen, maar het aantal inwoners was aanzienlijk gedaald: naar 340.

De molen
Een exacte stichtingdatum van de molen in Abbenbroek is niet te noemen. De eerste vermelding van een coerenmolen stamt uit 1542. Deze oudste molen stond net als nu op de dijk aan de zuidzijde van het dorp. De molen werd door molenaars gepacht voor een vooraf afgesproken bedrag. Ook in Abbenbroek kwam het regelmatig voor dat een klant de molenaar beschuldigde van fraude. Soms was het verschil tussen het gewicht van het geleverde graan en het ontvangen meel zo groot, dat er inspectie werden gehouden. In 1648 werd bijvoorbeeld molenaar Willem Joordens bekeurd vanwege het achterhouden van een hoeveelheid graan.

Steenbakkerij
Op een stuk weiland tussen de korenmolen de Bernisse heeft in vroeger dagen een steenbakkerij gestaan, waar het water uit de Bernisse doorheen vloeide. Al op het moment dat Jan Kluit er in de laatste kwart van de achttiende eeuw melding van maakt, was van het complex niets meer terug te vinden.

Het rechthuis
In 1640 woedde er een grote brand in Abbenbroek, waarbij talloze huizen afbrandden. In 1644 herhaalde de ramp zich, waarbij dit keer het rechthuis (ook wel de secretarie genoemd) in vlammen opging. In 1645 werd begonnen aan de herbouw van het rechthuis. De graaf van Merode, droeg driekwart van de kosten bij en de Heer Nicolaas van Abbenbroek voor één vierde. Door de versnippering van het leenheerschap bezaten ze samen het eigendom van de heerlijkheid.

In 1772 verkeerde het gebouw in zeer slechte staat en moest het worden hersteld. Een extra belastingheffing zorgde voor de benodigde financiën. Inmiddels is het rechthuis allang verdwenen. Alleen de gevelsteen die in 1645 werd geplaatst is bewaard gebleven, die is nu ingemetseld in de kerk.

Het ambachtsherenhuis
Nadat het kasteel was verwoest, verbleef de Heer van Abbenbroek in een naastgelegen jachthuis, dat achter de kerk lag. Het was weliswaar minder goed te verdedigen, maar het wooncomfort was des te beter. Uit welk jaar het huidige ambachtsherenhuis stamt is onduidelijk. Het archief van de Heren van Abbenbroek is gedurende de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan, zodat veel details niet meer te achterhalen zijn. In 1630 stond het gebouw er al, want op dat moment werd het bewoond door Heer Jacob van Groeneweg. Tijdens een restauratie in de jaren 1960 werden onder de keukenvloer 15e eeuwse vloertegels gevonden. Wellicht zijn dit de restanten van het allereerste gebouw, dat in de loop der eeuwen verschillende keren ingrijpend is verbouwd. In 1768 werden bijvoorbeeld werkzaamheden uitgevoerd die het aanzicht en interieur van het pand aanzienlijk veranderden.

In 1792 kwam de familie Vos van Steenwijk in bezit van de heerlijkheid Abbenbroek, maar zij verbleven veelal elders. Toch behielden zij als Heren van Abbenbroek de vele rechten die hieraan waren verbonden, zoals de benoeming van de burgemeester en de schoolmeester.

De kerk
Tijdens een hevige stormwind in 1747 stortte een van de kapelgevels aan de zuidzijde geheel in. Dit deel van de kerk is vervolgens zonder geveltjes herbouwd. In 1788 werd het interieur van de kerk grondig aangepakt. De oude banken maakten plaats voor nieuw meubilair en het koor werd afgescheiden van de rest van de kerk.

De pastorie verkeerde in een dermate bouwvallige staat dat de predikant er niet langer kon wonen. Op 20 januari 1764 werd besloten een nieuwe pastorie te bouwen.


1811-nu

In 1831 werd een nieuwe school gebouwd. Het aantal inwoners nam langzamerhand toe. In 1839 was het aantal gegroeid naar 640 inwoners. Landbouw bleef de belangrijkste bron van inkomsten, maar daar kwam rond de eeuwwisseling verandering in. In 1888 werd Abbenbroek als steekproef onderzocht door de Landbouwcommissie, die onderzoek deed naar de mate waarop Nederland leed aan een landbouwcrisis. De prijs van graan was ten gevolge van de industriële revolutie in relatief korte tijd enorm in prijs gedaald, waardoor veel boeren in de problemen kwamen. De landbouwers konden de hypotheek niet meer opbrengen en beschikten nauwelijks over kapitaal om te investeren in machines, die juist de kostprijs van de teelt van graan konden verlagen. Er was minder werk voor arbeiders, die uit Abbenbroek naar de stad trokken.

Molen
De windmolen bleef een belangrijk bedrijf voor de bakkers en boeren. Isaak Bubberman was sinds 1826 als knecht in dienst van Hermanus de Lang, en bij de verkoop van de molen in 1835 aan Cornelis van Brakel bleef hij als molenaar in dienst. Op 9 december 1842 werd door Hendrik Bubberman de eerste steen gelegd van de nieuwe molen. Dit is de bakstenen grondzeiler, De Hoop, die nog steeds als herkenningspunt aan de Gemeenlandse Dijk staat. In 1974 werd de molen gekocht door de gemeente Abbenbroek, die het monument tussen 1975 en 1978 restaureerde.

Watersnoodramp
Ook Abbenbroek werd door de Watersnoodramp getroffen. Op 1 februari stroomde het water 's ochtends vroeg vanuit de polder Zuidland door een gat in de Haasdijk en vanuit de polder Oudenhoorn over de Katerwaalsedijk naar Abbenbroek. De ramp kostte het leven van 1 slachtoffer, die tijdens een reddingspoging naast de boot stapte. Op 4 februari werd besloten het dorp grotendeels te evacueren. Enkele weken later werd het dorp grondig schoongemaakt, en terwijl de ouders de huizen repareerden, kregen de kinderen les in de muziektent en op de zolder van bakkerij Kastelein, die als noodschool waren ingericht.

Verenigingsleven
Tegen het einde van de negentiende eeuw kwam het verenigingsleven ook in Abbenbroek van de grond. Nog altijd bestaat de muziekvereniging De Kleine Trompetter, opgericht in 1889. De muziektent in de kom van het dorp dient al bijna een eeuw als podium voor de muzikale optredens. Om het verenigingsleven een plaats te geven, werd op 23 oktober 1979 werd de eerste paal geslagen voor het nieuwe dorpshuis. Daarvoor moesten echter het gemeentehuis, de school en de hoofdonderwijzerswoning worden afgebroken.

Sinds 1980 maakt Abbenbroek deel uit van gemeente Bernisse. In 1987-1988 verrees hier het gemeentehuis.





Zuidland

Zuidland is ontstaan door het aanslibben van vier gorzen waar een kade omheen werd gelegd: de Drenkwaard, de Zuidoord, de Scharde of Andel en de Quateen. Deze gorzen werden van de omliggende plaatsen gescheiden door vaarwaters. De Wiedele of Bornisse (nu Bernisse) of Westrik of Westerlecke vormen de scheiding met Abbenbroek.

Het Westenrijk was omstreeks 1300 al totaal onbevaarbaar en bestond slechts uit moerassige biezenlanden. De Drenkwaard, gelegen langs de toen belangrijke waterweg de Bernisse, was het belangrijkste gors. Het is in 1229 ter bedijking uitgegeven. In de loop der tijd heeft het gebied verschillende namen gehad. In de 15e - 16e eeuw kreeg het de naam 'Den dorpe van Westenrijk' of 'Het Zuydland van Westenrijk'. Op een 16e eeuwse kaart vindt men de naam 'Blenkvliet' terug. In de 17e-18e eeuw wordt het gebied 'Zuidland' genoemd.

De samengevoegde ambachtsheerlijkheden Zuidland en Velgersdijk vormden later samen een gemeente. De toevoeging Velgersdijk verdween waardoor de 'Gemeente Zuidland' overbleef.

De Ambachtsheerlijkheid
In het begin van de 15e eeuw werd de bedijking van de gorzen voortgezet. Door het initiatief van Jacob van Gaasbeek, Heer van Putten en in samenwerking met de Heer van Abbenbroek, konden de hier gelegen gronden en woningen zo goed tegen de zee beschermd worden, dat de Sint-Elisabethsvloed van 1421 het Westenrijk niet kon deren. Elders werden echter 72 dorpen getroffen door de overstroming (waaronder ook Heenvliet, Geervliet, Abbenbroek en Simonshaven). In 1429 kregen de nazaten van Drenkwaard hier het hoge en lage gerecht. In 1523 was hier een goed geordend bestuur, blijkens een bundel keuren en ordonnanties uit dit jaar, bijeen gebracht door de Schout, de Burgemeester en Schepenen van Westenrijk.

Oorspronkelijk deden zowel de Heren van Voorne als die van Putten rechten gelden op deze streken. Sinds de tweede helft van de 13e eeuw leest men echter nog uitsluitend van de Heren van Putten, van wie de Heren van Drenkwaard hun bezit in leen hadden. De overheidsambtenaren werden door deze Ambachtsheren benoemd, die hun bevoegdheid dus aan de Heren van Putten ontleenden.

Zuidland werd gaandeweg van vissersplaats en handelsplaats meer en meer agrarisch. Dit is eeuwen zo gebleven. Het dorp had toen een idyllisch uiterlijk, met vele boomgaarden rondom het dorp. En zo gleed Zuidland langzamerhand de 19e eeuw in. In de tweede helft van die eeuw kwam er weer strijd op godsdienstig gebied. Was het lang geleden, in de tijd van de Hervorming al eens onrustig geweest, nu bleef het ook niet rustig.

Een flink aantal inwoners ging met de Doleantie mee en ook de schoolstrijd werd hier uitgevochten. Na de Tweede Wereldoorlog moest een groot gedeelte van de dorpskerk herbouwd worden.


