Drentse Wandel4daagse + Kennedymars
Aarde, water, vuur en lucht
Griezelige Kempenlandtocht (2005)
Henk Bartelds loopt honderdste Kennedymars
B-17 en de Drentse Wandel-4-daagse
B24 en de Drentse Wandel-4-daagse (2005)
Al wekenlang droom ik van de veengebieden,
het water, de heide, het bos en de vergezichten
in en rond Odoorn. Op 4 mei is het zover.
Vanwege de uitstekende busverbindingen nam ik in
het verleden zo af en toe de fietstrein naar Odoorn om
dezelfde dag te kunnen starten in de aan de Drentse
Wandel 4-daagse voorafgaande Kennedymars. Bijna
twee uur wachten bij een winderige bushalte is alleen
te harden in het gezelschap van een aantrekkelijke
dame. Fietstreinen rijden niet tijdens het spitsuur.
De treinen rijden wel, maar de fietsen mogen niet
mee. Daarom ben ik dit jaar goed geïnformeerd en
extra vroeg in de trein gesprongen om tijdig in een
aansluitende bus te kunnen stappen.
In de trein kom
ik al de eerste Kennedy Walker tegen. Bij de bushalte
in Emmen staan er meer en ditmaal hoeven we geen
uren te wachten. Aangekomen in Odoorn haal ik eerst
het papierwerk bij de inschrijving op en zoek daarna
mijn slaapplaats. Ik slaap in tent B in een stapelbed.
In het bovenste bed verwacht ik last te krijgen van
hoogtevrees en in het onderste bed van vorst aan de
grond. Na het onderste bed B-24 opgemaakt te hebben,
begeef ik mij voor de begroeting van vrienden
en bekenden en het hartelijk omhelzen van Carien
uit Helmond en Annie uit Deurne naar De Harbarg.
Om redenen van privacy heb ik alle persoonsnamen
en andere eigennamen, ja zelfs mijn eigen naam, in
dit verhaal verzonnen en ook omdat ik vele namen
beter kan uitspreken dan schrijven. Alleen mijn eigen
naam kan ik beter schrijven dan uitspreken.
In
De Harbarg worden bruine bonen geserveerd. Net
als Bartje sla ik het bidden over. Na het eten wordt
het stil in verband met de dodenherdenking en na het
zwijgen maak ik mij klaar voor de Kennedymars.
Na een korte toespraak en een startsignaal om 22.00
uur begeven 147 wandelaars zich op de avond voor
bevrijdingsdag, die dit jaar gecombineerd is met Hemelvaartsdag,
op weg om 80 km te wandelen in het
landschap en door de dorpen van Drenthe.
Omdat ik
graag bruin wil worden, vertrek ik in zomerkleren.
De lucht is helder, maar de maan is lange tijd onzichtbaar.
‘s Ochtends blijkt dat het laatste kwartier
bijna verstreken is en dat het flink gevroren heeft.
De
tocht voert eerst naar Klijndijk, waarbij we achtereenvolgens
lopen over zand, klinkers, asfalt, beton
en keien. De keienwegen zijn bestraat met kinderkopjes,
die bestaan uit gekrompen delen van hunebedden.
Deze wegen zijn heel goed voor de voetzolen.
De eerste wagenrust midden in een donker bos
neemt weinig tijd in beslag, omdat er niets te eten,
niets te rusten en niets te drinken valt.
Het bos rond
Apeldoorn strekt zich over 80 km uit van Arnhem tot
Zwolle. In Drenthe zijn er veel meer bossen, maar er
is veel minder bos. Elk dorp heeft zijn eigen bos van
een paar hectare groot. Zo af en toe is de kerktoren
van Sleen zichtbaar. Zoals de Dom de hoogste toren
van Utrecht en de Martinitoren de hoogste toren van
Groningen is, zo is de toren van Sleen de hoogste
toren van Drenthe.
Bevrijdingsdag begint voor mij in de buurt van de
Kibbelkoele, waarin enkele jaren geleden op Hemelvaartsdag
nagenoeg alle Drentse kinderen rondspartelden,
maar waarop nu een glinsterend laagje ijs
zichtbaar is. Over allerlei wegen, maar vooral omwegen,
gaan we eerst naar Noord-Sleen en vervolgens
naar Sleen, alwaar in De Linde gecontroleerd,
gerust en verzorgd wordt. Ik zie en begroet daar Cor
uit Zeist, Erik uit Emmen, Raymond uit de Valthermond
en vele anderen. De tweede wagenrust ergens
in de rimboe wordt beheerd door mijn favoriete verzorger,
die zijn zaakjes tot in de puntjes heeft geregeld.
Vervolgens gaat de tocht naar Noord-Sleen voor
de rust bij Wielens. Daarna nemen we niet de kortste
weg, maar de langste weg naar café ‘t Haantje voor de
laatste rust voor het ontbijt.
Driemaal ben ik met veel
plezier het Oranjekanaal overgestoken. Enige tijd na
het verlaten van ‘t Haantje kom ik tot de ontdekking
dat ik een aantal consumptiebonnen heb meegekregen.
Ik twijfel of ik terug zal gaan, maar de bonnen
schijnen de hele Hemelvaart geldig te zijn. Ergens in
deze buurt woont sedert enige tijd mijn broer, maar
ik weet niet precies waar. Van de 147 wandelaars zijn
er mij dan al meer dan 200 gepasseerd.
Vroeger dacht
ik dat de wandelsport vooral door identieke tweelingen
werd beoefend, maar tegenwoordig weet ik dat
steeds dezelfde mensen mij voorbijlopen. De tocht
gaat verder langs het Oranjekanaal. Alle kanalen bij
Odoorn heten Oranjekanaal. Er is slechts een uitzondering
en dat is een zijtak van het Oranjekanaal.
De zijtak heet Zijtak.
Over de landerijen hangt een
dunne laag bevroren wit. Na het onderlangs passeren
van het viaduct Schaapstreek ben ik om 6 uur weer
op het Vierdaagseterrein voor het ontbijt. Mijn benen
en voeten hebben zich naar behoren gedragen.
De eerste 40 km zitten erop.
Eigenlijk houd ik er niet van om tijdens wandeltochten
langdurig te rusten, omdat ik van rusten altijd
erg moe wordt. Liever eet en drink ik tijdens het lopen.
Het ontbijt gebruik ik om na te denken over wat
ik zal gaan doen. Ik kan kiezen tussen het lopen van
de tweede helft van de Kennedymars met zo’n 150
deelnemers of het wandelen van de 40 km op de eerste
dag van de Vierdaagse met zo’n 2700 deelnemers.
De Vierdaagse start om 7.00 uur, maar ik vertrek een
kwartier eerder. Een tegemoetkomende dame wil dat
ik tot 7.00 uur wacht, maar dat duurt mij te lang.
Ik besluit de tweede helft van de Kennedymars te
combineren met de eerste dag van de Vierdaagse. De
route loopt weer langs café ‘t Haantje. Daarna gaat
de tocht door het dorp bij het café. Het is precies
8.00 uur als ik het huisnummer van mijn broer waarneem.
Ik zie nergens een naam op de brievenbus of
op de deur, maar wel gesloten gordijnen. Passerende
wandelaars roepen mij op het huis wakker te bellen,
maar ik ben nogal schuw en besluit een briefje
achter te laten. Een met mij oplopende wandelaar
klaagt over de lage temperatuur in zijn bed op het
tentenkamp. `Jij slaapt daar toch ook?’ vraagt hij.
`Ja,’ zeg ik, `vanavond ga ik daar ook slapen.’ `Wat
heb je vannacht dan gedaan?’ `Ik ben hier om te wandelen.’
Samen lopen we verder langs vuilnisemmers
en jeneverbessen naar Sleen. De stempelpost bij De
Linde wordt nu bemand door piepjonge meisjes die
ook een handeltje in fruit beheren. De routes voeren
langs vele brinkdorpen, terwijl oostelijk van Odoorn
toch ook prachtige lintdorpen met rechte wegen van
meer dan 10 km lang liggen. In brinkdorpen verdwaal
ik vaak, maar in lintdorpen is dat onmogelijk.
De
tocht gaat nu naar Erm langs een speeltuin, een wagenrust
en een paaltje eigen weg. Vervolgens komen
we weer in Sleen aan bij De Linde. Als ik even later
Sleen verlaat zegt een dame tegen me, `Wat loopt u
moeilijk. U wandelt zeker weinig.’ `Ja,’ antwoord ik.
`Wij hebben er al 15 km opzitten.’ `Ik pas 65.’ Ze
kijkt verbaasd. `Hoe laat bent u dan gestart?’ `Om 10
uur,’ antwoord ik. `Dat kan niet. Wij zijn ook om 10
uur gestart.’
Bij Wielens in Noord-Sleen valt op deze
Bevrijdingsdag een indrukwekkende tentoonstelling
over de regionale gebeurtenissen tijdens de Tweede
Wereldoorlog te bekijken. Was die er vannacht ook
al? Ik herinner mij van vorige jaren gedenktekens in
de bossen voor schutters, piloten en schoolkinderen.
Even voorbij Noord-Sleen word ik ingehaald door
Dick uit Alphen aan de Rijn. Hij is halverwege de
Kennedymars enige uren gaan slapen.
De laatste
rust voor de finish is weer in het café ‘t Haantje. We
drinken daar een glas op het terras. In de verte zie
ik twee mensen fietsen, die verdacht veel lijken op
mijn broer en mijn schoonzus. Na een kort gesprek,
wij Groningers zijn niet zo spraakzaam, fietsen zij
verder en gaan wij weer lopen. Soms twijfel ik eraan
of ik wel een Groninger ben. Als ik veel praat denk
ik dat ik een Drent ben. Dat zou best kunnen omdat
ik tijdens mijn geboorte veel in het grensgebied
heb gereisd. Mijn onderdanen hebben het moeilijk.
Iets voor zessen arriveren Dick en ik bij de finish in
Odoorn. De limiettijd heb ik vrij nauwkeurig gehaald
in tegenstelling tot de uitslovers die veel te vroeg zijn
gefinisht. Na een voortreffelijk diner in De Harbarg
voer ik onder het genot van enkele consumpties een
gesprek, tijdens welke Carien mij uitvraagt over mijn
geboorte en ik volledige openheid van zaken geef, en
daarna zoek ik bed B-24 op.
Regenbuien
Het snurken in de tent werd vannacht overstemd
door het gekletter van regenbuien op het tentdoek. Ik
heb slecht geslapen. Mijn voeten en benen doen pijn.
Vrijdag is voor mij altijd de zwaarste dag in Odoorn.
Gelukkig ben ik overgestapt naar de 30 km, omdat de
40 km van vorige jaren mij niet in de kouwe kleren
is gaan zitten, hoewel het toen veel warmer was. De
route is dezelfde als vorig jaar, maar achterstevoren
gelopen.
Eerst moet ik in het bos Poolshoogte nemen
en daarna passeer ik het kunstwerk Ode aan de Zon.
Vandaag is er weinig zon, maar wel veel motregen en zo
af en toe een hagelbui. Ongeveer duizend wandelaars
vragen mij of ik geen koude benen heb. Mijn benen
zijn goed bestand tegen fijne regen en hagelstenen,
zolang de temperatuur maar boven 0 graden Fahrenheit
blijft.
Op een smal boerenpad vraagt een dame
of ze even mag passeren. Als ik iets opzij ga word ik
voorbijgelopen door twee pelotons slechtzienden, die
met behulp van stokken en touwen contact houden
met de zieners. In Schoonoord leidt de route over het
Openluchtmuseum Ellert en Brammert. Toen Ellert
en Brammert nog jong en braaf waren, knikkerden ze
altijd met hunebedkeien. Later ging het mis met ze.