Molen De Arend, Molendijk 35
Molen De Arend in Zuidland dateert volgens het opschrift uit 1844. De bakstenen korenmolen is geheel in herstelde staat en is zelfs maalvaardig. De molen werd in 1844 in opdracht van Pieter de Gilde gebouwd als opvolger van een door brand verwoeste houten molen. In 1869 werd de molen verkocht aan Arie van Beek. In 1920 richtte zijn familie de N.V. Van Beek's Handelmaatschappij op met een tweede vestiging in Middelharnis en het hoofdkantoor in de graanpakhuizen in Rotterdam. Na de crisis van de jaren 1930 bleef alleen de molen in Zuidland in bedrijf. In de oorlogsjaren 1940 - 1945 bemaalde mulder Aalbregtse de molen. Zijn opvolgers waren de molenaars Overgaauw en Zevenbergen, die nog dagelijks met paard en wagen het veevoer bij de boeren afleverden. De molen bleef voor het maalbedrijf in bedrijf tot 1954. Hierna stond de molen stil en brak een periode van verval aan. In de jaren '70 kocht de toenmalige gemeente Zuidland de molen en liet deze in de jaren 1972 en 1976-'77 maalvaardig restaureren. Sindsdien draait de molen op vrijwilligersbasis.
Op 6 juli 2006 werd Molen De Arend in Zuidland opnieuw geopend na een restauratie aan onder andere de balkkoppen en de molenromp. Ook de molenzeilen zijn weer als nieuw en de elektrische installatie en de lichten zorgen ervoor dat de molen mooit aanlicht. De wandelroute 'Bernissepad' loopt langs de molen waardoor u als wandelaar optimaal kunt genieten van dit bijzondere monument. De molen is geopend op vrijdag en zaterdag. Op afspraak worden rondleidingen door de molen verzorgd voor bezoekers en groepen. Meer informatie over openingstijden vindt u op de website van Molen de Arend.
De geschiedenis van molen De Arend te Zuidland

In 1421 is door de Sint Elizabethsvloed o.a. het dorp Strijen grotendeels weggevaagd waardoor de houten molen die er toen stond verplaatst werd naar een westelijker gelegen plaats. Het werd het dorp Zuidland, waar de Heren van Putten de houten molen lieten bouwen om zo de plaatselijke bevolking te voorzien van meel. In een Keurenboek dat in 1550 werd vervaardigd, werd bepaald dat alle inwoners van Zuidland hun koren op de plaatselijke molen moesten laten malen. In 1731 kreeg ambachtsheer Pieter van der Mersch het windrecht, en later ging dat over op de gemeente die tot die tijd belasting inde via het maalrecht. De korenmolen van Pieter de Gilde brandde op de 24e maart 1844 in de vroege morgen door onbekende oorzaak geheel af. De eigenaar van de molen was gelukkig gewaarborgd tegen brandschade. De molen werd in opdracht van Pieter de Gilde herbouwd, maar deze keer ook nog voorzien vaan een doorrit door de molen zodat paard en wagen er doorheen konden rijden.
De eerste steen van de nieuwe molen werd gelegd op 5 juni 1844.

DE AREND
DE EERSTE STEEN GELEGD
DOOR
CORNELIA JANNETJE DE GILDE P.D.
EN DE TWEEDE
DOOR
JANNETJE JOHANNA DE GILDE A.D.
DEN 5 JUNY 1844


In het houten bovenwiel is het jaartal 1844 uitgehakt. De kap is gepotdekseld en met dakleer bekleed Op de ribben van de gietijzeren bovenas uit 1861 zijn een zestal namen opgegoten:

JOB OPREL,
PIETERTJE TROOST,
JACOB OPREL Jz.,
HELENA DE LANG,
JAN DE LANG,
LUCRETIA STEENHOVEN.

Job Oprel was een meester metselaar/aannemer uit Simonshaven die de herbouw van de molen in 1844 uitvoerde. Uit zijn huwelijk met Pietertje Troost werd in 1827 zoon Jacob geboren. Deze trouwde met Helena de Lang, een dochter van chirurgijn en vroedmeester Anthony de Lang en Lucretia Steenhoven. Jan de Lang was hun zoon.

Op de donkergroene met witte randen versierde baard met geel-rode versiering staat het opschrift ' 18 DE AREND 44 '


De stenen stellingmolen met doorrit werd in 1869 verkocht aan Arie Van Beek voor fl 6700. In 1920 richtte zijn familie de N.V. Van Beeks Handelmaatschappij op met een tweede vestiging in Middelharnis en het hoofdkantoor in de graanpakhuizen in Rotterdam.
Na de crisis van de jaren 1930 bleef alleen de molen in Zuidland in bedrijf. In de oorlogsjaren 1940 - 1945 bemaalde molenaar C. Aalbregtse de molen (geboren op 6 maart 1903 te Ouddorp). In de oorlogsjaren werden er veel reparaties uitgevoerd en een mengketel aangebracht.

Zijn opvolgers waren de molenaars Overgaauw en Zevenbergen, die nog dagelijks met paard en wagen het veevoer bij de boeren afleverden. De molen bleef voor het maalbedrijf in bedrijf tot 1954. Hierna stond de molen stil en brak een periode van verval aan. Op 21 april 1964 ontving de gemeente Zuidland een brief van de Vereniging tot behoud van molens in Nederland "De Hollandsche Molen" met de vraag wat de bedoeling was de molen verder te laten aftakelen/vervallen. Het antwoord van de gemeente was dat zij toch wel graag de molen wilden behouden. In 1969 kocht de toenmalige gemeente Zuidland (later Bemisse) de molen voor fl 7500.-- en liet deze in de jaren 1972 en 1976-77 maalvaardig restaureren. Sindsdien maalt de molen op vrijwillige basis. In 1972 volgde een bijna twee ton kostende restauratie en in 1977 opnieuw om de molen in maalvaardige staat te krijgen. Molenaarszoon W.A. Verrijp werd in 1976 door de gemeente tot vrijwillig molenaar benoemd.
Molenaar Adriaan Verrijp heeft de molen bemalen tot en met 31 december 2003. Vanaf 1 januari 2004 is John Wijnhoven de nieuwe molenaar. Samen met Arie Verweij zal hij zorgdragen voor het voortbestaan van de molen.


Adriaan Verrijp,
Molenaar in hart en nieren


Op 7 januari 2004 was de officiële overdracht van de sleutel van Molen de Arend te Zuidland van de heer W.A. Verrijp aan de nieuwe molenaar J. Wijnhoven. De heer Verrijp werd geëerd met een erepenning van de gemeente Bernisse voor zijn inzet gedurende de 27 jaar die hij molenaar was op De Arend te Zuidland. In totaal heeft de heer W.A.Verrijp gedurende de 51 jaar het vak molenaar uitgeoefend.

De heer W.A. Verrijp komt uit een echte molenaarsfamilie. Het vak ging van vader op zoon. Zijn vader was molenaar op de molen De Zandweg in Rotterdam-Charlois, zijn opa was molenaar in Spijkenisse, molen de Nooit Gedacht. Verder vind je in zijn stamboom het beroep molenaar regelmatig terug tot in de 17e eeuw zowel op korenmolens als op watermolens. De heer W.A. Verrijp heeft het molenaarsvak gedurende 51 jaren volgehouden en is onlangs op zijn 76e jaar gestopt.
Net na de Tweede Wereldoorlog begon hij op de Hekelingse molen, waar hij de taak van zijn schoonvader overnam. In 1969 moest de molen wijken voor de oprukkende woningbouw van Spijkenisse. De heer W.A. Verrijp verdiende toen de kost als vrachtwagenchauffeur. De molen in Geervliet liet hij als het even kon regelmatig draaien. Later toen in 1976 de molen de Arend in Zuidland weer maalvaardig werd gemaakt, ging hij weer als korenmolenaar aan de slag. Er waren tijden dat hij wel 4000 kg graan maalde per week, dat is tegenwoordig niet meer zoveel. Er wordt nog wel meel geleverd aan de bakker van Zuidland en aan de molen van Oostvoorne. Aan de molen wordt natuurlijk ook het nodige verkocht. Gedurende de laatste 27 jaar was hij molenaar op de Arend in Zuidland, de molen die hij vanuit zijn woning nog dagelijks kan zien.



voorpagina - molennieuws - de maalploeg - technische gegevens - geschiedenis
producten - assortiment - recepten - fotocollectie - links


De producten:

MEEL EN BLOEM

Er is vaak nogal wat verwarring tussen meel en bloem. De tarwe die wordt gemalen is na dit proces ‘meel’ geworden. Meel is dus de hele korrel inclusief de fijngemalen zemelen. Daar is niets aan toegevoegd of uit gehaald.

Meel wordt gebruikt voor het bakken van bruin brood.

Wanneer het meel door de buil heen gaat, ontstaan er meerdere producten, nl. bloem, gries en zemelen.
De bloem is het binnenste van de korrel.
Het gries is een stukje bloem en zemel, de zemel is het vlies dat aan de buitenkant van de tarwekorrel zat.

Bloem is dus witter dan meel en wordt dan ook gebruikt voor het bakken van wit brood.

Uit 100 kg meel kan ongeveer 70 kg bloem, 15 kg gries en 15 kg zemelen verkregen worden.

Wat zit er zoal in graan?
Carotine (provitamine A) 100 % gezichtsvermogen
Vitamine B1 86 % zenuwstelsel + spijsvertering
Vitamine B2 70 % bij tekort: beri-beri ziekte
Niacine (pp factor) 84 % huid, spijsvertering, zenuwstelsel
Alle mineralen 70 % algehele gezondheid
Calcium (kalk) 67 % skelet, tanden
Fosfor 76 % skelet, tanden
IJzer 88 % bloedvorming

SPELT

Spelt is zeer gezond
Spelt is een oude soort graan die niet zo makkelijk kan worden verbouwd als tarwe. Spelt mist alle technische "verbeteringen" die op tarwe zijn toegepast en bevindt zich nog in de oervorm. Speltkorrels zijn vrij lang en smal en zitten stevig ingepakt in verschillende vliezen. De stevige omhulling van de speltkorrel heeft als voordeel dat het ontsmetten van het zaaizaad met chemische middelen. Spelt bevat meer vitamines en mineralen dan andere graansoorten. Spelt is naast gezond voor mens en milieu vooral erg lekker ! Brood van speltmeel is bovendien een goed alternatief voor een gewoon tarwebrood.

GERST

Gerst is het oudste cultuurgraan.
Gerst wordt nu vrijwel alleen gebruikt als voedergraan en grondstof voor bier (brouwgerst).
Gerst heeft een hoog kalium- en fosforgehalte.
Dit zijn stoffen die nodig zijn om beenderverkalking tegen te gaan.
Het gehalte aan vitaminen en minerale zouten in gerstvocht is zeer hoog.
Gerst werkt reinigend en is veelzijdige voeding.

TARWE

Tarwe is van alle granen het rijkst aan gluten (een soort eiwitten).
Daarom rijst het deeg van tarwemeel zo goed. Tarwe komt, na haver,op de tweede plaats qua eiwitgehalte (11,7%).

Wat de mineralen betreft bevat tarwe vooral magnesium en zink.

ROGGE

Rogge bevat minder gluten dan tarwe.
Rogge verschaft spierkracht, energie en doorzettingsvermogen.
Aan rogge worden bloedzuiverende en reinigende eigenschappen toegeschreven, terwijl het hoge kalk- en fluorgehalte een stevige skeletvorming bevordert.
Rogge versoepelt de bloedvaten en gaat verstopping tegen.
Roggemeel wordt gebruikt bij de bereiding van taai-taai, ontbijtkoek, roggebrood, e.d.

HAVER

Haver bevat het hoogste eiwit (13,5%) en vetgehalte (7%) van alle granen en heeft ook een hoog percentage vitamine B1 en magnesium.
Haver heeft een goede eiwitsamenstelling en het vet bevat de wezenlijke vetzuren die in de menselijke voeding onmisbaar zijn.
Haver bevordert een goede tand en botvorming en is bovendien licht verteerbaar.

MAIS

Maïs is de zachtste graansoort. Het is ook zeer geschikt voor vee (pluimvee).
Praktisch alle in Nederland verbouwde maïs komt in het veevoer terecht.
De voornaamste eigenschap is het hoge gehalte aan koolhydraten.
Deze worden door het lichaam heel gemakkelijk omgezet in suikers.

Maïs is dus een belangrijke energiebron. Verder is maïs vrij van gluten.

BOEKWEIT

De Duitsers spreken over "Buchweizen", wat letterlijk "beuktarwe" betekent.
Boekweit bevat geen gluten en is zeer rijk aan mineralen, vooral magnesium.
Zeer geschikt voor mensen met een zwak gestel of problemen met de bloedvaten.
Boekweit bevat ook calcium, fosfor, ijzer en bijna alle B-vitaminen.

GLUTEN

In tarwe zitten gluten en eiwitten die voor de luchtigheid van het brood zorgen.

Hoe meer gluten er in het meel zitten, des te beter zal het brood rijzen.

Bij bloem worden de griezen en de zemelen eruit gezeefd waar- door er in verhouding meer gluten in blijven zitten.
Rogge, maïs, boekweit, gerst en haver rijst niet zo goed, waardoor het brood na het bakken vrij compact zal blijven.

VERSE GIST

Verse gist is in de koelkast 2 tot 3 weken houdbaar, het mag vooral niet uitdrogen.
Verse gist kan je wel invriezen.
Voor de broodbakmachine kan dit niet gebruikt worden.

DROGE GIST

Droge gist in de koelkast bewaren in een afgesloten doosje/ potje.
Wanneer de gist in aanraking komt met lucht zal de kracht achteruit gaan.
Na enkele weken zal de kracht iets achteruit gaan, dit kan opgelost worden door iets meer gist te gaan gebruiken.

VOCHT

In plaats van water kan het brood ook gebakken worden met toevoeging van melk of bier.
Bij gebruikmaking van melk kan het beste melkpoeder gebruikt worden, omdat melk die te lang staat gaat bederven.

BROODVERBETERAAR

Dit bestaat uit vitamine C, ook zorgt dit product ervoor dat het brood niet snel inzakt en luchtig wordt en langer vers blijft.

MOUTMEEL

Wordt gemaakt van gemoute tarwe die eerst gedroogd en daarna gemalen is.
De donkere kleur van sommige broodsoorten komt dus door het moutmeel en niet van een bepaalde meelsoort.

BOTER

Boter geeft het brood een rijkere smaak en zorgt dat het brood langer vers blijft.

VITAMINE C

Door toevoeging van vitamine C zakt het brood minder in, 1 a 2 tabletten van 500 mg zijn voldoende, goed verkruimelen van tevoren.
Ook kan een beetje sinaasappel/citroensap gebruikt worden alhoewel er dan maar heel weinig vitamine C in zit.

ZOUT

Zout zorgt ervoor dat de gluten beter werken en het brood dus goed laat rijzen.
Jozo-zout is het beste, want daar is jodium aan toegevoegd.
Zonder zout kan ook brood worden gebakken, maar het zal dan wel iets minder goed resultaat geven.
Laat het zout nooit direct in contact komen met de gistkorrels, deze twee producten verdragen elkaar niet.
Liever apart toevoegen.




Kerk van Zuidland, Kerkstraat 8
De huidige Nederlands Hervormde Kerk in Zuidland is waarschijnlijk in de 15e eeuw gebouwd. De grote, eenbeukige dorpskerk was voor de hervorming gewijd aan apostel St. Bartholomeus. De kerk heeft een vijfzijdig gesloten koor en een slanke, scheefgezakte toren. De luidklok van de toren werd gegoten in 1486. In de 16e eeuw werd er een zijbeuk aangebouwd, evenals de toren met boogfries. Na een brand in 1918, waarbij de kerk geheel uitbrandde, is deze geheel verbouwd. De latere zuider zijbeuk werd afgebroken en niet hersteld, zodat de kerk zijn oorspronkelijke vorm weer terugkreeg. De kerktoren is in de loop der eeuwen verzakt. De gemeente houdt deze scheefstand nauwkeurig in de gaten door jaarlijks de stand van de toren te meten.


Simonshaven
Op 29 januari 1305 geeft Nicolaas III van Putten aan zijn jongere broer Simon van Markenburg het recht tot afdamming van het Oostenrijk tussen de polder van Geervliet en Biert. Simon laat vervolgens een dijk leggen tussen Biert en Vriesland. Hierdoor ontstaat de polder, met spoedig daarna de nederzetting Simonshaven of ook Simonshamme, aan de nieuwe dijk gelegen. Er komt een parochiekerk, gewijd aan de aartsengel Michael, genoemd in 1376.

Een tweede kerkje moet aan de haven hebben gestaan en werd aangeduid als 'Kapel van Onze Lieve Vrouw ter goeder Scepe'. In 1314 wordt vanuit het St. Barbaraklooster te Middelburg een gasthuis in Simonshaven gesticht. Bij kinderloos overlijden van Simon komt de Ambachtsheerlijkheid weer terug bij die van Putten en Strijen. Zo geraakt ze na 1459 aan Bourgondië en in 1581 aan de Staten.

De ambachtsheerlijke titel wordt in 1731 verkocht. Strafrechtelijk viel Simonshaven onder het Hof van Putten. Het bleef met eigen Schout en Schepenen behouden tot 1811. Het behoorde daarna tot 1817 bij Geervliet, van 1817 tot 1855 was er weer een aparte Gemeente Simonshaven en Biert, daarna volgde de definitieve indeling bij de toenmalige Gemeente Geervliet.


Heenvliet
Heenvliet was vroeger een stad aan de Maas, gelegen aan de Bornesse, nu de Bernisse in het land van Voorne. Oorspronkelijk behoorde het gehele gebied tot Zeeland, namelijk de gebieden het Sunnimerilant (Voorne, Goeree en Overflakkee) en het gebied Scaldemarilant (Schouwen). De alleroudste begrenzing van het gehele gebied lag tussen de Bornesse (Bernisse) en Hedensee (een riviertje in Zeeuws-Vlaanderen). Er zijn in dit gebied veel overstromingen geweest in de jaren 1163, 1170, 1218, 1287 en 1290. Aan het begin van de 14e eeuw waren de bedijkingen zodanig dat van een overwinning op het water kon worden gesproken.

Karakter
Het karakter van deze streek werd vooral bepaald door de aanwezigheid van veel water (vissers). Om deze reden bestaat de straatnaam Vissersdijk. Veel schippers voerden van hieruit landbouwproducten naar andere streken, waaronder Delft (bierbrouwerijen), Brielle, Vlaardingen, Dordrecht en Gorichem. Heenvliet had vroeger een enorme vismarkt. Uit archieven is is gebleken dat hierover verdragen zijn gesloten met Antwerpen, Gent en Brugge.

De schepen konden tot aan het Marktplein komen en de haven heeft zich dieper in het plein doorgedrongen dan nu nog te zien is. Er kon dan op de omliggende straat, die toen veel smaller was dan nu, gelost en geladen worden. De om de haven gelegen huizen waren handelshuizen en pakhuizen. Dit is zelfs nog aan de bouw af te lezen.

De Ambachtsheerlijkheid
De oudste bekende heerser van dit gebied was Hugo van Voorne (1199 - 1216). Bekend was dat hij Burggraaf van Zuidland was en daardoor tot de hoogste adel van die tijd behoorde. In 1253 bevestigde Hendrik van Voorne zijn broer Hugo in de Heerlijkheid van Heenvliet. In 1307 werd diens kleinzoon Jan van Heenvliet heer van deze Heerlijkheid. Deze was tevens Heer van Cattendijke, Stavenisse en Hindelopen, Baljuw van Amstelland, Waterland en Zeevang (gelegen ten noorden van Amsterdam), Admiraal en Maarschalk van Zeeland en Ambachtsheer van Zuid-Beveland.

In 1436 kwam Jan van Cruiningen aan het bewind, zoon van de laatste erfdochter Elisabeth van Voorne van Heenvliet. Hij was ook Heer van Zwijndrecht en Acquoy en was ridder, raadsheer en kamerheer van Karel de Stoute. Na diens dood kwam zijn zoon Adriaan. Het is deze Adriaan van Cruiningen die op 20 maart 1469 aan Heenvliet stadsrechten verleende en een week- en Paardenmarkt instelde.

Het hebben van stadsrechten gaf vele rechten en voordelen aan Heenvliet, die twisten en naijver veroorzaakt hebben. De Paardenmarkt is alom in trek geweest, zowel in eigen land als daarbuiten (Duistland en Frankrijk). Omstreeks 1800 kwamen er tweeduizend paarden op de markt. Adriaan van Cruiningen behoorde eveneens tot de hoogste adel en had destijds veel macht in Heenvliet.

In een oude oorkonde staat zijn titel als volgt omschreven: 'Getrouwe ridder, raad en kamerheer, Heer van Cruiningen tot Heenvliet en Woensdrecht, burggraaf van Zeeland'. Het grote belang van Heenvliet (een voor die tijd zeer begerenswaardig gebied) vorderde wel bescherming, vandaar dat men besloot vijf 'Donjons' te bouwen. Een Donjon is de hoofdtoren van een kasteel en vooral het belangrijkste bolwerk ter verdediging.