Het meisje Marieke werd door de reuzen geroofd om
als slavin het huishouden te doen. Marieke was vroeger
kapster geweest, maar het scheerwerk ging haar
minder goed af. Per ongeluk sneed ze Ellert of Brammert
de keel door, waarna ze vluchtte. Brammert of
Ellert rende haar achterna over het Ellertsveld en hij
blies zand over het dorp van Marieke, dat sedertdien
Brammertshoop heet. De hieruit te trekken les is dat
een man zich nooit door een vrouw moet laten scheren.
Voorbij Schoonoord begint het zware deel van de
wandeltocht. De bospaden bestaan uit vijvertjes en
modderpoelen. Voor elke meter vooruit moet ik twee
meter naar links of naar rechts. Gelukkig is er ook nog
het prachtige natuurgebied De Kuil, alwaar over het
donkere moeras een prachtige witte deken van wollegras
hangt. Daarvoor alleen al kom ik naar Drenthe.
Aan de Bosweg verderop staat elk jaar bij een boerencamping
een kraampje met eten en drinken. Het
assortiment breidt zich elk jaar uit. Voor één euro bestel
ik een Hamburger. Een jongetje met vuurrood
haar vraagt elk jaar aan enkele wandelaars waarom
ze wandelen. Hij krijgt nooit antwoord. Zijn naam
is Jan-Peter en volgens mij is hij zeer geschikt om later
minister-president te worden.
In Eesergroen is er
een rustpost bij De Aanhouder Wint. Ooit heb ik hier
eens het mooiste toilet van Nederland bezocht. De
controlekaarten worden hier elk jaar door mensen in
rolstoelen afgestempeld. Ik vraag waarom ze niet zoals
gebruikelijk buiten op het terras zitten. `De regen
weerhoudt ons.’ Als ik hoor dat Raymond in aantocht
is, ga ik snel verder. Tijdens een hagelbui ter hoogte
van Poolshoogte haalt hij me klompendansend, lopend,
glijdend en varend in.
Op weg naar Odoorn
word ik aangesproken door Helma, eens de winnares
van de gouden, zilveren of bronzen schoen voor de
buitengewone wandelaar die tijdens de Vierdaagse
een bijzondere prestatie heeft geleverd. Ze is zeer
verdrietig, omdat mensen met wie ze lange tijd was
opgelopen en met wie ze vriendelijke gesprekken had
gevoerd haar op boze toon hadden terechtgewezen in
plaats van haar op vriendelijke wijze toe te spreken,
nadat ze haar door de wind vernielde paraplu achter
een boom had gelegd. Ik ben het helemaal met Helma
eens. Ik vind dat alle paraplu’s, zowel beschadigde als
onbeschadigde, achter een boom moeten worden gelegd,
vooral tijdens zware regenbuien. Paraplu’s zijn
een bedreiging voor ogen en oren en andere essentiele
lichaamsdelen.
Als Helma haast blijkt te hebben,
sluit ik me aan bij twee jongedames uit Purmerend
en Heemskerk. Eén van hen meent de finishtent om
half vijf al te zien, maar om 17.00 uur bereiken we
de echte tent. Ik vraag op weg naar de slaaptent aan
routeleider Esselien of ze voor de volgende dag nog
een paar karrevrachten modder op de wegen naar Exloo
wil laten storten. Ze belooft het. In De Harbarg
is het zoals gebruikelijk zeer gezellig, hoewel er ook
veel verdriet is door het op twee achtereenvolgende
avonden op het nippertje verliezen van Europacupwedstrijden
door Nederlandse voetbalploegen en het
verongelukken van een voetbaltrainer. Ik zit voor de
kachel aan tafel bij Jo uit ‘s-Hertogenbosch en Carien
en Annie en nog enkele Brabantse vrouwen. Omdat
ik de Brabantse taal niet al te goed beheers, doe ik
er vooral het zwijgen toe en neem ik zo af en toe een
slok.
Waakhond
De hele nacht heb ik in bed B-24 gedroomd. Ik
droomde dat ik moest plassen en dat de toiletten
bewaakt werden door een loslopende en blaffende
waakhond van enorme afmetingen. Bij het ontbijt
blijkt dat alle gasten van de Ridders van Oderen de-
zelfde droom hebben gehad. Sommige gasten denken
dat hun droom werkelijk is gebeurd, maar ik weet
wel beter. Dromen zijn bedrog.
Om 8.00 uur begin ik
aan de tocht naar Exloo. Het weer is wederom druilerig
en het duurt niet lang voor het begint te motregenen.
Bij de rustpost De Leewal in Exloo is het
zelfs op sommige plekken kletsnat, maar dat komt
waarschijnlijk omdat De Leewal een zwembad is.
Op
de heide zie ik een moeraspoel bedekt met een witte
deken van veenpluis. Nu zou ik nog graag mijn favoriete
plant, de ronde zonnedauw, willen zien. Het is
daarbij wel oppassen, want de zonnedauw voedt zich
graag met levende wezens. Vlak voor de bebouwde
kom van Exloo zie ik een bord dat verwijst naar een
oorlogsmonument. De codenaam van mijn bed in
het tentenkamp van de Ridders van Oderen is B-24,
maar B-24 is ook de codenaam van de door Consolidated
gebouwde meest succesvolle bommenwerper
van de Tweede Wereldoorlog.
Elke nacht droom ik
in bed B-24 over een vlucht met een B-24 die boven
de Hondsrug bij Exloo verkeerd afliep. Ik bevond
mij ergens in de Tweede Mond en was op weg die
te verlaten. Het monotone bromgeluid van de vier
motoren van de B-24 deed mij terugkruipen in mijn
veilige schuilplaats. Plots hoorde ik een diabolisch
mengelmoes van huilende, gierende en brullende
onderwereldgeluiden. De Flak kwam boven mij in
actie. Tegenwoordig wordt gesproken over luchtdoelartillerie
en over surface-to-air missiles, maar indertijd
heten zulke dingen gewoon Flieger Abwehr Kanone.
Terzelfder tijd begon het bommen en granaten
te regenen. De grond rondom trilde en schudde. Elk
jaar loop ik tijdens de Drentse Wandel 4-daagse langs
het gedenkteken dat ter nagedachtenis aan de toen
neergestorte B-24 Liberator bommenwerper en de
omgekomen bemanning is opgericht. Ik kan alle wandelaars
aanraden daar tijdens de volgende Vierdaagse
ook te gaan kijken. De Liberator heeft mij niet kunnen
bevrijden. Mijn grote hoofd zat klem en ik lag
helemaal dwars in mijn schuttersputje. Opgesloten
en wel ben ik langs Exloo over Odoorn via Klijndijk
naar Emmen gebracht voor mijn bevrijding uit de
Tweede Mond. Op het adres Angelsloërdijk 13 werkte
een ervaren gynaecoloog die met tangen en andere
martelwerktuigen de klus heeft geklaard. Tien dagen
heb ik met een bebloede kop in het Diaconessen-ziekenhuis
te Emmen gelegen zonder te eten en te drinken.
Daarna ben ik samen met mijn moeder, die was
bevallen van een flinke zoon, teruggekeerd naar het
Groningse Musselkanaal.
Aangekomen in Exloo ga ik op zoek naar Bussemaker,
waar ik aan tafel bij Greetje en Cor uit Zeist een
beker ballensoep nuttig. Na het verlaten van Bussemaker
kijk ik nog even achterom. Ik sluit mijn ogen
en zie een vlammenzee. Dan herinner ik me dat enige
jaren geleden in Exloo een grote brand heeft gewoed
die van een riant bouwwerk een ruïne heeft gemaakt.
In de bossen kom ik bij een boswachtershut langs een
plattegrond, waarop hunebedden, bomen, bospaden
en een neergestorte B-24 zijn aangegeven. De bospaden
zijn veranderd in waterplassen en modderpoelen.
Naast me loopt een jongetje van acht jaar met
een korte broek. `Heb je geen koude benen,’ vraag
ik. Deze vraag hoefde ik niet zelf te bedenken, omdat
dit de meestgestelde vraag aan mij is gedurende de
afgelopen dagen. Het jongetje lacht.
Aat uit Heemstede
is ook in een vrolijke bui. De regen deert ons
niet. We betreden in Ees ‘t Land van Bartje via de
achterdeur. Rondom staan prachtige vakantiebungalows.
In het restaurant bestel ik een bord siepelsoep.
Hebben ze niet. Sjalottensoep. Hebben ze niet. Ajuinensoep.
Hebben ze niet. Uiensoep. Hebben ze niet.
Ik vraag om de bedrijfsleider. Is er niet. De grootste
Drent aller tijden zal er toch wel zijn. Ik vraag om
de heer Bartels. Kennen ze niet. Een pientere ober
vraagt naar zijn voornaam. `Bartje,’ antwoord ik.
Van Bartje Bartels en bruine bonen hebben ze in ‘t
Land van Bartje wel eens gehoord.
De regen klettert
tegen de ruiten. Gisteren vond ik een regenjas
overbodige luxe. Vandaag echter raakt mijn onderkleding doorweekt. Ik haal mijn regenjas uit een luciferdoosje
en trek hem aan. Ik glijd en glibber in gezelschap
van Dick uit Alphen aan de Rijn verder naar
Poolshoogte door de prachtige Drentse bossen, waar
de vogels fluiten en de wandelaars jammeren. Als ik
Poolshoogte neem, beklaagt een wandelaar zich bij de
ober. Zeker een slechte bediening, denk ik, maar nee.
Hij doet zijn beklag over de Vierdaagse en de omstandigheden
waaronder deze plaatsvindt. Hij wil naast
een routebeschrijving ook een weerbericht en een
annuleringsverzekering. `Het regent al de hele dag,’
lamenteert hij. Hij vergeet dat in het parkoers een
groot aantal tunneltjes onder doorgaande wegen is
opgenomen en daarin is het telkens helemaal droog.
Tegenwoordig wint de zaalsport het meer en meer van
de buitensport. Ik zie het nog gebeuren dat Drenthe
wordt overdekt, zo groot is Drenthe nou ook weer
niet, zodat de Drentse Wandel 4-daagse als binnensport
kan worden beoefend. `Heeft u geen last van
de regen,’ vraagt een man. `Nee,’ zeg ik, `mij stoort
alleen de wind.’ `Zo hard waait het toch niet?’ `Bij tegenwind
kom ik bijna niet vooruit en bij rugwind zie
ik niets.’ `Dan moet u een paardestaart nemen,’ zegt
een dame, `ik heb wel een haarband voor u.’
Vandaag
arriveer ik om 16.45 uur uitgeput, maar veel te vroeg,
in de Vierdaagsetent te Odoorn. Carien zegt dat ik
nat en verkleumd ben en dat ik me moet opkalefateren.
Carien is heel verstandig, dus ze zal wel gelijk
hebben.
Na het copieuze diner in de Harbarg nemen
de gasten afscheid van de Ridders van Oderen. De
gasten blijven, maar de Ridders stappen op. Bij dezen
bedank ik de Ridders voor hun goede zorgen gedurende
vele jaren. Na het afscheid van de ridders
van Oderen ga ik met Corien, Annie en Jo naar het
blarenbal en de uitreiking van onderscheidingen en
prijzen.
Het Rode Kruis Korps Drenthe en de regionale
EHBO hebben de medische verzorging van
de wandelaars op zodanige wijze uitgevoerd, dat ze
daarvoor de zilveren schoen hebben gekregen, maar
ze hadden volgens mij de gouden schoen verdiend, of
anders wel de bronzen schoen. Ik spreek uit ervaring.
De EHBO’ers besteedden zoveel aandacht aan mijn
gezondheid dat ik er ziek van werd.
In Schoonoord
zetten Mark en Jack hun auto aan de kant, omdat
ik zo snel liep dat ze dachten dat ik was overleden.
Bij de rustpost “De aanhouder wint” in Eesergroen
merkte een wandelaar op dat ik veel slechter liep dan
vorig jaar. Ik zei daarop op dat ik dit jaar veel beter
loop dan volgend jaar. Jack reageerde met te zeggen
dat hij dan het volgend jaar wel vrij moest nemen als
medische verzorger. Aan de finish vroeg hij of ik me
nog wilde laten behandelen. Maar ik ben nogal een
bang type. Ik vrees blaren, spierpijnen, loslopende
honden en medische verzorgers, vooral als ze groot
zijn.
Bij de rust in ‘t Land van Bartje werd een mevrouw
door de EHBO behandeld die gebeten was en
die een tetanus-injectie nodig had. Helaas kon de dader
niet worden gevat, omdat het signalement zowel
paste bij de lilliputterige Mexicaanse Chihuahua als
bij de gigantische Ierse Wolfshond. Iemand vroeg of
ik last van blaren had. `Nee,’ antwoordde ik, `van blaren
heb ik alleen maar plezier.’ Mijn voetzolen echter
worden door het voortdurend ingedrukt worden
en het telkens weer uitzetten roodgloeiend en gaan
dan pijn doen. Daar geniet ik erg van.
Mijn grootste
handicap is mijn ingebouwde snelheidsbegrenzer. Ik
beschik over Siamese dijbenen, die bij elke pas elkaar
afremmen. Op Hemelvaartsdag werd ik gepasseerd
door een wandelaar met cirkelvormige O-benen. Ik
was zeer afgunstig. Na het passeren van de finish
stapte hij in een Mustang. Vast een cowboy, dacht ik.
Na het blarenbal gaan we naar de Harbarg voor een
glaasje rood of een glas geel met wit. Daar praten we
nog wat over koetjes en kalfjes en persoonlijke details.
Jo en Carien en ik praten en Annie zwijgt. Annie is
een stille. Als ik haar de afgelopen dagen twee zinnen
heb horen zeggen, dan is het veel. Ik denk dat ze erg
verlegen is. Carien is meer mijn type. Als ik in bed
lig, droom ik van haar. Ik droom dat ze me op mijn
lippen kust. Ik droom zelfs dat ze bij me in bed ligt,
maar ik weet dat zoiets onmogelijk is. In mijn hele
leven heb ik niet meer dan vier keer met een vrouw
in hetzelfde bed geslapen.
Glad
Op Moederdag ligt er om half acht reeds een wijdbeens
tienermeisje op haar rug voor me. Voor ik bij
haar ben, krabbelt ze op eigen kracht overeind. `Het
is me hier te glad,’ zegt ze. `Ja,’ reageer ik, `het heeft
vannacht flink gevroren. Jammer, dat ik mijn schaatsen
niet bij me heb.’ Zo begint voor mij de zondag
op de laatste wandeldag van de Drentse Wandel 4-
daagse in Odoorn. Vandaag bedraagt de kans op regen
50 procent. De betekenis daarvan ontgaat me.
Blijft het de hele dag droog of gaat het de hele dag
regenen? Regent het de halve dag of regent het in het
halve land? De lucht boven Odoorn is helder, maar
boven Valthe is de hemel onverlicht.
De tocht gaat
vandaag naar en voorbij Klijndijk. Ik heb haast om
tijdig de bus te kunnen halen, omdat de dienstregeling
op Moederdag weinig klantvriendelijk is. Daarom
heb ik geen tijd om het kunstwerk De Kringloop
van het Leven te Klijndijk nauwgezet te bestuderen.
De rust op camping De Fruithof sla ik vanmorgen
over, omdat deze camping vanmiddag nog een keer
moet worden bezocht. Langs de achterdeur van de
camping wandel ik het bos in langs stenen met een
cijfer erop. Zoals het in andere provincies gangbaar
is om huizen van een getal te voorzien, is het in
Drenthe gebruikelijk om in het bos liggende stenen
te nummeren. De stenen in het boerenland worden
vaak voor aardappelen of suikerbieten versleten.
We
gaan een heuveltje op en een paadje af naar weer een
hunebed. Een mevrouw meent dat het beter slapen
is in een waterbed dan in een hunebed, maar ik ben
het niet met haar eens. Waterbedden doen mij denken
aan bedwateren en als ik denk, kan ik niet slapen.
Via een spoorbaan gaat de tocht naar het Dorpshuis
van Weerdinge. Op weg naar Valthe begint het zachtjes
te regenen. Gisteren heb ik me nat laten regenen.
Vandaag wil ik droog blijven. Mijn lichtgewichtige
regenjas heeft vier openingen. Twee gaten voor mijn
armen, één gat om mijn hoofd in te steken en één
gat om mijn hoofd uit te steken. Het is elke keer een
hele tour om het juiste gat op de juiste plaats te krijgen.
Als dat gelukt is, begint de zon te schijnen. Als
ik de jas uit heb getrokken, begint het te regenen.
Vandaag is het weer erg wisselvallig en de regenjas
gaat in steeds hoger tempo aan en uit. In het bos over
een lang glibberpad lopend praat ik met een dame
die doet alsof ze mij goed kent. Aan het einde van
het gesprek vraagt ze of mijn wit pak te vuil is geworden
om nog te dragen. Als ik me realiseer dat ik
de afgelopen dagen geen wit pak heb gedragen, is ze
al tussen de bomen uit het zicht verdwenen. Ze heeft
de hele tijd niet tegen mij, maar tegen iemand anders
gesproken.
Alleen Raymond draagt een wit pak.
Raymond lijkt op een Mexicaanse klompendanser,
terwijl ik veel meer lijk op mezelf. Ik verdenk Raymond
ervan dat hij een doorgewinterde regendanser
is. Als ik wandel en ik ontmoet Raymond, dan regent
het altijd. Alle deelnemers aan de Drentse Wandel 4-
daagse hebben de buien deze week meebeleefd. Raymond
zelf heeft nooit last van neerslag, omdat zijn
sombrero meer regen tegenhoudt dan de grootste
paraplu.
Een prachtig keienpad, waarvan ik elk jaar
genoot, is het afgelopen jaar voorzien van een betonnen
fietspad. De achteruitgang staat niet stil. Bij de
Valther Tweeling, een hunebed voor twee personen,
groet ik Ria uit Almelo, die altijd op sandalen loopt,
maar vandaag dichte schoenen draagt.
In Valthe komen
we eerst langs het stationsgebouw, een kilometer
verderop bevindt zich het eerste perron en weer
een kilometer verder ligt de Spoorstraat. De rustpost
is bij de uitspanning Valthe. Omdat ik erg moe ben,
vraag ik naar de vertrektijd van de volgende trein.
Niemand van de aanwezigen schijnt de dienstregeling
te kennen. Dan staat er een man op die vertelt
dat hij dertig jaar geleden de rails heeft gestolen.
Het
einde komt in zicht. Een tegelpad, een klinkerweg,
een grindpad, een graspad, een asfaltweg, een voorrangsweg
en een fietspad voeren ons langs een onderduikershol
tussen dennen door naar een zandpad.
In het Valtherbos ontmoet ik Appie uit Heino, maar
dat is niet zo bijzonder, want een wandeling zonder
Appie is voor mij onvoorstelbaar. Bij de rust op de
camping Het Fruithof groet ik Richard uit Zutphen,
die bekend staat als een zeer vrolijke wandelaar. Voor
sombere mensen heeft hij altijd een opwekkende
boodschap. Op zijn vele vierkante meters grote witte
vlag met regenboog staat de tekst: Er is hoop.
Cor uit
Zeist biedt me een dure kop heerlijke koffie aan. Dan
spreekt een onbekende dame tot mij. Ze vraagt of ik
de broer van mijn broer ben. Als ik ja zeg, vertelt ze
dat ze de schoonzus van mijn schoonzus is. Ikzelf
ben de zwager van mijn zwager, maar de schoonzus
van mijn schoonzus kan dus een vreemde zijn. Ik ben
daardoor zo verbouwereerd dat ik geen verstandig
woord uit kan brengen. Ze weet alles over mijn broer,
bijvoorbeeld dat hij bij ‘t Haantje in ‘t Haantje van
‘t Haantje woonde, of in andere woorden dat hij bij
het gelijknamige café in de gelijknamige straat van
het gelijknamige dorp woonde.
Even later loop ik
Klijndijk uit naar de Zijtak, de bekende zijtak van het
Oranjekanaal. Na nog een perceel bos doemt Odoorn
in de verte op. In Odoorn nemen we niet de kortste
weg naar de eindstreep, maar de langste. Ik verdwaal
omdat een vrachtwagenchauffeur zijn voertuig voor
een zijweg heeft geparkeerd. Een wandelend jongetje
uit Emmen met een lijfwacht van militairen stuurt
mij op het rechte pad. In Nijmegen heeft hij mij op
de televisie gezien en dat vertelt hij mij op enthousiaste
wijze. Een toekijkend jongetje uit Odoorn, die
waarschijnlijk van de catechisatie komt, wijst naar
mij en roept: `Daar heb je Methusalem.’ Het einde
nadert. Om 16.10 uur passeer ik onder gejuich de finish
en ontvang ik vele felicitaties.
Na het nuttigen van een glaasje kruidenbitter verzamel
ik mijn eigendommen. Met tranen in de ogen
neem ik afscheid van het bed B-24 en denk ik aan de
bommenwerper B-24. Ik spoed mij naar de bushalte
om daar nog enige tijd in het aangename gezelschap
van Carien door te kunnen brengen.
Bij de bushalte
tref ik alleen maar mannelijke wandelaars aan. Een
Delftse winnaar van de gouden schoen staat er al
twee uur, maar Carien heeft hij niet gezien. De overige
wandelaars uit Enschede en Leiden hebben haar
ook niet gezien. Ze hebben net als ik gedroomd van
de blaffende waakhond, maar van een kussende Carien
weten ze niets. Zou mijn droom mij hebben bedrogen?
Na thuiskomst val ik spoedig in een droomloze
slaap. De volgende morgen heb ik weer zin in
wandelen.
Henk Bartelds
Aarde, water, vuur en lucht
Een geschikte gelegenheid om de streek van
‘t Harde te verkennen leek mij de Noord-
Veluwetocht van 26 november 2005. De
voortekenen halverwege de week ervoor waren
echter niet gunstig. Er was zware sneeuwval op
de Veluwe voorspeld en het KNMI bleek gelijk te
krijgen. In en rond Apeldoorn stond het verkeer
de gehele vrijdag stil. De bewegingloze file heette
eerst ochtendspits, daarna middagspits, dan
avondspits en tenslotte nachtspits.
Na een goedebedrust besloot ik in plaats van ‘s zaterdags op
zondag te gaan wandelen. Omdat het windstil en
zonnig weer was, ging ik in zomerkleren. Het vroor
nauwelijks en de sneeuw was gepekeld. Rond het
clubhuis van De Trekvogels aan de Adelaarslaan
te Apeldoorn lag echter nog een witte deken van
een halve meter dik. De organiserende vereniging
Zuiderkwartier bleek de tocht te hebben afgelast,
omdat ze bang waren dat het Veluwse bomendak
net als het pretparkdak van Koningin Juliana Toren
onder de sneeuwbelasting zou bezwijken. Ik
probeerde nog een stempel en een plaatje voor
mijn wandelboekje te krijgen, maar voor de tocht
van 25 m door de hoge sneeuw naar het clubhuis
kreeg ik slechts een kop versgezette koffie.