Hertenkamp Heenvliet
Op 26 oktober 2006 werd het Hertenkamp aan de Meeldijk in Heenvliet officieel heropend. De opening was drukbezocht door de vele sponsors, pers en buurtkinderen. Voorzitter Pieter Petermeijer en secretaris Willem Peters van het bestuur van de Stichting Hertenkamp Heenvliet heetten iedereen van harte welkom en bedankten de sponsors en vrijwilligers voor hun enorme inzet en steun. Dankzij de hulp van de sponsors is bijna het gehele onderkomen van de damhertjes opgetrokken uit nieuw materiaal. Ook is er een lichtmast aangesloten om ook ’s nachts het hertenkamp te verlichten. Bij de ingang van het kamp is een bord geplaatst als dank aan de sponsors.
Burgemeester Bouvy-Koene kondigde bij de opening met veel plezier aan dat de gemeente ook het aangelegen stuk bos schenkt aan het hertenkamp. Hierdoor krijgen de hertjes naast het mooie onderkomen ook een stuk groen ter beschikking. Al direct meldde een sponsor zich voor het omleiden van het hekwerk. De burgemeester plantte daarnaast een nieuwe eikenboom voor de hertjes, welke zal bijdragen in de dagelijkse voedsel-voorziening; de damhertjes zijn namelijk gek op de eikeltjes!

Ruïne Ravesteijn
In het monumentale stadje Heenvliet schuilt achter de poort van het Ambachstherenhuis een landgoed van 5 hectare met als middelpunt de Ruïne Ravesteijn. Dit was ooit het slot van de Heer van Heenvliet en is een van de weinige overgebleven bouwwerken uit de middeleeuwen. Om de ruïne ligt een slotgracht en het geheel is omgeven door een Engelse landschapstuin. Hier bepalen natuur en historie de sfeer.

Het gebied was in de 12de eeuw een betwist gebied. Het vormde de onduidelijke grens tussen verschillende vorstelijke territoria, zoals de Graafschappen Holland en Vlaanderen. Om dit gebied werd dan ook herhaaldelijk gevochten. In 1167 behoorde het gebied tot Zeeland. Toen kwamen de graaf van Holland en de graaf van Vlaanderen tot een schikking. Daarbij werd bepaald dat de lokale heer, de Heer van Voorne, héél Zeeland zou gaan besturen. In 1254 droeg Hendrik van Voorne Heenvliet op als afzonderlijke heerlijkheid aan zijn jongere broer Hugo.

Hugo van Voorne mocht zich als eerste 'Heer van Heenvliet' noemen. Hugo liet het houten kasteel dat vermoedelijk rond 1100 eerst in hout was opgetrokken, rond 1260 in bakstenen herbouwen. Het kasteel bestond toen uit een zware donjon met vier ronde hoektorens. Halverwege de 14de eeuw werd het kasteel nog uitgebreid met een (thans verdwenen) nieuwe woonvleugel aan de oostkant van de donjon.

In de tijd van de Hoekse en Kabeljauwse twisten werd het stadje Heenvliet in 1489 gebrandschat door de Hoeken. Het is zeer goed mogelijk dat het Kasteel daar ook onder geleden heeft. Rond 1500 werd de zuidwestelijke toren van het Kasteel opnieuw gebouwd en voorzien van een kelder. In deze kelder werd een halve eeuw later een Heenvlietse pastoor genaamd Angelus Merula gevangen gezet. In 1557 werd hij om zijn reformatorische gezindheid als ketter veroordeeld tot de brandstapel. Hij ontsnapte echter aan die gruwelijke dood doordat hij op weg ernaartoe aan een hartverlamming stierf.

Tijdens de Tachtigjarige oorlog werd het kasteel ernstig beschadigd. Toen staken de Watergeuzen veel kastelen in brand zodat de Spanjaarden zich er niet konden verschansen. In 1572 gebeurde dit ook met Kasteel Ravesteijn. Daarna is het Kasteel nooit meer hersteld. Het Ambachtsherenhuis dat nabij het kasteel was gebouwd bood uiteindelijk meer comfort. In de loop van de eeuwen zijn het Kasteel en het Ambachtsherenhuis door huwelijk, vererving of verkoop een paar keer van eigenaar veranderd.

De ruïne is tussen 1960 en 1968 onderzocht en geconsolideerd. Kasteel Ravesteijn is in januari 2004 door de Gemeente Bernisse gekocht en overgegeven aan de ‘Stichting Stede en Vrije Heerlykheyt Heenvliet’. Rond Hemelvaart en Pinksteren en in de zomermaanden is de locatie geopend voor publiek en is er een Beeldenexpositie. Tijdens het Pinksterweekend is hier de traditionele Paardenmarkt in Heenvliet.

Het Ambachtsheerenhuis, Markt 12
Het Ambachtsheerenhuis heeft in de loop van de oude historie altijd een rol gespeeld. Volgens de gevelsteen blijkt dat het regeringscollege, prinsen en prinsessen uit het huis van Oranje, prins Willem II en zijn moeder (Amalia van Solms), de Koningin Moeder van Frankrijk, Maria de Medici, leden van het Engelse Koningshuis, Prinses Mary en Koning Karel II, Lady Stanhope uit het Huis van Chesterfield, hier logeerden. Het Ambachtsheerenhuis was tot midden 1988 in gebruik als gemeentehuis met raadzaal. De achtergevel heeft togen boven de vensters. De oostzijde van het huidraagt een smal schilddak. Het ambachtsheerenhuis en het omliggende landgoed inclusief de ruïne Ravesteyn vormen een prachtige locatie en zijn op afspraak te bezichtigen. Met feestdagen zijn de locaties vaak geopend.

Ruïne Ravesteijn, Korte Welleweg 1
In Heenvliet werd een aantal donjons gebouwd. Dit waren hoofdtorens van kastelen welke het belangrijkste bolwerk ter verdediging vormden. Van de donjons Blijdesteijn, Blickesteijn, Wielesteijn en Leeuwesteijn zijn diverse resten opgegevraven. Omstreek 1100 werd de donjon Ravesteijn gebouwd. Er wordt vermoed dat deze van hout werd gebouwd en later, rond 1260, in steen is opgetrokken. De ruïne van Ravesteijn is nog steeds aanwezig en staat open ter bezichtiging. De gevangenis van Ravesteijn is nog goed te zien. Vermoedelijk heeft de pastoor Angelus Merula hier gevangen gezeten voordat hij werd veroordeeld. Zijn denkbeelden werden door de Rooms-Katholieke kerk tot ketterij bestempeld waardoor hij gevangen werd gezet. In 1557, op weg naar de brandstapel in Bergen (Henegouwen), overleed de pastoor aan een hartaanval Meer informatie over Ruïne Ravesteijn.

Ruïne Ravesteijn
In het monumentale stadje Heenvliet schuilt achter de poort van het ambachtsherenhuis een landgoed van 5 hectare met als middelpunt de Ruïne Ravesteijn. Dit was ooit het slot van de Heer van Heenvliet en is een van de weinige overgebleven bouwwerken uit de middeleeuwen. Om de ruïne ligt een slotgracht en het geheel is omgeven door een Engelse landschapstuin. Hier bepalen natuur en historie de sfeer.

Historie
Het gebied was in de 12de eeuw een betwist gebied. Het vormde de onduidelijke grens tussen verschillende vorstelijke territoria, zoals de Graafschappen Holland en Vlaanderen. Om dit gebied werd dan ook herhaaldelijk gevochten. In 1167 behoorde het gebied tot Zeeland. Toen kwamen de graaf van Holland en de graaf van Vlaanderen tot een schikking. Daarbij werd bepaald dat de lokale heer, de Heer van Voorne, héél Zeeland zou gaan besturen.

In 1254 droeg Hendrik van Voorne Heenvliet op als afzonderlijke heerlijkheid aan zijn jongere broer Hugo. Hugo van Voorne mocht zich als eerste 'Heer van Heenvliet' noemen. Hugo liet het houten kasteel dat vermoedelijk rond 1100 eerst in hout was opgetrokken, rond 1260 in bakstenen herbouwen. Het kasteel bestond toen uit een zware donjon met vier ronde hoektorens. Halverwege de 14de eeuw werd het kasteel nog uitgebreid met een (thans verdwenen) nieuwe woonvleugel aan de oostkant van de donjon.

In de tijd van de Hoekse en Kabeljauwse twisten werd het stadje Heenvliet in 1489 gebrandschat door de Hoeken. Het is zeer goed mogelijk dat het Kasteel daar ook onder geleden heeft. Rond 1500 werd de zuidwestelijke toren van het Kasteel opnieuw gebouwd en voorzien van een kelder. In deze kelder werd een halve eeuw later een Heenvlietse pastoor genaamd Angelus Merula gevangen gezet. In 1557 werd hij om zijn reformatorische gezindheid als ketter veroordeeld tot de brandstapel. Hij ontsnapte echter aan die gruwelijke dood doordat hij op weg ernaartoe aan een hartverlamming stierf.

Tijdens de Tachtigjarige oorlog werd het kasteel ernstig beschadigd. Toen staken de Watergeuzen veel kastelen in brand zodat de Spanjaarden zich er niet konden verschansen. In 1572 gebeurde dit ook met Kasteel Ravesteijn. Daarna is het Kasteel nooit meer hersteld. Het Ambachtsherenhuis dat nabij het kasteel was gebouwd bood uiteindelijk meer comfort.

Beheer van de ruïne
In de loop van de eeuwen zijn het Kasteel en het Ambachtsherenhuis door huwelijk, vererving of verkoop een paar keer van eigenaar veranderd. De ruïne is tussen 1960 en 1968 onderzocht en geconsolideerd. Kasteel Ravesteijn is in januari 2004 door de Gemeente Bernisse gekocht en overgedragen aan de ‘Stichting Stede en Vrije Heerlykheyt Heenvliet’.

Beeldentuin Ravensteyn
Tijdens de Paardenmarkt kunt u de Beeldentuin van Ruïne Ravesteyn bewonderen. In de middeleeuwen was Kasteel Ravesteyn een belangrijke vesting op het eiland Voorne. Tegenwoordig vormt de ruïne van dit kasteel het adembenemende decor van een expositie, die ieder jaar te bezichtigen is op de vijf hectare prachtig landgoed rond de ruïne. Het thema van de expositie verandert ieder jaar, waarbij kunstenaars van formaat hun interpretatie van het thema laten zien.