Omdat ik de Noord-Veluwetocht van WS’78 had
gemist, was ik er zeer op gebrand om haar Noord-
Kennemerlandtocht niet mis te lopen. Daarom sta
ik op zaterdag 10 december in alle vroegte op om
me naar Beverwijk te spoeden. Op spoor 3 van station
Apeldoorn kom ik de eerste wandelaarster al
tegen. Alie vertelt me dat oud-burgemeester Hubers
van Beverwijk is overleden. Ik heb in het verleden
vele conflicten met hem uitgevochten, die
ik allemaal heb verloren. Speciaal om hem te ontlopen
ben ik van Beverwijk naar Apeldoorn verhuisd.
Hij is toen onmiddellijk gaan solliciteren
en korte tijd later was hij burgemeester van Apeldoorn.
Enkele jaren geleden liep hij naast me op
de Waaldijk, toen we met vijftigduizend wandelaars
op weg waren naar de Wedren in Nijmegen.
Ik herkende hem meteen, maar omdat ik een nogal
onopvallend personage ben, herkende hij mij niet.
Het verdriet mij buitengewoon dat deze oude vijand
het tijdige voor het eeuwige heeft moeten verwisselen.
De trein zit vol wandelaars en hoe dichter we bij
Beverwijk komen, hoe voller de trein loopt. Zelfs
het Groningse Hoogezand-Sappemeer is vertegenwoordigd.
Amersfoortse Richard vertelt me
dat de treinconducteur zijn uniformbroek wilde
uittrekken om mij warme benen te bezorgen.
Maar het vriest minder dan vijf graden, zodat
ik mij heel behaaglijk voel. Na het instappen in
Apeldoorn, het overstappen in Amersfoort, Amsterdam
en Uitgeest en het uitstappen in Beverwijk
loop ik temidden van tientallen wandelaars
over de Breestraat en de Velserweg naar de Vondellaan
en daarin langs het Brandwondencentrum
en het Rode Kruis Ziekenhuis.
In mijn jonge jaren
woonde ik in de Laan van Blois te Beverwijk en
werkte ik bij Internationaal Vlam Onderzoek op
het Hoogovensterrein ergens in Heemskerk, Velsen
of Beverwijk. Mijn benedenbuurvrouw was
een brandwondendokter. Mijn vakgenoten en ik
probeerden ervoor te zorgen dat zij en haar confraters
weinig te doen hadden. Sedert de eerste
brandwondenspecialist van Nederland, dokter
Hermans, het Brandwondencentrum opstartte,
is er veel veranderd. De benzinepomp van Shell,
waarbij ik mijn auto op 30 april 1974 parkeerde,
is verdwenen. Mijn auto ook trouwens. Naast het
Rode Kruis Ziekenhuis praktiseerden vader en
zoon Hamann. Beide tandartsen hebben vaak hun
tanden in mijn tanden gezet. Op het bordje aan de
gevel staat hun naam ook vandaag nog tweemaal
vermeld. De oudste Hamann moet nu toch zeker
tachtig jaar oud zijn.
De start van de wandeling is bij het Nova College
aan de zuidzijde van Beverwijk op het zuidelijkste
puntje van het wandelparkoers. Het gehele
land is vertegenwoordigd. Ik zie een Tilburger,
een Hoornse, een Austerlitzer, een Nunspeetse en
ook nog een Beverwijker. Om precies één minuut
over negen begin ik aan de tocht, die me al snel in
het park Westerhout langs het Hoogovensterrein
voert. Ik speur het hele terrein af op zoek naar
een hoogoven. Als ik ernaar vraag bij mijn wandelvrienden,
wijzen ze naar een staalfabriek, of een
blokwalserij, of een cokesfabriek, of een knuppelwalserij,
of een sinterfabriek, of een bandwalserij,
of een palletfabriek, of een draadwalserij. `Bij die
rookwolk’, hoor ik iemand zeggen en hij wijst naar
een wolk waterdamp.
Hoogoven 7 werd in mijn
tijd in gebruik genomen en het bijzondere eraan
is dat er kort na de inbedrijfstelling een man is
verdwenen en dat er nooit een lijk is gevonden. Er
zijn wel een paar schoenen bovenop de hoogoven
aangetroffen. De meest geavanceerde detectieapparatuur
werd benut en alle uitgaande stromen
ruwijzer en hoogovengas werden onderzocht. Het
centrale binnenste van de hoogoven is echter onbereikbaar
voor meetapparatuur en niemand weet
wat zich daar bevindt en wat zich daar afspeelt. In
vakkringen noemt men het kerngebied sedertdien
de dode man. Dit verhaal heb ik uit doorgaans betrouwbare
bron en als ik eraan terugdenk, zie ik
allerwegen vlammentongen rond een reusachtig
vuur in de maag van de hoogoven en onderaan zijn
buik een geopende gulp, waaruit een straal vloeibaar
ijzer tevoorschijn schiet.
Gelukkig steek ik
nu de Zeestraat over, die tussendoor de installaties
van Hoogovens, dat tegenwoordig Corus schijnt
te heten, Nederland verbindt met de bij Amsterdammers
zeer geliefde badplaats Wijk aan Zee, en
bekijk ik het clubhuis van de scoutinggroep Admiraal
van Kinsbergen. Wie herinnert zich niet
de Slag bij de Doggersbank? Toen de admiraal
genoeg had van de zeeslagen, het zilte nat en de
schout-bij-nacht Zoutman vertrok hij naar Apeldoorn,
alwaar hij van zijn pensioen genoot en op
gezegende leeftijd de geest gaf.
De wandeling gaat helaas niet over Het Hoge Duin
in Wijk aan Zee, maar wel via de buitenwijken van
Beverwijk en Heemskerk naar de bossen, de duinen
en het strand. Vele malen heb ik het Noord-
Hollandse duinreservaat bezocht, maar vandaag
heb ik voor het eerst ervoor betaald. Het inschrijfgeld
voor de wandeltocht was daartoe met 50 eurocent
verhoogd. Ooit trimde ik met een Franse
beroepsgenoot, Patrick LeVaguerèse, en een
Duitse vakgenoot, Sigfrid Michelfelder, in dezelfde
waterleidingduinen, toen er een in het groen
geklede official aan kwam fietsen. Ik vroeg mijn
collega’s om zoveel mogelijk in hun landstaal te
praten, maar helaas opende ik tijdens de preek ook
even mijn mond en dat leverde een struise boete
op.
Alhoewel ik moet oppassen niet te struikelen
over de boomstronken of uit te glijden op de bevroren
vlaktes, wordt mijn aandacht voortdurend
naar de lucht boven me getrokken. Allerlei dieren
vliegen in het luchtruim kris-kras door elkaar. Ik
zie zwanen, walvissen en ooievaars. Zijn deze dieren
net als de Trekvogels aan de Adelaarslaan te
Apeldoorn overvallen door een strenge winter en
een witte wereld? Ik blijf erover piekeren tot ik
bij de Spaarpot in Heemskerk een steile trap moet
opklimmen. Uitgeput kom ik boven. Het uitzicht
is zeer beperkt. Ik zie geen duinen, geen Castricum,
geen strand, geen Beverwijk, geen zee, geen
Heemskerk, geen hoogoven en geen IJmuiden.
Wel zijn er boomtoppen om me heen en tussen de
hoogvliegende trekvogels boven me gaat weer een
bultrug voorbij. Waar zou de vinvis toch hebben
leren vliegen? Ik blijf tobben. Na twee uur wandelen
ben ik aan de voet van de Kruisberg. Even
voorbij Duinzicht krijg ik daar bij de familie Duin
op de Soeppost een heerlijke kop soep van een
Vaassense keukenprinses.
Al vele malen ben ik paddestoelen en ANWB-borden
met de aanduidingen Castricum aan Zee,
Strand Heemskerk en Wijk aan Zee gepasseerd.
Vuur en lucht heb ik genoeg gezien, maar aarde en
water nog maar weinig. Ik weet natuurlijk wel wat
zich onder mijn voeten aan de onderkant van het
gras en de stenen bevindt, maar ik verlang naar
de kale aarde, naar het rulle zand van het strand.
En dan is het zo ver. Vanuit een duinpan naar boven
klimmen betekent telkens twee passen klauteren
en één stap terugglijden totdat het strand
en de zee tevoorschijn komen. Ik ren en struikel
naar beneden en tussen paal 48 en paal 49 bereik
ik het water. Bij de duinen is het zand te pulverig
om flink door te stappen, maar langs het water
stevig genoeg. Omdat het wassende water zijn
hoogste punt heeft bereikt, is er slechts een smalle
strook beschikbaar voor de wandelaars en moet er
voortdurend opgepast worden voor de branding
en voor natte voeten.
Op dit strand heeft de Wan
Chun jarenlang gelegen. Met een IJmondse wan-
delaar heb ik daarover herinneringen opgehaald.
Vanwege een stevige storm uit het zuidwesten had
de Wan Chun de haven van IJmuiden gemist. In
Beverwijk zijn de Chinese matrozen van boord gehaald
en het schip is in Heemskerk op de kust geslagen.
Er werd een geul naar zee gegraven en het
schip zou daarna van het strand worden gesleept.
Een nieuwe storm zorgde er echter voor dat de
Wan Chun tien meter hoger op het strand terechtkwam.
Het bleef lang daarna voor dagjesmensen
een geliefde bezienswaardigheid met een viskraam
en een patatzaak tot de volgende storm de Wan
Chun deed verhuizen naar Castricum om daar te
kapseizen. Uiteindelijk is de boot afgevoerd naar
hoogoven 7.
Een zeer populaire toeristische attractie
bij paal 46 was en is het eerste naaktstrand
van Nederland. Ik weet niet waarom, maar vandaag
liggen er weinig ongeklede dames en heren
op het strand. Nochtans komt de strandwandeling
hier ten einde. De duinovergang vraagt wederom
een grote inspanning, maar levert nogmaals een
prachtig uitzicht op.
In een duinvallei ontdek ik een bord met erop een
wijsvinger met daaronder de tekst Vliegveld. Toen
ik nog in Kennemerland woonde, fietste ik vaak
door de duinen en stopte ik bij het vliegveld om
naar de opstijgende en dalende vliegtuigen te kijken.
Soms verdwenen ze achter de duinen en dan
verwachtte ik even later een grote vuurbal te zien,
zoals in Amerikaanse films. De door mij geziene
zwanen waren vermoedelijk toestellen van KLM
en de ooievaars waren Airbussen. En de vliegende
bultruggen waren geen walvissen, maar Boeings
747.
Nu herinner ik me dat alle van Schiphol vertrekkende
vliegtuigen over mijn flat aan de Laan
van Blois vlogen. Mijn buurman was zelfs een met
een verrekijker uitgeruste gerenommeerde vliegtuigspotter,
die van elk passerend vliegtuig de
eindbestemming kon opnoemen.
Bij het oversteken
van de Johanna’sweg in de duinen van Castricum
moet ik al weer aan vroeger denken. Mijn
huisarts, Marius Plantinga, heeft zich aan deze
straat op 30 april 1974 in het Johanna’s Hof te
goed gedaan aan de heerlijkste pannekoeken van
de Nederlandse kust. Althans hij heeft mij ‘s morgens
opgebeld om mij zijn plannen mee te delen
en laat in de middag belde hij weer om te vertellen
dat hij bij vrienden aan de Warande verder ging
feesten. Ik krijg er honger van en verlang naar de
Grote Rust in De Clinghe te Bakkum. Helaas is de
soep uitverkocht. Het is te hopen dat de reguliere
gasten en patiënten niet de hond in de pot zullen
vinden.
Na de rust gaat de expeditie langs een hertenkamp
vol prachtige damherten onder leiding van de majestueuze
prins Bambi, die zijn mooiste gewei had
opgezet. Even later loop ik door de buitenwijken
van Castricum en langs het NS-station, waarvandaan
luie lopers per openbaar vervoer tot vlakbij
de finishlijn kunnen reizen. Dit vertel ik omdat
een gezelschap Castricumse dames een korter traject
vanaf het strand over de Hoofdweg langs het
vliegveld hadden genomen. Ik ben van een heel
ander slag, omdat ik zo vaak verdwaal dat ik elke
tocht tussen de 10 en 50 % extra kilometers maak.
Over steenslagwegen, driesprongen, bospaden,
vijfsprongen en asfaltstraten gaat de reis verder
naar Heemskerk. Voor we het dorp binnengaan bezichtigen
we eerst het Slot te Heemskerck, Kasteel
Marquette, dat vroeger diende om de Hollanders
te beschermen tegen de Friezen. Het slot heet tegenwoordig
Château Marquette en Friezen zijn er
ook welkom, mits ze Frans spreken.
Ik loop door
naar de koffiepost bij de familie Post. Vervolgens
wandel ik samen met een Hoofddorpse en een Abcoudenaar
door de muziekbuurt van Heemskerk
en daarna door het park rond het Slot Assumburg.
De middeleeuwse jonkvrouwen en edelknapen
hebben het kasteel verlaten en er zijn hedendaagse
meisjes en jongens ingetrokken. Het slot is een
jeugdherberg geworden.
In het grensgebied tussen
Heemskerk en Beverwijk is er nog een fruitpost,
waar malse mandarijnen worden verstrekt.
De laatste etappe gaat naar en door de binnenstad
van Beverwijk. Het gezicht van de barokke façade
van de Wijkertoren doet mijn hart sneller kloppen.
In de Breestraat, de Kalverstraat van Kennemerland,
wordt duidelijk dat de schimmel weer op stal
staat en dat de tijd van de rendieren is aangebroken.
Ik kijk om me heen in de hoop het gezicht van
dokter Plantinga te herkennen. Graag zou ik me
willen verontschuldigen voor het feit dat ik hem
op 30 april 1974 zo vroeg in de avond op het feestje
bij zijn vrienden heb gestoord. Waarschijnlijk
wist hij dat ik aan de telefoon was, want hij nam
zelf op. Dat kon ik zien vanuit de flat waarin ik
woonde.
Na de Breestraat kom ik in de Zeestraat,
alwaar ik toentertijd mijn wandelschoenen en
mijn sportkleding betrok bij de grote wielrenner
Ab Geldermans. Langs de praktijk van de tandartsen
Hamann en Hamann bereik ik het eindpunt
in het Nova College om precies 11 minuten voor
vijf en heb ik 40.005 meter afgelegd. Op weg naar
het station passeer ik weer het Rode Kruis Ziekenhuis.
Op 30 april 1974 ging ik daar met mijn
vrouw Barbara om 1 minuut over 8 ‘s avonds naar
binnen en even later arriveerde mijn huisarts en
kort daarna ook mijn oudste zoon Henrik. Na zijn
ontslag uit het ziekenhuis heeft het welhaast een
jaar geduurd voor Henrik kon wandelen.
Henk Bartelds
Griezelige Kempenlandtocht (2005)
Het toilet in de trein van Apeldoorn naar
Eindhoven was op 4 augustus zeer schoon.
Er was zelfs geen snipper papier te ontdekken.
Mijn toiletpapier voor noodgevallen tijdens
de Kempenlandtocht van OLAT zat in mijn rugzak
op mijn zitplaats in een overvolle coupé. Het licht
ging uit. Toen ik de deur opende, zag ik een spierwit
spook. Ik deed het bijna in mijn gekleurde broek.
Op het perron in Eindhoven vroeg een medereiziger:
‘Ik zag uw folder van de Kempische Wandeldagen?
Welke afstand gaat u lopen?’ ‘Vandaag 5 kilometer
en morgen 75’. Hij keek me ongelovig aan.
De chauffeur van de bus naar Geldrop was een sieraad
voor zijn maatschappij. Hij wees me de kortste
weg naar de sporthal. In De Kievit zag ik vele wandelvrienden.
Om 23.00 uur klonk het startschot mij
als muziek in de oren. Samen met Livingston van
Schotland begaf ik mij op weg, maar na 100 meter
moest ik hem laten gaan. Om redenen van privacy
heb ik de namen van medewandelaars zelf bedacht.
In Geldrop liep ik langs het St. Annaziekenhuis.
Een jaar geleden bracht ik vanuit Someren een bezoek
aan het St. Anna. Ik mocht er blijven slapen.
Een verpleegster zei dat ik het wandelen beter kon
vergeten. In de kantine ontmoette ik Jan van Mierlo,
met wie ik een kop koffie heb gedronken. De spelers
van PSV liepen er ook rond op zoek naar hun ploegarts.
Een eind verder in een donkere-bomenbos
was de onderwereld door OLAT opengezet. Voor
me liep een magere wandelaar, dacht ik, maar het
bleek een skelet te zijn. Geesten en zombies slaakten
afgrijselijke kreten en tussendoor zongen ze Kerstgezangen
en Sinterklaasliedjes. Ik griezelde en
zweette. Plotseling dook graaf Dracula voor me op.
De vampier schrok zich dood. Waarschijnlijk dacht
hij de Heilige Hendrik te zien. Lange tijd bleef het
pikkedonker op de route. Lucky Luke schiet sneller
dan zijn schaduw, maar mijn schaduw wandelt sneller
dan ik. Een paar keer zag ik het silhouet van mijn
hoofd tientallen meters voor me uit.
Bij een paddestoel
werd soep opgediend. Ik koos voor groentesoep,
omdat van tomatensoep mijn baard verkleurt,
waardoor ik op Hendrik de Achtste ga lijken. Na
de rust zette ik samen met Kees van Breda en Appie
van Heino koers naar Valkenswaard. De auto’s
voerden groot licht, zodat ik na korte tijd niemand
en niets meer zag. Toen mijn ogen de verblinding
hadden verwerkt, liep ik alleen tussen de bomen. Ik
was verdwaald en besloot terug te keren. Een groep
onder leiding van Bernadette van Geffen was ook
de weg kwijt. Op een driesprong in Zeelberg bleek
een pijl scheef op de weg te staan. Daar ontmoette
ik Marie Louise van Geldrop en Tilburg en Rob van
Amsterdam et de la Suisse, met wie ik een groot
deel van de tocht ben opgetrokken.
Op de rust bij
de Venbergse watermolen hoorde ik dat er nog zes
wandelaars achter me liepen. Ik verliet de rust tegen
sluitingstijd en ging in goed gezelschap op weg
naar de volgende stop in Bergeijk. Een zwarte kat
bewaakte daar de rust. Ik ben niet bijgelovig, maar
sidderde toch. Ik verwachtte elk moment een heks
op een bezemsteel voorbij te zien vliegen. Het is
landers, na de omwenteling van 1830. België werd nog
steeds bedreigd door de Hollanders, om het leger paraat
te houden aan de noordgrens overwoog Koning Leopold
I tot de oprichting van 1 groot legerkamp. Tot dan zag
men de Grote Heide van Beverlo als niets dienende. De
heide was een nachtmerrie voor iedereen, er werd daar
gemoord, en er waren lafhartige overvallen. In 1834
werd er in vier maand tijd een kamp opgericht. De komst
van de militairen bracht letterlijk en figuurlijk leven
in de brouwerij. Dit trok natuurlijk ook handelaren en
andersoort mensen aan. Dit alles groeide zo snel dat
daaruit op 7 juli 1850 een nieuwe gemeente werd geboren.
Bourg-Leopold, later vertaald naar Leopoldsburg.
Een gedeelte van het kamp is nu museum, maar het is
ook nog operationeel voor beroepsmilitairen.
Jammer dat het natuurschoon van de Kempen gedurende
de nacht zo slecht zichtbaar is. In Riethoven
waren door de straatverlichting de witgepleisterde
villa’s goed te zien. In Apeldoorn is het pleisterwerk
verwijderd van de grootste villa alhier. Koningin
Juliana was er indertijd erg op tegen, omdat ze tussen
de witte muren van Het Loo was opgegroeid.
Bij het café Van Sebille serveerden een knappe dame
en een meneer met een enorme snor heerlijke soep.
Ik maakte er een praatje met Jan van Tiel over Teo
Tiel en Flipje Elst. Jan stopte er mee, omdat zijn
voeten het hadden begeven. Ik adviseerde hem op
zijn handen verder te lopen, maar dat durfde hij
niet aan.
Voor de kerk in Tienhoven sloeg ik voor de
derde keer rechtsaf. De eerste en de derde keer was
dat tijdens Kempenlandtochten en de tweede keer
tijdens de Kennedymars van Bergeijk, waarvan de
route ter plaatse ook versierd was met pijlen van de
Kempenlandtocht. Bij volgens mij volstrekt overbodige
verkeerslichten op de Keersopperdreef kreeg
ik door dat ik verdwaald was, maar ik weigerde om
het hele stuk terug te lopen. Gelukkig ontdekte ik
in de omgeving van Waalre het juiste parkoers weer.
Op de Volmolenweg werd ik ingehaald door Marcel
van Uithoorn. Hij gaf me in de vroege ochtend
wandelles en hij vertelde over de Centuriontocht,
een dubbele Kennedymars, in Groot-Brittannië in
het weekend ervoor.
Bij de volgende rust ergens in
Kempenland bleek het dag te zijn. Ik val graag een
beetje af tijdens het wandelen, maar de overvloedige
verzorging maakt dat moeilijk. Wist u dat om
een kilo vet te verbranden er door zwaargewichten
80 en door lichtgewichten 160 kilometer gewandeld
moet worden.
Ik liep verder naar het volgende
dorp, waarvan ik vermoedde dat het Veldhoven was.
Daarna kwam er een lang fietspad langs een autoweg
met aan het einde weer een rust. Ik vroeg hoe ver
het nog naar Eindhoven was. Nog honderd meter,
was het antwoord. In Eindhoven verdwaalde ik twee
keer. Door eigen schuld miste ik de Elfenbanklaan.
Ergens in deze contreien passeerde ik de Parélaan.
Ambroise Paré was een Franse arts, die geboren is
rond 1500. Zijn bekendste patiënt was koning Henri
Deux de Valois, die tijdens een toernooi een lans in
zijn oog kreeg. Zijn weduwe, Catharine de Medicis,
heeft tijdens de Bloedbruiloft van haar dochter
Marguerite de Valois en de latere koning Henri
Quatre de Bourbon een schoonvader van Willem
van Oranje en een voorvader van koningin Beatrix
samen met vele andere Hugenoten laten vermoorden.
Mijn oudste zoon is in het Julianaziekenhuis
in Apeldoorn nog door dokter Paré behandeld voor
een gebroken arm. De dokter moet toen wel stokoud
zijn geweest. Op het Rendierveld liep ik over
het trottoir aan de rechterkant. De pijlen stonden
op de rijbaan aan de linkerkant, bleek later. Samen
met Marie Louise en Rob liep ik terug om de Hazenloop
te zoeken. Enige tijd later zagen we op weg
naar KC De Kempen de kerktoren van Geldrop verschijnen.
Marie Louise vroeg waarvoor KC stond.
Volgens mij betekent het kynologenclub. Zij heeft
het niet zo op honden en ik ook niet. Toen ik klein
was, werd ik door een keffertje in mijn bil gebeten.
In de kynologenclub verwachtte ik slechts één enkele
hond aan te treffen, omdat ik wist dat Shirley
van Weert, een King Charles Cavalier, er de leiding
heeft en geen concurrentie duldt.
In de kantine
bleek dat wij de laatste lopers waren. Iedereen achter
ons had er de brui aan gegeven. Iets na 11.00
uur had ik er 55.100 meter op zitten. De pasta was
heerlijk en het gebakken eitje zalig. Daarvoor bedank
ik Conny, Theo en Shirley van Weert en de
andere organisatoren.