Restanten donjon Leeuwesteijn
Op 24 februari 2005 werd de archeologische vindplaats Leeuwensteijn nader onderzocht aan het begin van de Drieëndijk, de aansluiting naar Abbenbroek. De rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek had reeds eerder het archeologisch rijksmonument Bleijdesteijn onderzocht. Voor het onderzoek werden proefsleuven gegraven (Foto 1). Archeologen ter plaatse hebben restanten gevonden van bewoning uit de 11e eeuw. Vermoedelijk heeft er in die tijd op deze plaats een boerderij of andersoortige woning gestaan. Gebleken is dat er een kreek langs de bebouwing heeft gelopen. Na de 12e eeuw is er op deze plaats een stenen gebouw opgetrokken, waarbij de metselstenen ter plaatse zijn gebakken (Foto 2). Dat was in die tijd gebruikelijk. Vermoedelijk heeft het gebouw eruit gezien als een zogenaamd versterkt huis. Van het fundament is op de hoogte van de proefsleuf alleen een hoekdeel gevonden. Gelet op de grondgesteldheid zal de fundering op een dieper gelegen laag moeten zijn aangebracht. Veel is er van het kasteeltje, c.q. de versterkte woning niet bekend.

Tolpoort en Tolhuis, Toldam 2
Op de hoek van de Markt met de Toldam staat de Tolpoort die in 1602 werd ingesteld. Het was een brug over de versmalde Bernisse waarvoor men tol moest betalen. Pas na aanleg van de Groene Kruisweg is die tol opgeheven. Voor het gebruik van de brug was voor iedereen 1 cent verschuldigd. De opbrengst werd verdeeld tussen de ambachtsheren van Heenvliet en die van Geervliet. De met ballen gekroonde hekpijlers dragen vier wapens met de leeuw van Heenvliet, de Andrieskruizen van Putten, de paal van Geervliet en het wapenschild van de Heenvlietse ambachtsheerlijke familie Van Alderwereld. Het tolhek sluit tegen het midden van de voorgevel van het hoekpand, het vroegere tolhuis van Heenvliet.

De kerk van Heenvliet, Kerkweg 1
Vrij gelegen op het kerkhof aan de noordwestzijde van Heenvliet staat de Nederlands Hervormde Kerk of St. Maartenskerk. De kerk is van oorsprong14e eeuws en is aan de westzijde ingekort. Het gebouw heeft een schip met een noordzijbeuk onder een hoog dak. Tegenover de kerk ligt aan de Kerkweg 2 een monumentale boerderij. De kerk is gerestaureerd omstreeks 1930.



Geervliet

Geervliet is een dijknederzetting aan de Putse zijde van de Bernisse. Geervliet wordt voor het eerst vermeld in 1195 in verband met de daar gevestigde tol. De heren van Putten hadden er in 1247 een hof. In 1381 kreeg Geervliet stadsrechten van de heer Sweder van Abcoude. Dit was een poging om de handel te stimuleren.

Met het overlijden van Jacob van Gaasbeek in 1459 kwam een einde aan de heerschappij van het geslacht Putten. Het heerschappij ging over op het Bourgondische Huis, met name Philips de Goede en Karel de Stoute. Sindsdien is de heerschappij over Putten aan Holland gekomen en gebleven. De eens machtige Bernisse verzandde, of beter, verlandde. Nieuwe polders kwamen boven water en snoerden Geervliet dicht. Watertol, noch bruggengeld konden Geervliets groei op peil houden. Het werd een op de landbouw afgestemde plaats met slechts beperkte groei.

De glorietijd van Geervliet rond het begin van de 14e eeuw heeft nog wel sporen nagelaten in enkele monumentale gebouwen.

Kerk van Geervliet, Kerplein 7
De Nederlands Hervormde kerk in Geervliet is een monumentaal gebouw en dateert uit het begin van de 13e eeuw. De oude naam is 'Onze Lieve Vrouwe Kerk'. De kerk is gericht naar het oosten. Geervliet verkreeg in 1307 van Nicolaas van Putten, Heer van Putten en Strijen, zeer veel privileges landerijen, recht van bedijking, tienden, alsmede een Kapittel (college) van tien kanunniken. Het in 1978 fraai gerestaureerde monument de Landswerf heeft vermoedelijk deel uitgemaakt van het complex van huizen van kannuniken van de kerk. De oudste bouwsporen dateren van de 14e eeuw. Doordat het aantal priesters zozeer werd uitgebreid, moest ook het koor worden vergroot. Vandaar het ongewoon lange koor in verhouding met de kerk. De toren is drie maal herbouwd en kreeg in 1650 zijn huidige vorm met een hoogte van 37 meter. Omstreeks 1730 brandde de toren, getroffen door de bliksem, geheel af. De brand van 1743 verwoestte 23 huizen en 11 schuren in de Kerkstraat. Ter bestrijding van deze ramp mocht toen in alle steden en dorpen van Holland en West-Friesland een collecte worden gehouden. De kerk stond vlakbij het zogenaamde Hof van Putten. Dit hof was eerst de woonplaats van Heer Nicolaas, later zetel van de Ruwaard en centrum van de rechtspraak (schandpaal nu naast de kerk). Het hof van Putten werd in 1823 gesloopt.

Het interieur
In de kap van de kerk zitten oude eiken binten (houten pinnen), kwarttonnen over zijbeuken en in het koor houten ribben als van een schip. Restanten koorhek, handsnijwerk uit de Middeleeuwen, waren weggetimmerd en zijn bij de restauratie in 1937 teruggevonden en herplaatst. Destijds werd de eredienst uitgeoefend in het tegenwoordige koor. De ondiepe nissen geven de plaats aan waar de diverse kanunnikenbanken hebben gestaan. Naast het hoofdaltaar op het koor heeft de kerk nog een vijftal bij-altaren gehad.

Veelal stonden die opgesteld tegen de pilaren. In de gehele kerk werd begraven. Geestelijken en autoriteiten in het koor, de andere gegoede burgers in de kerk. De meerderheid van de bezitlozen vond rondom de kerk een laatste rustplaats. Toen het begraven in kerken in de 19e eeuw werd verboden, is langs de kerk een begraafplaats aangelegd met dezelfde indeling als de kerk (dus koor en kerk). Er zijn twee prachtige zerken in het koor van kanunniken, die in 1400 en 1500 begraven zijn.

De Nederlands Hervormde Kerk van Geervliet

Graftombe
In 1311 overleed de Heer Nicolaas van Putten, in 1316 gevolgd door zijn gemalin Alijda van Strijen. Te ere van hen staat een grafmonument van blauwe Doornikse (arduin) steen (1324 Renesse). Gelaat en handen zijn van wit zandsteen. Het is voor Nederland een van de oudst bewaard gebleven voorbeelden van een sarcofaag, waarop de figuren van de overledenen levensgroot zijn gebeeldhouwd. Het grafmonument heeft vermoedelijk elders gestaan, wellicht midden in het koor. De klaagfiguren of huilebalken zijn uit de nissen verdwenen. De kelder is nu dichtgemetseld. Alle zerken zijn in het koor bijeen gebracht. Buiten de kerk is een ingemetselde grafsteen en een schandpaal.

Historische teksten
In de kerk is een veelheid aan historische teksten te vinden. Hieronder staat een aantal vertalingen van deze teksten.

- In de kerk staat een grafschrift van Alijda van Strijen:
"Alijda, die een spiegel en een bloem der zeden en een moeder der ere was onder het mensdom, ligt nu in het graf. Zij was een edelen heerseresse in Putte en Strijen. Ik bid, o Christus, dat zij U moge genieten en U moge loven. Zij stierf in het jaar 1316 na Uw geboorte, o Christus, op de dag van Paulus en Johannes (26 juni)".
.
- Op een grafsteen in de kerk:
"Hier leit begraven Kaerle Bouwessoen van Drenckwaert die start op anno 15 en 41 de derde freijdacht in April".
.
- Op een grafsteen buiten de kerk:
"Hier leit begraven Elbert van der Kuhlen arentszoon en starf op Sinte Lucasnacht anno 1481, God heb die sielle".
.
- Het randschrift op het Kanunnikengraf in het koor:
"Hier leit begrave Heer en Meester Gijsbrecht Egebertsz, geboere van Alblas wijlen canonick van des collegiaal Kercke van Geervliet, sterf anno 1559 de 26 dach in junio".

- Het volledige grafschrift houdt ongeveer het volgende in:
"Zie, in dit edele graf rust Gijsbertus Alblas. Hij was een sieraad van deze tempel en begiftigd met buitengewone gaven, een eer voor de godsdienst, wiens leven gericht was op de vroomheid. Wie gij zijt, reiziger, sta stil, bid met zwijgende stem en ga daarna weg. Zijn ziel ruste in vrede".
.
- Het onderschrift van het wapenbord in de burgemeesterskamer van het raadhuis:
"Hij wiens vonnis paal en perken stelt aan betwistbare zaken, hij handhaaft het recht op het wereldrond van de hoge God. Heb eerbied voor rechtvaardigheid. Spreek geen schuldigen vrij en veroordeel geen onschuldigen die aangeklaagd zijn, o vlekkeloze tong (d.i. onpartijdige rechter). Uw eerlijkheid houde gelijke tred met Uw rechtvaardig gemoed, opdat gij niet het laatste oordeel van wrekend God behoeft te vrezen".

Bernisse Molen, Spuikade 1
Ter vervanging van een getijdemolen werd rond 1383 de houten windkorenmolen gebouwd op een weertoren van de verdedigingswerken. De bestaande stenen stellingmolen De Bernisse Molen werd in 1851 gebouwd op dezelfde oude weertoren. In de onderbouw zijn de schietsleuven van die toren nog altijd te zien. Na restauratie kunnen de wieken wel draaien, maar is de molen niet meer in bedrijf. De Bernisse Molen huisvest tegenwoordig een gelijknamig restaurant: www.bernissemolen.nl.