Terwijl Marie Louise en Rob zich naar de massagetafels
spoedden, vertrok ik tegen de middag naar
Nuenen. Ik mijd masseurs sedert een wandelaar
me in de Ganzenheuvel te Nijmegen vertelde dat
hij na de massage meer pijn had dan ervoor. Ik heb
hem aangeraden zich de volgende keer niet in een
nachtclub te laten masseren. Ik moest nog 25.820
km en had daarvoor ruim 7 uur. Dat was geen eenvoudig
karwei. Voor me uit liep een groep wandelaars,
die frisgewassen aan de Kempische Wandeldagen
waren begonnen. Het lukte me niet ze in te
halen.
Ik besloot van het Kempenlandschap te gaan
genieten. Kronkelende zandpaden in dichte bossen
met hanekammen, braamstruiken en vliegenzwammen
tussen het naaldhout en de loofbomen, sloten
en kanalen met waterlelies en gele plompen, waartussen
bleshoenders rondzwommen. De rode snavel
van een waterhoen was mooier dan de witte bles van
een meerkoet, terwijl de meerkoet op zijn schoonst
was toen hij trappelend en fladderend over het water
rende.
Op een golfterrein was een beginnende
golfer bezig een albatros te fabriceren op een par-4
hole. Ik werd zo afgeleid dat ik niet meer op de pijlen
lette. Bovendien kon ik me niet voorstellen dat een
gewone jongen, zoals ik, over een golfterrein mocht
lopen. Golfen is een sport voor notabelen, terwijl
een eenvoudige man gaat klootschieten.
Even later
wandelde ik Nuenen binnen. Dat gaat snel, dacht
ik. Lange tijd heb ik getwijfeld. Ik zag wel steeds
OLAT-pijlen, maar die stonden haaks op de weg en
wezen naar brandkranen. Ik besloot terug te keren
en ik zette om niet meer te verdwalen mijn leesbril
op. Met angst in mijn hart liep ik het golfterrein op.
De ballen vlogen me om de oren. Na twee uur lopen
had ik tot aan de rust 6200 meter afgelegd. Ik nam
een drankje dat ik met een blauwe knoop betaalde.
Na het oversteken van een spoorweg werd het erg
druk. Duizenden mensen wandelden er rond. Bij
de ingang van Bloem en Plant zag ik alleen maar
Blik op Gras. Ik moest snel opzij springen, toen een
blikken gevaarte me van de weg wilde rijden. Links
van me zag ik een hoge berg, waarop mensen aan
het golf spelen waren. Ik vermoed dat daar wel een
miljoen slagen nodig zijn om de bal in het gaatje
te krijgen.
Na het passeren van een viaduct liep ik
tussen heidevelden met veel struikheide en weinig
dopheide en door zanderige bossen. Voor de tweede
maal stapte ik Nuenen binnen. Toen ik de steeg van
de Aardappeleters van Van Gogh bereikte, wist ik dat
ik tijdig de finish zou halen. Op het Trappistenterras
bij Schafrath heb ik een trappist gedronken. Ik
vertrok toen Marie Louise en Rob arriveerden. Het
korte-broekenweer werd steeds beter. Het begon
eerst zachtjes te regenen en daarna harder. Ik moest
mijn regenjas uit mijn lucifersdoos aantrekken. In
een tunnel kwam een verzorger me tegemoet met
een Veghelse reep. Een eind verder was de laatste
rust met wederom een goede verzorging.
Het laatste
stuk langs een rivier en een kanaal heb ik afgelegd
met Jan van Best, wiens familie vroeger sigaren
maakte. Hij wandelde de officiële 110 km, terwijl ik
door mijn dwaalpartijen onofficieel 110 km heb gelopen.
Tijdens ons gesprek bleek dat wij wandelden
om te ontspannen van de dagelijkse spanningen en
inspanningen. Een half uur te vroeg waren we om
18.30 uur aan de finish. Het behaalde diploma laat
ik inlijsten om op te hangen in het toilet. Rob en ik
werden door een OLAT-medewerker van Geldrop
naar het station van Eindhoven gebracht. Het enthousiasme
en de kwaliteit van de OLAT-organisatie
heeft op mij diepe indruk gemaakt.
Henk Bartelds
Henk Bartelds loopt
honderdste Kennedymars
‘Ik heb mijn leven lang op kantoorkrukken gezeten. Ik merk gewoon dat ik beweging nodig heb’. Henk Bartelds kreeg
die beweging aanvankelijk (‘Toen ik nog aan de kust woonde’) door strand- en veldlopen, maar sinds 1993 wandelt
hij. Kennedymarsen vooral. Eind september liep hij zijn honderdste.
Hij had gepland zijn honderdste te lopen in
Maasland, de plaats waar hij (‘Lang geleden,
op 11 september nog wel’) in het huwelijk trad.
De kerk waar het huwelijk werd voltrokken staat op de
stempelkaart afgebeeld. Maar de Kennedymars in
Maasland werd afgelast, vandaar dat Bartelds de
honderd volmaakte in Leerdam. Een bos bloemen en
een beker van de organisatie vielen hem na afloop ten
deel. Immers, niet zo heel veel wandelaars doen het
hem na. ‘Ik ben de vierde die erin slaagt. De andere
drie komen uit Limburg en Noord-Brabant. Ik ben wel
de eerste van buiten de OLAT en van buiten de
KNBLO-NL’, zegt hij.
In 1993 wandelde de nu 64-jarige Apeldoorner voor het
eerst. Viermaal dertig kilometer tijdens de Vierdaagse
in zijn woonplaats. ‘Ik was daarna zo stijf als een
plank. Het heeft me een week gekost om weer een
beetje los te komen’, blikt hij terug. Desondanks bleef
hij steeds een trouwe deelnemer aan de Apeldoornse
vierdaagse Daarnaast ging hij winterseries lopen en
andere tochten van 30 of 40 kilometer.
Dat hij altijd met openbaar vervoer reist is een van de
redenen dat hij uiteindelijk bij de Kennedymarsen is
uitgekomen. Die beginnen namelijk niet, zoals andere
tochten, ’s ochtends al vroeg, zodat hij met bus en trein
op tijd bij de start kan komen en de volgende dag nog
tijd genoeg heeft om weer naar Apeldoorn terug te
keren.
Zijn eerste tachtig kilometer liep Bartelds in de Nacht
van Zwolle, in 2000. ‘Daar dachten velen dat ik het niet
zou redden. Maar ik haalde de streep, al was ik op het
eind wel uitgeput. Een paar meisjes
vonden wat ik had gedaan zo bijzonder,
dat ze me een pilsje gaven’, herinnert
hij zich.
De tweede Kennedymars liep hij in
Odoorn. ‘Ik had me ingeschreven voor
de Drentse Wandel4Daagse. Toen ik
me de woensdagavond tevoren meldde,
merkte ik dat er ook een Kennedymars
was. Die heb ik toen maar gelopen.’
Sindsdien is hij elk jaar bij deze opmaat
voor het Drentse vierdaagse wandelevenement
present geweest.
En er volgden Kennedymarsen in
andere plaatsen, elk jaar meer. Dit jaar
heeft hij er zelfs negentien gelopen,
alleen die in Amerongen en Geldermalsen
hadden de Apeldoorner niet aan
de start staan.
Om nog dit jaar de honderd te kunnen volmaken moest
hij er zelfs twee in één weekeinde lopen. Dat waren die
in Haaksbergen en Bergeijk. ‘Ik had geen idee of ik dat
zou kunnen, maar het was een enorme stimulans dat
een van de anderen die er honderd op hebben zitten,
tegen me zei dat ik het niet zou redden.’ En zo startte
Bartelds vrijdagavond 19 september in Haaksbergen,
ging zaterdag na de finish direct met bus en trein (‘Een
keer of zes overstappen’) naar Brabant en was nog
precies op tijd om in Bergeijk om 22 uur aan opnieuw
tachtig kilometer te beginnen.
‘Ik wist echt niet of ik het zou kunnen, maar dacht: ik
zie wel. Ik heb dat weekeinde geen problemen gehad,
alleen soms de neiging m’n ogen dicht te doen.’Geen
wonder, Bartelds was dat weekeinde ongeveer zestig
uur onafgebroken in touw.
Ging het hier vrij probleemloos, problemen heeft
Bartelds in al die jaren onderweg ook wel gehad.
Eenmaal kwam hij zelfs voor een paar dagen in het
ziekenhuis terecht. Dat neemt niet weg dat hij, zolang
hij het kan volhouden, doorgaat met Kennedymarsen
wandelen. Nog langere afstanden trekken hem niet zo.
Ooit liep hij eens een honderd kilometer, maar ‘daar
lopen vooral de snellere jongens en ik ben niet zo snel.’
Behalve het willen bewegen vindt Bartelds het sociale
aspect van het wandelen ook erg belangrijk.’Je praat
met iedereen. Op de kleinere Kennedymarsen, met zo’n
tweehonderd deelnemers, ken ik er zeker honderd.’
De Apeldoornse werktuigbouwkundige ingenieur, die
werkzaam was als wetenschappelijk medewerker bij
TNO en daarvoor bij Hoogovens, merkt hierbij op dat
meer mensen hem kennen dan andersom.
Daaraan zal het feit dat hij een opvallende verschijning
in het wandelpeloton is, niet vreemd aan zijn: een lange
zilveren haardos en een volle baard van dezelfde kleur
en …altijd in korte broek. ‘Ooit liep ik ergens waar al
kort na de start iemand onderkoeld moest uitvallen.
Iedereen verwachtte dat ik wel een lange broek zou
aantrekken, maar ik bleef in m’n korte broek lopen.’
Waarom altijd een korte broek? ‘Ik zal het wel snel
warm hebben’, veronderstelt hij. Om eraan toe te
voegen: ‘Ik krijg nergens zoveel commentaar op als op
m’n benen.’
Tot slot: wat vindt hij de fijnste Kennedymars om te
lopen? ‘Degene waar ik mee bezig ben is altijd de
mooiste. Verder ligt het eraan welke mensen ik er
tegen kom. En de organisatie moet enthousiast zijn.’
Jan Vukkink
Drentse wandel-4-daagse
Tussen Koninginnedag en dodenherdenking
Zullen op Koninginnedag de piketpalen langs de
route van de Kennedymars in Odoorn oranje gekroond
zijn? Daaraan denk ik als ik met bed en bagage
door Apeldoorn fiets. In Odoorn loop ik nachtwaker
Marcel met op zijn bagagedrager een teckelse waakhond tegen
het lijf. Na bonje met een boze figurant verander ik nu
elke naam in mijn verslag, vaak zelfs tweemaal. De details
van de hernieuwde kennismaking vertel ik niet, omdat het
verhaal dan te langdradig wordt. Er stopt een Mercedes en
Tine uit Spanbroek, met wie ik de Kennedymars van Sittard
heb gelopen, steekt haar hoofd uit het raam. In de eetzaal
van het tentenkamp kus ik de mooie Carien uit Helmond.
Na het souper trakteer ik op Beerenburg, omdat mijn zoon
Henrik jarig is. Dan vertel ik Esselien, de Odoornse routeleider,
dat de Apeldoornse routeleider een koninklijk lint
heeft gekregen.
Om 22.00 uur valt het startschot. Cor uit Zeist achtervolgt
mij. Terwijl ik elk weekend wandel, rust hij uit. Cor is het
levende bewijs dat rust niet roest. Bij het Bosbad loopt op
de Zweeloërweg Koninginnedag ten einde en begint hemelvaartsdag.