Stadhuis van Geervliet, Kaaistraat 2
De geschiedenis van het stadhuis gaat terug tot in de 14de eeuw. Toen bestond alleen nog maar het benedengedeelte, in 1346 gesticht als gasthuis door Vrouwe Beatrijs. Het gebouw bood onderdak aan reizigers, zieken en armen. Binnen konden de gelovigen door het nu gereconstrueerde koorhek de Heilige Mis volgen die in het kapelgedeelte werd opgedragen. Het bakstenen gebouw werd enkele malen vergroot en gewijzigd. Rond 1500 nam het stadsbestuur er zijn intrek. In 1516 maakte men dan ook gewag van 'Het Gasthuys tot Gheervliet dat men hout voor ‘t Stadhuys aldaer'. Omdat het dijkcollege van de Ring van Putten er eveneens kwam te vergaderen ontstond in 1633 boven de begane grond de gemeenlandskamer, te bereiken via een eigen bordes aan de voorgevel. In 1823 werd dit vervangen door het bordes met schildhoudende leeuwen. Later deed de kamer tot aan de gemeentelijke herindeling in 1980 dienst als raadzaal.

Toen het benedendeel zijn vroegere bestemming had verloren, werd het gebruikt als stadswaag, vleeshal, woning van de stadschirurgijn en -bode, brandspuithuis en cachot. Tot 1823 bezat de voorzijde een trapgevel. Aan de oude kapel herinneren de spitsboogramen in de zijgevels. De trots van het tussen 1964 -1966 gerestaureerde stadhuis is de voormalige raadzaal. Men komt er binnen via een unieke, laatgotische eiken deur (1500) voorzien van vierpassen, waarin de nerfrichting van het hout kunstig gebruikt is. De houten archiefkasten dateren uit de 17de en 18de eeuw. Pronkstukken van de zaal zijn de uit de verdwenen Hof van Putten geredde wapenborden (gedateerd 1588, 1642, 1654 en 1768). Samen met twee schoorsteenstukken zijn ze een herinnering aan de tijd dat het Land van Putten zijn eigen rechtspraak had. Het sfeervolle vertrek lokt tegenwoordig vele bruidsparen, die er elkaar het jawoord geven.

De Oudheidskamer
Op de zolderverdieping van het stadhuis vindt u de Oudheidkamer, een klein museum met een interessante verzameling gebruiksvoorwerpen en archeologische vondsten (voornamelijk Putten betreffende). U vindt er onder andere een vitrine met tijdens een restauratie in 1963 - 1966 opgegraven aardewerk, een houden nap, documenten, tekeningen, gebruiksvoorwerpen, bokalen, wandtegels, zilveren en bronzen munten, speren, lansen, zwaarden, bijlen, lijfsieraden, oude kaarten en foto's. Verder een rib van een Groenlandse walvis, welke vroeger aan de buitengevel van het Raadhuis hing. Archeologische vondsten, brandemmers, koren-zeven, korenmaten, inhoudsmaten en boeren- en burgergerief. De Oudheidskamer wordt verzorgt door de Stichting Oud-Geervliet.


Beknopte geschiedenis van Geervliet
De eerste vermeldingen van Geervliet houden verband met de aldaar in 1179 gevestigde tol op de Bernisse, een brede vaarweg die de eilanden Voorne en Putten van elkaar scheidde. Mogelijk was deze tol gevestigd op een stelle of terp.
De inpoldering van 'de vorsche daer Gheervliet in leyt' is niet precies te dateren. In 1246 hadden de heren van Putten er een versterkte hoeve. Het Land van Putten omvatte toen behalve de eilandjes die aaneengroeiden tot het huidige eiland Putten een deel van de huidige Hoeksche Waard, een deel van het eiland IJsselmonde en een deel van het huidige Goeree-Overflakkee. Zetel van het bestuur was Puttenstein nabij Heinenoord. In de strijd met de Vlamingen (waarbij de voor deze buren zeer nadelige tol de inzet was) werd dit slot in 1304 verwoest en de heren vestigden zich op hun Geervlietse hof. Geervliet werd daarmee hoofdplaats van Putten.

Inpoldering
Bij de inpoldering van het eilandje waarin Geervliet als woonplaats zou ontstaan heeft men een werkwijze gevolgd die gangbaar was voor aan vaarwater gelegen opwassen. Men legde er een dijk om, die men ter plekke van een grotere afwateringskreek in een boog rond die kreek liet lopen. Afwatering vond daarna plaats door een sluis en de buitendijks gehouden kreek werd een bijna natuurlijke haven. Langs deze dijk ontstond bebouwing, eerst aan de buitenzijde. Aan de binnenzijde was kaderuimte voor activiteiten die betrekking hadden op de tol en bij uitbreiding op de zeehandel in het algemeen alsook de visserij. De enkele bewaard gebleven oude tolrekeningen geven een idee van de veelheid en variatie van hetgeen werd aan-, af- en doorgevoerd. Vanaf de hoefijzervormige dijk ontsloot een polderpad het achterliggend land.
Daaraan werd, op enige afstand van de haven, de aan de H. Maagd Maria gewijde kerk gebouwd, mogelijk in eerste instantie als kapel behorend bij de naastgelegen Hof van Putten. Al in 1277 wordt de Geervlietse parochie genoemd als bijdragende in de kosten van een van de kruistochten. Grond behorende tot die heerlijke hoeve werd tegen jaarlijkse vergoeding in de vorm van kapoenen ter bebouwing uitgegeven. Deze gesneden, gemeste hanen werden later door een geldswaarde vervangen. Er ontstond een stratenplan dat al vermeld wordt in een kapoengeldenlijst van 1451 en dat nog altijd ongewijzigd aanwezig is: Kerckstraet, Tollestraet, Sinte Anthonisplaetse, Molenstraet en Visschersziede. Het gaaf bewaard gebleven stratenplan was een van de argumenten op grond waarvan Geervliet in 1975 tot beschermd stadsgezicht werd verklaard.

Kapittel
Nicolaas III van Putten en zijn vrouw Aleid van Strijen stichtten bij testament van 1308 een kapittel van tien kanunniken, die in de Geervlietse kerk 'ten eeuwigen dage' de getijden moesten zingen tot hun beider zielenheil. Dit leidde tot een flinke uitbreiding van het kerkgebouw. Het kapittel werd gevormd door seculiere geestelijken, die dus niet in kloosterverband, maar zelfstandig en verspreid over Geervliet woonden. Sweder van Abcoude zou het college later nog met vijf kanunniken vermeerderen. Het kapittel heeft zeker bijgedragen tot de welvaart van Geervliet zolang het er binnen de streek voor opgebrachte geld ook daadwerkelijk in Geervliet werd besteed. In later tijden werden de prebenden, de vergoedingen voor de kanunniken, misbruikt om er koninklijke ambtenaren mee te betalen. Met het overlijden van Jacob van Gaesbeek (1459) was de heerlijkheid Putten aan de graven van Holland gekomen, in feite aan Philips van Bourgondië, die de inkomsten uit het gebied schonk aan zijn zoon Karel de Stoute. De opeenvolgende Heren der Nederlanden namen het met de voorschriften van de stichter van het Geervliets kapittel niet zo nauw, zeker niet waar het betrof de verplichting voor de kanunniken om metterwoon in Geervliet gevestigd te zijn. Het hele kapittel verdween trouwens op last van de paus in 1570 naar Haarlem, Geervliet achterlatend met een wel zeer ruim bemeten kerk, waarvan de onderhoudskosten navenant waren en door de (onmiddellijk na 1572 reformatorische) gemeente nauwelijks meer op te brengen.

Stadsrecht
Tegen het eind van de 14de eeuw waren de heren van Putten edelen wier voormoeder weliswaar Putten als erfdeel aanbracht, maar die niet meer op hun Geervlietse Hof woonden. Bestuurlijke zaken werden overgelaten aan een ruwaard en zelfs deze functionaris woonde op de duur niet meer op het slot, maar liet zich op zijn beurt vervangen door een stadhouder. Sweder van Abcoude verleende in 1381 aan Geervliet een stadsrecht, dat voornamelijk tot doel had de handel te beschermen en dus te bevorderen, niet in de laatste plaats ter vermeerdering van het aandeel in de omzet dat aan de heer zelf toekwam. Onder Jacob van Gaesbeek, Sweders zoon en opvolger, kreeg de nieuwbakken stad een ommuring en vier poorten: Landpoort, Tolpoort, Kalkpoort en Guldenpoort. De laatste was al vóór 1537 verdwenen, de Kalkpoort werd in 1651 voor het laatst vermeld, de Landpoort werd in 1746 gesloopt en tenminste een deel van de Tolpoort hield het vol tot 1851. In dat jaar wordt althans door de gemeenteraad gesproken over het slopen van de laatste resten, die in ieder geval nog een soort gevangenis moeten hebben bevat, want men maakt er zich zorgen over waar men dan met eventuele arrestanten heen moet.
De poorten zullen zeker van eenvoudiger makelij zijn geweest dan het trotse stadszegel suggereert. De muren (overigens blijkens onderzoek van de nog aanwezige fundering het formaat van een flinke tuinmuur niet overschrijdend) moesten door aanwonenden onderhouden worden, een vorm van privatisering die niet bepaald bevorderlijk bleek voor hun behoud. De stenen, ooit ter plekke in een veldoven gebakken op een stuk land dat nog eeuwen Steenplaats zou heten, verdwenen voor hergebruik in de Geervlietse huizen. Een ander stedelijk statussymbool was het gasthuis, dat in 1346 door Beatrijs van Putten, Nicolaas' oudste dochter, werd gesticht ter hoogte van de uitwateringssluis tussen polder en haven. Het moest dienen als onderdak voor armlastige passanten en eventueel tot huisvesting van de eigen armen. Een inpandig kapelletje werd vanuit de parochiekerk bediend. Anders dan in vele steden kreeg het gasthuis later niet de functie van ziekenhuis maar kwam, blijkens een eerste vermelding in 1516, in gebruik als stadhuis.
Het Hof of Slot van Putten diende tot de Franse tijd als onderdak voor de Hoge Vierschaar van Putten. Met de invoering van de nieuwe indeling in kantons en arrondissementen verviel de functie van het oude landgerecht en daarmee die van het gebouw. Het werd in 1819 door Domeinen verkocht en rond de tijd van invoering van het kadaster stukje voor beetje gesloopt. We vinden de restanten nog aangegeven op de kadastrale minuutkaart van Geervliet. Wapenborden en schoorsteenstukken uit de rechtzaal werden naar het stadhuisje overgebracht en zijn nog altijd te bewonderen in de raadzaal. Deze vroegere 'gemeenelandskamer' werd in 1632/34 op kosten van het dijkcollege van de Ring van Putten als etage op het oude gasthuis gebouwd om te dienen als vergaderruimte, met een eigen toegang via een bordes. Na de gemeentelijke herindeling van 1980 bleef het stadhuis nog enkele jaren in gebruik voor een secretarieafdeling. Na de bouw van een nieuw gemeentehuis voor Bernisse in Abbenbroek wordt er in de voormalige raadzaal nog altijd getrouwd.

Verlanding van de Bernisse
Voornaamste oorzaak van het verval van wat in de wandeling bijna idyllisch 'het stedeke Geervliet' werd genoemd was de snelle verlanding van de Bernisse. Veranderingen in de natuurlijke loop van vele watergangen in dit gebied deden de breedte van deze eens zo machtige stroom vooral aan de Geervlietse kant (in de binnenbocht) snel afnemen.

Polders als Oud- en Nieuw Hoenderhoek, Tolland, Guldeland, Rammeland en Noordeland worden terecht als Bernissepolders aangeduid. Landhonger van de zijde van de agrariërs speelde bij deze inpolderingen uiteraard ook een rol. De scheepvaart zocht zich inmiddels nieuwe wegen. Al in 1552 werd een wachthuis van de Geervlietse tol geopend aan het Spui bij Hekelingen, waar al gauw het honderdvoudige aan tol werd binnengehaald van wat er in Geervliet nog te innen viel. De haven moest inmiddels om nog verbinding met het buitenwater te houden steeds worden verlengd en de getijden, die de haven op diepte moesten houden, verloren zo hun effect. De kosten van de vele baggerwerkzaamheden, in die tijd nog allemaal handwerk, werden hoger dan de baten van de haven. In 1602 was de Bernisse zo smal geworden dat het veer uit de vaart werd genomen en tussen Geervliet en het Voornse Heenvliet een brug werd gelegd.

Een brugtol moest het verloren gaan van het oude veerrecht compenseren. Geervliet, ooit voorbestemd om een handelsstad van betekenis te worden, werd een puur agrarische gemeenschap. Stadsboerderijen ontstonden o.a. langs Tolstraat en Kerkstraat, met het huis aan de straat en de bedrijfsruimte langs de Achterweg, nu Schoolstraat geheten. Ook aan de havenzijde, waar geen behoefte meer was aan kaderuimte, werd gebouwd, wat kleinschaliger dan langs de buitenzijde van de Tolstraat. Als om het vergaan van de oude glorie definitief af te maken verwoestte in 1743 een grote brand tientallen huizen en schuren, die goeddeels op de oude funderingen werden herbouwd.

Middelen van bestaan
Landbouw was in vroeger dagen hand- en paardenwerk. Uit boedelrekeningen blijkt, dat grote boerderijen vaak meer dan tien paarden aan het werk hadden. Het is dus niet verwonderlijk dat er in Geervliet doorgaans twee, soms drie smeden actief waren.

Het Kohier der Huizen van 1597 vermeldt verder de gebruikelijke handwerkslieden en een overmatig aantal tapperijen. Waar veel armoede heerst wordt paradoxaal genoeg ook veel gedronken. Aan de overheid gerelateerde functies als nachtwaker, turftonder, schoolmeester, koster, chirurgijn, bode, sluiswachter, omroeper en asman leverden per stuk geen bestaan op en werden dus in soms merkwaardige combinaties vervuld. Zelfs de 'betere' functies als burgemeester, stadsontvanger of secretaris werden doorgaans als nevenactiviteit uitgeoefend. In de zeventiende eeuw waren de Geervlietse burgemeesters boeren en maakte de secretaris voor het schrijfwerk een hoekje van zijn kleermakerstafel vrij. Het merendeel van de bevolking verdiende de kost als landarbeider, vaak als dagloner. 'Onder de Meijboom', rond een kastanjeboom op een pleintje dat men nu met veronachtzaming van een eeuwenoud stadsrecht Dorpsplein noemt, kwamen tot aan de Tweede Wereldoorlog toe in de vroege ochtend de arbeiders bijeen, in de hoop door de meesterknecht van een van de boeren te worden uitverkoren voor weer een dag werk en dus inkomsten. Voor de gelukkigen volgde een lange dag van hard werken, zoals het handmatig wieden, waarbij men na enkele uren werk zowaar enkele minuten mocht 'opzien'. In de winter waren veel gezinnen afhankelijk van diaconie en burgerlijk armbestuur. Een welkome aanvulling op de werkgelegenheid vormde een grutterij , in 1702 als rosmolen gestart in de Kerkstraat. Latere eigenaren gingen over op stoomkracht en de eerste elektrische aansluiting in Geervliet gold ook weer de grutterij, toen al uitgebreid met een afdeling die peulvruchten verwerkte. Latere hoogbouw ontsierde het silhouet van Geervliet en in de fabriek, door de plaatselijke overheid tenslotte alleen nog maar gedoogd, werd niet meer geïnvesteerd. Sloop volgde in 1985; ter plekke werd de enige nieuwbouw binnen de oude kern gerealiseerd. Inmiddels zijn ook de boerenbedrijven naar buiten de kom verbannen en vindt de bevolking voornamelijk werk in de industriegebieden van Botlek en Europoort. Tussen 1950 en 1960 vond al kleinschalige nieuwbouw plaats. Rond 1970 werd naar Geervlietse begrippen grootschalige woningbouw uitgevoerd, geheel buiten de oude kern. Verdere nieuwbouw was daarna vele jaren onmogelijk in verband met zoneringsbepalingen met betrekking tot geluidsoverlast van de aanpalende industrie van Botlek en Europoort.

Demografische gegevens
Zoals voor de meeste plaatsen zijn gegevens over aantallen inwoners maar moeizaam te vinden en moeten vaak nog met soms aanvechtbare formules worden afgeleid uit wel beschikbare gegevens. Zo zullen opgaven van het aantal huizen nooit tot een exacte vaststelling van het aantal bewoners kunnen leiden. In gelijke mate geldt dit voor bronnen die het aantal weerbare mannen vermelden of dienen om de bedragen van zout- of herengelden vast te stellen. Voor de gemeente Geervliet doet zich dan bovendien de moeilijkheid voor, dat in de periode 1811-1817 en na 1855 de gegevens doorgaans de totaliteit van Geervliet, Simonshaven en Biert betreffen. Geervliet, Biert en Simonshaven vormden van 1811 tot 1817 en van 1855 tot 1980 één gemeente. Met Heenvliet, Abbenbroek, Zuidland en Oudenhoorn gingen de drie daarna op in de nieuw gevormde gemeente Bernisse.
Omdat Geervliet enerzijds en Simonshaven en Biert anderzijds steeds aparte kerkelijke gemeenten bleven vormen zijn daaraan gerelateerde bronnen nog het meest specifiek, maar beperken zich doorgaans tot gegevens over lidmaten. Oude tellingen die voor veel streken waardevolle informatie bieden waren de 'Inquisitie' van 1369, de 'Enqueste' van 1494 en de 'Informacie' van 1514. Helaas viel het gebied van Voorne-Putten buiten al deze onderzoeken.

Met enige reserve kunnen we voor Geervliet de volgende cijfers geven:
Het Kohier der huizen van 1597 telt 92 gebouwen binnen en 10 buiten de stad. Het kohier van het hoofdgeld vermeldt in 1622 een aantal van 491 inwoners. In 1730 geeft het Kohier der verponding een aantal van 95 huizen. Dit spoort aardig met de 99 gezinnen die in 1793 de Naamlijst der Huisgezinnen opgeeftt. Voor 1797 meldt Van Ollefen/Bakker - uit niet vermelde bron - 416 inwoners. De volkstelling van 1805 geeft een aantal inwoners te zien van 461. De acta van de Ned. Herv. gemeente spreken 15 jaar later over '460 tot 470 zielen'. Van begin 17de tot begin 19de eeuw zien we dus een redelijk constant aantal inwoners. Ook later is de stijging voorlopig niet spectaculair. De Kadastrale Uitkomsten v. N. en Z.-Holland van 1832 vermelden 541 inwoners. Het Kohier van de hoofdelijke omslag van 1846 komt op 586 personen. Rond 1900 telt men ruim 700 Geervlieters. Na enige nieuwbouw in 1957 passeert men de 1000 en in deze tijd telt de kern rond de 2000 inwoners.


Geschiedenis van Biert

De eerste vermelding van Biert dateert van 1 juli 1304, in een charter waarin Simonshaven ter bedijking wordt uitgegeven. Er wordt in deze akte gesproken over een gebied tussen Vriesland en Biervliet dat door Nikolaas III van Putten mag worden ingepolderd. Door het leggen van dijken werden de vijf losse eilandjes (Geervliet, Biervliet, Spijkenisse, Vriesland en Putten) langzaamaan samengesmeed tot één eiland Putten. De inpoldering van Biert zal ergens in de dertiende eeuw hebben plaatsgevonden, waarna een klein dorp ontstond. Het gorsland langs de oever van de dichtslibbende Bernisse werd in 1459 bedijkt als de polder Oud-Stompaard, en niet veel later volgde de polder Nieuw-Stompaard. Deze gebieden vielen onder het rechtsgebied van Biert en werden dus door schout en schepenen bestuurd. De polders hadden een apart polderbestuur.

De herkomst van de naam Biert is onbekend. De toevoeging Vliet zal ongetwijfeld verband houden met de Bernisse, die in vroeger eeuwen zo werd genoemd, maar of Bier(t) op enigerlei wijze te maken heeft met het gerstenat valt noch te bevestigen noch te ontkennen.

Door de gunstige ligging langs de drukke handelsroute De Bernisse moet Biert vrij snel een flinke welvaart hebben gekend. Een ordonnantie uit 1375 van heer Zweder van Abcoude bepaalde dat de parochiekerk jaarlijks 32 hollandse ponden aan de kapittelkerk van Geervliet moest betalen. En dat was voor die tijd een enorm bedrag. In het aanzienlijke Biert stonden destijds maar liefst twee kerken. De ene parochie was gewijd aan de maagd Maria, de andere aan de heilige Nicolaas, die als patroon beschermde tegen watersnood en dieven. In het mistige verleden van Biert is één van de kerken op een onbekend tijdstip gesloopt of afgebrand.