Op deze dag ben ik ooit toezongen met de
titelsong uit de musical ‘Jesus Christ Superstar’. De vaart
zit er goed in op de steeple chase naar de hoogste kerktoren
van Drenthe. In Happerei De Linde te Sleen neem ik
de broodnodige rust. ‘Ik ben in een prachtig land’, schreef
Vincent van Gogh 125 jaar geleden. Ik loop over paden en
lanen van Diphoorn naar Erm, terwijl de lichtwolken van
de Emmer industrie de opkomende zon imiteren. Ik drink
een koude rakker in café Wielens in Noord-Sleen voor ik
naar café ’t Haantje ga. Tot mijn verrassing blijkt ’t Haantje
in Odoornerveen te liggen. Waar woont mijn broer Dries
dan? Ik twijfel tussen huisnummer 45 en 54. Ik bestel een
telefoonboek. Hij staat er niet in. Op huisnummer 45 woont
iemand anders en volgens de bardame ligt huisnummer 54
aan de verkeerde kant van de weg. Vanaf het Oranjekanaal
loop ik via een omweg naar de tent in Odoorn. Onder het
eten van een ei rust ik uit van de vermoeienissen.
Na het ontbijt begin ik om 6.15 aan nog 40 km. De zangvogels
zingen vrolijke deuntjes, terwijl een specht de maat
tikt. Door de tunnel De Schaapstreek loop ik langs de overwoekerde
steen 117 naar de camping De Brabander in het
Kibbelveen. In Drenthe zijn alle stenen genummerd, zodat
je niet kunt verdwalen als je de nummers uit je hoofd kent.
Vervolgens ga ik met Willem uit Austerlitz langs de Kibbelkoele.
In de Happerei vertel ik Ludo uit Antwerpen, die op
Internet mijn naam miste op de ranglijst van de Kennedylopers,
dat ik een geheim aantal Kennedymarsen heb gelopen.
Op de Lootjesbergen hoor ik luid gepraat dat me doet
denken aan Nicole uit Helmond, maar de omroeper van een
trekkertrekwedstrijd blijkt de dader. Willem legt als expert
op het gebied van gemotoriseerde sport mij de details uit.
Bij de wagenrust naast steen 401 drink ik bekers rood bie-
tenvocht. Door Erm gaat het terug naar Sleen, waar bij de
Happerei dranghekken zijn geplaatst voor een fietswedstrijd.
Ik denk aan de slagzin: Drink voor je dorst krijgt. Maar als
supporter van de Apeldoornse Geheel Onthouders Voetbal
Vereniging mag ik niet drinken. Ik neem toch een koude rakker.
Langs seniorenwoningen en een laatste rustplaats lopen
we naar café Wielens in Noord-Sleen. Na een glas, een hap
en een plas ga ik als de regen ophoudt verder. Een boer gebruikt
hemelvaartsdag om zijn land te voorzien van stuwwallen
en morenen. Een fietspad loopt naar ’t Haantje. Het
lijkt Amsterdam wel met de huisnummers 55C, 55B en 55A .
Mijn broer maait het gras. Terwijl het buiten regent, kunnen
we binnen bijpraten. Richard uit Zutphen roept mijn naam
en hij begeleidt mij zonder zijn gebruikelijke vlag over de
brug van het Oranjekanaal naar café ’t Haantje. Daar lever
ik mijn laatste consumptiebon in, terwijl het buiten hagelt.
Om 17.15 uur bereik ik de finish. De finishcontroleur hangt
mij een mooie halsband met daaraan een prachtige medaille
met daarop het cijfer 8 om.
Na het diner en de borrel ga ik op de onderste verdieping
van mijn stapelbed liggen. Het vriest in mijn bed. Lag er
maar een warm lichaam naast mij. Om 6.00 uur loopt de
wekker af. Het ontbijt begint om 6.30 uur. Ik volg de geheugentraining
van omroep MAX op de tenttelevisie. Van de
tien antwoorden heb ik er één goed.
Om 7.00 uur is de start van de 40 km, maar ik ben pas om
7.30 uur ontdooid. Langs akkerland, door tunnel en bos en
over het schapenpark, waar geen hond wordt toegelaten,
gaat de tocht naar het afgebrande theehuis van Poolshoogte.
Met Dita uit Olburgen praat ik over de blindengeleidehond,
die zijn bazin rond het schapenpark moet leiden. In
Schoonoord ligt bij een Zijtak van het Oranjekanaal een
roestig schip op de wal. Zou het de Ark van Noach zijn? In
het Openluchtmuseum boezemen Ellert en Brammert mij
ontzag in, omdat ze de hunebedden uit Scandinavië hebben
gehaald. Volgens Esselien is Brammert door Marieke geschoren,
maar volgens mij was het Ellert. Al zijn haar lag op
de grond, maar zijn hoofd zat er nog aan vast.
We steken het
Oranjekanaal over en door bos en langs heide lopen we naar
de Wezuperbrug. Een Rhodesian Ridgeback uit Zimbabwe
kruist ons pad. In het recreatiepark ’t Kuierpadtien kuier ik
naar de bar om een trappist te bestellen. De ober zoekt de
kasten en laden af tot ik naar de tap wijs. In Eeserveen bestel
ik bij de roodharige Heleen een kom soep van 1 euro. Op
een natuurpad struikelen we over een opvliegende fazant.
Bij De Aanhouder Wint in Eesergroen schud ik de hand van
de controleur in rolstoel. In het bos bekijken we een gedenkteken
voor kinderen, die na de oorlog zijn opgeblazen door
blindgangers. In Odoorn verlaat ik Dita, omdat ik de stal
ruik. Als ik de eindstreep nader, word ik bijna aangereden
door de Orrebloazers. Ik mis hun muziek. In een tocht zit
van oudsher 10% speling.
Ik finish om 5.05 uur, dus precies
op tijd. Mijn keycard wordt gescand door het meisje Marieke.
Van Ellert en Brammert zegt ze niets te weten. Om 17.17
uur finisht Dita, dus precies op tijd. Tijdens het avondeten
zit ik aan tafel met Carien uit Helmond en Josephine uit
Gramsbergen. Ik eet als een wolf en tegen de kou drink ik
Friese kruidenbitter. In bed houd ik zoveel mogelijk kleren
aan. Tijdens het ontbijt van 6.30 uur haast ik me, zodat ik
om 7.00 uur kan starten.
Samen met Willem start ik achter de voorhoede. Op de
Hoofdweg van Odoorn gaan de koplopers richting Klijndijk,
terwijl wij de juiste route volgen. Over heide, voorbij akkers,
langs een hunebed en door een bos trekken we naar het
zwemparadijs De Leewal. De tocht gaat langs een eenzame
boom voorbij een monument voor een neergestorte Amerikaanse
bommenwerper en door rustige wijken van Exloo
naar HR De Meulenhoek in de Hoofdstraat, waar we een
gevulde cola drinken. Op het aanstaande schapenscheerderfeest
zou ik volgens Willem meer wol opleveren dan een
Drents heideschaap.
Over zandwegen en keienpaden lopen
we naar een verzetsmonument. Wat is er deze dagen veel
te zien aan natuurschoon en historische overblijfselen. De
Prinses Beatrix Eik staat majesteitelijk tussen de stalmeesters,
adjudanten en lakeien. De sluis in het kanaal Buinen-
Schoonoord suggereert dat het waterpeil in Groningen lager
is dan in Drenthe. Bij het Hunebedcentrum te Borger drink
ik op het terras een Drentse lekkernij. Langs het grootste
hunebed van Drenthe en door het centrum van Borger spoeden
we ons door het Hunzedal naar Ees. In het restaurant
van het Land van Bartje begroet ik Cor en Greetje uit Zeist.
Daarna ga ik met Willem verder. Voor ons zorgen een aantal
dames voor een prachtig uitzicht. Op Poolshoogte lessen we
nog een keer onze dorst. Om 16.45 hebben we weer 40 km
afgelegd.
Na het feestmaal ga ik met Carien douchen op het Harm
Kuiper Sportpark, maar ze keert terug voor een handdoek.
De douche is gevuld met Delftse stadgenoten van mijn ex.
Ik hoop dat het goed gaat met Barbara. De avond wordt besloten
met het blarenbal. Als de honderdvoudige Kennedywalker
Adje uit Eindhoven op een video langsloopt, tracht ik
de aandacht van Carien te trekken. Op weg naar bed, vraagt
ze waar ik de hele avond ben geweest. ‘Vlakbij jou’, antwoord
ik. Zou ze een tunnelvisie hebben? In Rigoletto zei
Verdi het al: La donna è mobile. In de liefde is de vrouw
mobiel. Barbara had dat ook. Ze liep liever weg dan dat ze
wandelde.
Op zondag kondigt de spreekstalmeester maatregelen aan
om ieders thuiskomst voor de Dodenherdenking te garanderen,
waarna om 7.00 uur het startschot valt. Voorbij camping
De Fruithof in Klijndijk passeren we weer een hunebed.
Graag had ik in de tijd van de hunebedbouwers willen leven,
omdat de huidige tijd mij triest stemt.
In het Dorpshuis van
Weerdinge bestel ik een opkikkkertje. Op de Oude Roswinkelerweg
vraag ik me af of in mijn jeugd de turf uit Roswinkel
dreef of zonk? Op een voetbalveld worden honden
getraind om hooligans af te richten. Terug bij het Dorpshuis
te Weerdinge vertelt Marco uit Oisterwijk dat hij getrouwd
is met een dochter van de Ridders van Oderen, die vroeger
het tentenkamp bestierden. Op weg naar Valthe praat ik met
Joke uit Honselersdijk. Haar vriend Nanne woont naast Rita
Verdonk in Nootdorp en hij heeft aan een Technische Hogeschool
gestudeerd, maar volgens Joke aan een Universiteit.
Bij de Valther Tweeling sluiten we een weddenschap af. Bij
HCR Valthe is de controle in handen van een hotelgaste
uit Haarlem. Bij een monument voor onderduikers vertelt
Willem dat Austerlitz vaak verward wordt met Auschwitz.
Op de Fruithof te Klijndijk begint het shantykoor aan zijn
laatste lied. De geluidstechnica vraag ik naar de broer van
mijn schoonzus Riekie. ‘Hoe heet hij?’ Gelukkig wordt er
vanaf het podium gezwaaid en loopt zijn vrouw op me af.
Langs een Zijtak en door een bos bereik ik Odoorn. Op het
Ab Pankoekpad gedenk ik de uitvinder van de Drentse Wandel-
4-daagse en de lokale pannenkoek. Op de jaarmarkt verdwaal
ik, maar om 16.15 uur bereik ik de eindstreep. Ik krijg
een minuscule onderscheiding met het cijfer 8 en daaronder
een wapenschild. Volgens Esselien staan Ellert en Brammert
erop, maar ze weet niet wie van de twee Brammert is.
Joke geeft me een drankje, omdat ze de weddenschap heeft
verloren. Met Caroline en Albert uit Rotterdam loop ik
naast mijn geladen fiets naar restaurant Kaatje, dat herrezen
is uit zijn as. In Emmen rijdt de trein voor mijn ogen weg.
Een piketpaal van de Wandel-4-Daagse staat bij de kaartautomaat.
Ernaast zit Anna uit Almelo met haar geleidehond.
Ze heeft de Kennedymars in 4 dagen gelopen. De volgende
trein rijdt niet op 4 mei. Een conducteur adviseert mij de piketpaal
mee te nemen Op de grens van Duitsland, Drenthe
en Overijssel stopt de trein voor de Dodenherdenking. In
Mariënberg stapt ook Anna met haar Golden Retriever over.