Met het dichtslibben van de Bernisse verloor Biert een belangrijk deel van haar bestaansrecht. De handel verdween en maakte plaats voor landbouw en veeteelt. In 1622 telde het dorp 83 inwoners en een belastingboek uit 1632 maakt melding van 17 huizen. In 1732 waren dit er nog maar 12. Het aantal inwoners was in 1795 eveneens gedaald tot 65. De minimale omvang van Biert maakte het onmogelijk om volledig zelfstandig te blijven, zodat steeds meer functies werden gedeeld met Simonshaven. Zo werden de ambten van schout en secretaris van beide plaatsen samengevoegd, en predikte de dominee wekelijks afwisselend in Biert of Simonshaven. Dit proces van onderlinge samenwerking ving waarschijnlijk al aan in de vijftiende eeuw en was in de loop van de zeventiende eeuw goeddeels afgerond. Alleen de diaconie en kerkvoogdij wisten nog lange tijd hun zelfstandigheid te bewaren, wat vooral lukte dankzij het aanzienlijke grondbezit, dat via verpachting ten gelde werd gemaakt.

In 1884 brandde de kerk van Biert af. Het laatste restant van een roemrijk verleden viel ten prooi aan de vlammen. Tot herbouw is het nooit gekomen, want Biert was te klein, en de kerkvoogdij te minvermogend om een nieuwe kerk te laten plaatsen. Er zijn enkele afbeeldingen van het gebouw bekend, maar op basis hiervan valt niet te bepalen hoe de kerk er precies uit heeft gezien. In enkele teksten wordt de kerk omschreven als een gebouw met een tamelijk hoge, vierkante toren met een stompe spits waarop een windwijzer staat. De kerktoren was voorzien van een klok, maar niet van een uurwerk.

De Brielse belastinggaarder Jan Kluit maakt in zijn dagboeken een opmerking van een curieus verschijnsel in de polder van Biert. Hij schrijft over een schip dat in vroeger tijden in de Bernisse was gezonken en waarvan de mast nog lange tijd boven het landschap uit stak. Kluit voert een 58-jarige vrouw uit Simonshaven ten tonele die dat verhaal bevestigde, aangezien ze de mast in haar jeugd zelf had gezien. Hij ging vervolgens zelf op onderzoek uit en trof bewoners aan die hem meer over het opmerkelijke feit konden vertellen. Feiten waren echter veranderd in mythen en niemand kon hem de ware geschiedenis van het schip vertellen. De een meende dat het schip ooit was gestrand en niemand de moeite had genomen het vlot te trekken, een ander wist dat het schip ten tijde van de inpoldering van de Stompaarden is gebruikt om een diepe put te dempen. Een derde probeerde Kluit ervan te overtuigen dat het een schip was dat in 1572 door de vluchtende Spanjaarden was achtergelaten.

Na de Franse Tijd functioneerde Biert nog tot 1855 als een zelfstandige gemeente. Toen is de plaats samen met Simonshaven bestuurlijk samengevoegd onder Geervliet. Sinds 1980 maakt Biert onderdeel uit van de gemeente Bernisse.






De rivier Bernisse
De gemeente en haar recreatiegebied zijn vernoemd naar de rivier de Bernisse, een verzamelstroom voor grotere en kleinere kreken, die het gebied ten zuiden van de Maasmond doorsneed. Enkele kilometers ten westen van Spijkenisse ligt de 7 kilometer lange oude rivierloop van de Bernisse, met meertjes, kommen en plassen. Samen met de oevers van bossen, drassige natuurgebiedjes en weilanden vormt het een recreatiegebied van 300 hectare groot.

Vroeger was de rivier de Bernisse een belangrijk onderdeel van de Noord-Zuid scheepvaartroute. Tegenwoordig is het exclusief bestemd voor de niet-gemotoriseerde watersport. Er zijn dan ook mogelijkheden te over voor roeien, kanoën en surfen. Natuurlijk zijn er volop binnenwateren voor zwemmogelijkheden. Langs de waterkant ondergaan vissers, fietsers en wandelaars in stilte het natuurschoon van dit schitterende recreatiegebied. Ook is in dit gebied een forelvisplas aanwezig. Vlakbij de randstad is dit gebied bij uitstek geschikt voor dagrecreatie, terwijl in de omgeving alle gewenste voorzieningen te vinden zijn. Fietsend langs het riviertje de Bernisse met het geluid van stilte en van ruisend riet kunt u doorrijden naar het middeleeuwse stadje Heenvliet, met zijn karakteristieke marktplein, of naar Geervliet.

Bernisse op eiland Voorne
De gemeente Bernisse ligt op het eiland Voorne. Het ligt aantrekkelijk tussen de werelden van de zomerse kust van Zeeland en de bedrijvigheid van de wereldhaven Rotterdam. Het is een gebied van 17.000 hectare land en 6.000 hectare zee met vele recreatiemogelijkheden, zoals brede zandstranden, volop watersportmogelijkheden, prachtige bossen, veel rust en ruimte en de charme van de historische stadjes en dorpskernen.

Voor natuurliefhebbers is het mogelijk vanuit Rockanje en Oostvoorne mooie tochten te maken. Het Voornes duin is een van de mooiste natuurgebieden in West-Europa. Voorne bestaat voor een belangrijk deel uit uitgestrekte polders. Vele tientallen kilometers weg en aparte en vrij liggende fietspaden kruisen en slingeren zich een weg door het rustieke landschap en brengen fietsers in lieflijke dorpen, monumentale boerderijen en vele historische panden.


Wandelingen in Bernisse:

Historische Wandeling Geervliet
De Historische Wandelroute Geervliet begint en eindigt op het historische stadhuis van Geervliet aan de Kaaistraat en voert u mee door de mooiste plekjes in de oude kern van Geervliet. Het oude stadhuis is zeker een bezoekje waard! En als u er toch bent, kunt u een bezoekje brengen aan de Oudheidskamer op de zolderverdieping van het stadhuis. De wandeling voert u mee door de middeleeuwse straatjes in de oude kern, welke de status geniet van beschermd stadsgezicht. U loopt onder andere langs de grafelijke tol, die in 1195 door de keizer werd bevestigd, het Spui, het verbrede water dat aansloot op de verdedigingswerken rondom Geervliet, de windkorenmolen Bernisse, de Israëlitische begraafplaats, die van 1781 tot 1940 in gebruik was, de oude grenspaal van het Land van Putten, het tolhuis, de stadsboerderijen en de eeuwenoude Nederlands Hervormde Kerk, eertijds gewijd aan Onze Lieve Vrouw.

Wandelroute Voornepad
Het Voornepad is een afwisselende 70 kilometer lange route die u kennis laat maken met alle aspecten van het eiland Voorne. De route begint en eindigt bij het busstation Brielle. In de brochure vindt u informatie en suggesties.
De wandelroute Voornepad werd geopend in april 2004 en vormde hiermee het eerste traject van het wandelrouteplan. Het Voornepad is een afwisselende 70 kilometer lange route die u kennis laat maken met alle aspecten van het eiland Voorne. Het landschap is buitengewoon gevarieerd. De hoofdroute is een echte dagtocht, want over de route loopt u, de rustmomenten niet meegerekend, ongeveer 7 uur. U kunt de wandeling verkorten, of juist verlengen, door gebruik te maken van alternatieve verbindingen.

Wandelroute Bernissepad
Het Bernissepad is een afwisselende 26 kilometer lange route door dorpjes, stadjes, natuur en recreatiegebieden en polders. In de brochure staan zowel de route als de beziens- waardigheden beschreven.
De wandelroute Bernissepad vormt het tweede traject van het wandelrouteplan. Het Bernissepad is in totaal 26 km lang. Deze prachtige en afwisselende wandeling voert u door dorpjes, stadjes, natuur en recreatiegebieden en polders. Omdat de route ook geschikt is voor een drietal kortere wandelingen zijn op de kaarten in de bijbehorende brochure drie aparte trajecten opgenomen. In de Wandelroute Bernissepad staan zowel de route als de bezienswaardigheden beschreven.

Wandelroute Biertpad
Het Biertpad is een wandelroute rond de polder Biert van 12 kilometer lang. Deze route is ook geschikt om in twee afzonderlijke delen te worden gelopen, van ieder 6 kilometer.
De wandelroute Biertpad gaat door de polder van Biert. In dit eeuwenoude cultuurlandschap ziet u de geschiedenis aan (gras)dijken en restanten van kreken die herinneren aan de strijd met het water en de inpoldering van het land. Deze laaggeleden polder is een belangrijk natuurgebied voor weidevogels en overwinterende trekkers. De wandeling voert u voornamelijk over onverharde paden. Het kan er modderig, rul, hobbelig en soms behoorlijk nat zijn! Zorg daarom voor stevige wandelschoenen.

Wandelroute Puttenpad
Het Puttenpad is een wandelroute door woonkernen en over buitendijken van het eiland Putten. De wandeling is 27 kilometer lang over voornamelijk verharde paden. Met behulp van de routekaart kunt u zelf kiezen waar er gestart of geëindigd wordt.
De wandelroute Puttenpad is een rondwandeling van 27 kilometer lang en kan op veel punten gestart en beëindigd worden. De belangrijkste start- en eindpunten zijn goed bereikbaar met openbaar of eigen vervoer. Het eiland Putten wordt ingesloten door de Oude Maas, het Voedingskanaal naar de Brielse Maas, de Bernisse en het Spui. Dit oeroude cultuurlandschap heeft in de middeleeuwen zijn vorm gekregen door een lange strijd tegen het water. Het van oorsprong agrarische landschap is sterk veranderd onder invloed van de woningbouw, havenontwikkeling en de industrialisering. De open, groene, recreatieve functie van het landschap staat nu centraal.

Natuurpad Geervliet
Het Natuurpad Geervliet is een wandelroute speciaal voor kinderen waarbij allerlei opdrachten gemaakt kunnen worden in de natuur. De brochure, de opdrachtboekjes en de bijbehorende spulletjes zijn kostenloos verkrijgbaar op het gemeentehuis in Abbenbroek.
Het Natuurpad Geervliet is een ‘doepad’ met leuke en leerzame opdrachten voor kinderen. De route van het doepad duurt ongeveer 1,5 uur. Genummerde palen geven aan waar de verschillende opdrachten gedaan kunnen worden. De opdrachten zijn geschikt om te maken in de lente, zomer en in de herfst.
De tekst van de wandelroute is afgestemd op kinderen in de bovenbouw van het basisonderwijs. Wandel bij voorkeur in groepjes van 4 tot 6 kinderen met een begeleider. Laarzen zijn noodzakelijk bij deze ontdekkingstocht! Opdrachtboekjes en bijbehorende spulletjes zijn verkrijgbaar op het gemeentehuis in Abbenbroek.


naar de top van deze pagina