De Syntustrein vertrekt een half uur later. Bij Vriezenveen
treedt de machinist zelf als wisselwachter op. In Almelo rijdt
de trein voor mijn neus weg. Anna loopt het perron af over
de blindenstrook, maar ze komt aan de andere kant van het
perron terug. Haar geleidehond krijgt een uitbrander en ze
roept: ‘Trap, trap.’ Hij heeft de trap aan het einde van het
perron gemist. Vroeg in de ochtend op Bevrijdingsdag kom
ik thuis in Apeldoorn aan. De piketpaal plaats ik zo in de
keuken dat de koelkast niet op de wandelroute ligt.
Henk Bartelds
B-17 en de Drentse Wandel-4-daagse
Vandaag, 24 mei 2006, de dag voor hemelvaartsdag, ga ik op
de Kennedymars van Odoorn starten om te trainen voor de
daarop volgende Drentse Wandel-4-daagse. Ruim een jaar
geleden hagelde, regende en vroor het tijdens de mars en
de 4-daagse, en wel op 4 mei na de dodenherdenking, op
bevrijdingsdag, op hemelvaartsdag, op moederdag en op de
tussenliggende dagen. Nu is het 10 graden warmer en dus
de hoogste tijd voor zomerkleren. De bus van Emmen naar
Odoorn vertrekt meestal meer dan een uur na mijn aankomst
bij de bushalte en mijn fiets mag in Deventer vaak niet overstappen,
omdat de fietsenstalling in de trein overbevolkt is
met dodelijk vermoeide ambtenaren. De teerling adviseert
mij de fiets te nemen.
Het spitsuur is minder druk dan gebruikelijk
en in de trein naar Emmen zie ik weinig wandelaars.
Terwijl ik op de fiets stap, gaat alleen Mart uit Ospel
bij de bushalte staan. Lopend zou hij waarschijnlijk sneller
in Odoorn aankomen. Het is zwaar fietsen met slaapgerei op
het stuur, wandelschoenen op de rug en kleding op de bagagedrager,
zeker als langs de weg een roedel wilde zwijnen
in de achtervolging gaat. Bij het binnenrijden van Odoorn
zie ik dat het etablissement Kaatje bij de ... is afgebrand. Op
de plaats van de 3 puntjes stonden vroeger letters, maar de
nu zwartgeblakerde tekst is onleesbaar.
Het tentenkamp van
de 4-vierdaagse is nogal veranderd. De tenten voor het slapen,
het eten en het wandelen staan nu op een kluitje aan de
Torenweg te Odoorn, terwijl ze in eerdere jaren ver uiteen
stonden. Het afgelopen jaar heb ik geslapen in bed B-24, dat
me deed denken aan een in Exloo neergestorte bommenwerper.
Dit jaar hoop ik te overnachten in bed B-17. Ik ben er
namelijk niet meer zeker van dat de neergestorte bommenwerper
door mij goed geïdentificeerd is. Misschien was het
toch geen Consolidated B-24 Liberator, maar een Boeing B-
17 Flying Fortress. Wie herinnert zich niet het spannende
boek van John Irving en de ernaar gemaakte film The world
according to Garp? De vader van Garp was buikschutter in
een Vliegend Fort. Tijdens een missie boven Frankrijk werden
al zijn uitstekende delen er door de Duitsers afgeschoten.
Alleen aan zijn buik bleef iets hangen. Een jaar later
werd het merkwaardige ventje Garp geboren uit een verpleegster.
Mijn bed wordt door Anny uit Deurne op geniale
wijze tot een Vliegend Fort verbouwd, terwijl Carien uit
Helmond mij kust. Zoals gebruikelijk heb ik de gebeurtenissen
in dit waar gebeurde verhaal uit mijn duim gezogen.
Beide dames kwamen ook voor in een eerdere geschiedenis
van mijn hand, maar toen had ik Anny omschreven als een
verlegen en zwijgzaam kind, terwijl ze in werkelijkheid een
dartele en vrolijke jongedame is. Echter een lezer van een
bovenstaand verslag uit Cuyk meende de dames tijdens een wandeling
in het Brabantse land te herkennen en hij trachtte uit
te vinden wie de stilste van de twee was. Dat is hem aan de
hand van mijn beschrijving niet gelukt. Na het nuttigen van
een maaltijd chili con carne, een soort bruine bonen, maak
ik me klaar voor de Kennedymars.
Rond 22.00 uur wordt er een motiverende toespraak gehouden
en dan valt het startschot. Een wandelparkoers van
80 km door het pittoreske Drentse land ten zuidwesten van
Odoorn ligt te wachten. De route wordt op unieke wijze
aangegeven, althans ik heb het toegepaste systeem nergens
anders ervaren, met betekenisvolle piketpaaltjes. Daarop is
gekleurde tape aangebracht in één of meer kleuren van de
regenboog of in een niet reflecterende kleur voor jeugdige
wandelaars. Elke kleur correspondeert met een afstand van
5, 10, 20, 30, 40 of 80 km. Het is een perfect systeem met
kleine nadelen. Een kleurenvergeetal en een kleurenblinde
kunnen erdoor in moeilijkheden verzeild raken.
Ikzelf verlaat
wel eens het parkoers voor een grote of een kleine boodschap.
Als ik daarna terugkeer op de route, weet ik vaak niet
meer of ik naar een paaltje toe of er vandaan moet lopen.
Met een marechaussee, die werd afgekeurd voor de mariniers,
omdat hij soortgelijke benen had als de legendarische
linksbuiten Garrincha, loop ik langs Klijndijk, door een
donker bos en over een stevige brug naar de overkant van het
Oranjekanaal. In de reisbeschrijving staat vermeld: Let op
de paaltjes met oranje tape. In het donker kan ik oranje niet
onderscheiden van de overige kleuren van de regenboog. De
batterijen van mijn lamp doen het steevast uitstekend als de
zon schijnt, maar bij maneschijn weigeren ze altijd dienst.
Daarom volg ik de stoet tot aan de wagenrust. Omdat ik moe
word van het rusten, loop ik alleen door en verdwaal ik voor
de eerste maal.
Achter me lopen geen wandelaars en voor
me evenmin. Ik struin wat rond en ik zie om precies vijf
voor twaalf de hoogste kerktoren van Drenthe en dan weet
B-17 en de Drentse Wandel-4-daagse
ik dat het plaatsje Sleen niet ver meer is. Dat valt nog tegen.
Een omweg is gauw gemaakt. In eetcafé De Linde te
Sleen is het zo druk dat ik meteen verder ga. Tussen Erm
en Diphoorn ontmoet ik een uur later op zijn wagenrust
mijn altijd goedgehumeurde favoriete verzorger Bert Kort,
die als solist optreedt. Tijdens de 1ste Kennedy-mars van
Odoorn ging het er anders aan toe. Een gezelschap professionele
cateraars voorzag de wandelaars onderweg van koud
en warm voedsel en van zwakke en sterke drank. Het ontbijt
werd geserveerd door rondspringende obers in De Oringer
Marke, terwijl het nu zelfbediening is in de tent van de Vierdaagse.
De tijden veranderen, maar de gezelligheid blijft.
Cor uit Zeist, Dick uit Alphen aan de Rijn en Raymond uit
de Valthermond vermaken zich uitstekend. Hoewel het zeer
donker is, neemt Raymond met zijn sombrero toch nog het
laatste sprankje licht voor mijn voeten weg. Maar ik kan hem
door het geklepper van zijn klompen goed volgen. De tocht
gaat verder naar Noord-Sleen, dat geen buitenwijk is van
Sleen, maar een schilderachtig plaatsje op loopafstand van
Odoorn. In café-restaurant
Wielens ligt mijn militaire
wandelmaatje zonder sokken
op de operatietafel. Een toegekende
consumptiebon wissel
ik in tegen een kom soep en een suikerklontje. Een beetje
zoet, een beetje vloeibaar en een beetje zout is mijn devies.
Op weg naar café ’t Haantje in ’t Haantje te ’t Haantje wordt
het geleidelijk licht. De terugweg naar Odoorn leg ik samen
met Dick af, die zich ooit vergiste in de te volgen kleur op
de piketpaaltjes en toen in plaats van de Kennedy-mars de
Kinder-4-daagse liep. De opdracht in de routebeschrijving
om tussen steen 83 en steen 83 door te lopen demonstreert
de zwaarte van de tocht. Na lang aarzelen spring ik erover
heen. Zoals in Gelderland de huizen een nummer hebben,
zo hebben in Drenthe de stenen een nummer. Om 6.00 uur
heb ik 40 km van de Kennedy-mars afgelegd en ga ik ontbijten
in de 4-daagsetent, terwijl Dick eerst een schoonheidsslaapje
gaat doen.
Tegen 06.30 uur vertrek ik voor de 2e helft van de Kennedymars.
Na het weer oversteken van het Oranjekanaal drink ik
om wakker te blijven bij dorpshuis De Miet te Odoornerveen
een kop gloeiend hete koffie. De tocht gaat verder door
een coulissenlandschap tot we bij de Kibbelkoele tussen de
coulissen verdwijnen. Aan een dame uit Delft vertel ik dat de
spartelvijver De Kibbelkoele het ene jaar op hemelvaartsdag
bevroren is en het andere jaar krioelt van spartelende peuters
en kleuters.
Als we de coulissen verlaten, komt de toren
van Sleen weer in zicht. In eetcafé De Linde word ik aangesproken
door een mij onbekende wandelaar die mij blijkt te
kennen. Hij complimenteert me met mijn artikel ‘Over eilanden
en door polders’ in de Wandelsportbode. Hij beweert
de drukker te zijn en dan moet hij Hans Krootjes heten. Ik
voel me gevleid door zoveel belangstelling. Met Cor uit Zeist
loop ik langs een kanaal naar het zuiden. Als ik vraag naar de
naam van het kanaal, antwoordt een wandelaarster: ‘Wij zijn
niet van hier’. De vrouw en haar man blijken uit de Oost-
Vlaamse streek van de Schelde te komen. Omdat we op weg
zijn naar Holsloot, zal het wel de Jongbloedvaart zijn.
Op de
Lootjesbergen staat Bert Kort te wachten om ons weer in de
watten te leggen. Als ik zeg dat de fruitdrank niet smaakt,
krijg ik er twee. Over Erm gaat het terug naar De Linde in
Sleen. Tussen Sleen en Noord-Sleen haal ik Raymond in,
die vanonder zijn sombrero klaagt over zijn gezondheid.
De door hem gegeten aardbeien zijn gedeeltelijk verteerd
tot aambeien. Bij café-restaurant Wielens gebruik ik mijn
laatste consumptiebon voor een kop cafeïnerijke koffie. Op
het fietspad door het
Kibbelveen ontmoet
ik vaandrig Richard uit
Zutphen, die zijn ‘Er is
hoop’ vlag niet bij zich
draagt.
Het regent en de pannen worden nat. Tegengewerkt
door de wind wurm ik de juiste lichaamsdelen door de vier
openingen van mijn borrelglasgrote regenjas. Op de Veenweg
blijkt dat de wandeling door het centrum van ’t Haantje
gaat. Ik speur naar het huis van mijn broer. De mensen
achter de ramen zwaaien. Een vrouw komt naar buiten. Ik
vraag waar Dries woont. ‘Hier,’ zegt ze, ‘maar hij is niet
thuis.’ De buurman blijkt ook Dries te heten. Gelukkig zijn
mijn schoonzus en mijn broer wel thuis. Het is 16.00 uur,
zodat ik een uur de tijd heb om bij te praten en een uur om
de resterende 5 kilometer af te leggen. Als ik een uur later
café ’t Haantje binnenga, vertrekt Marcel uit Uithoorn er
juist. Zou hij gelachen hebben om mijn verhaal in de Wandelsportbode?
Het verhaal gaat dat Marcel zich tijdens de
Vierdaagse van Apeldoorn in de sporthal Mheenpark, gedragen
heeft als Youp van ’t Hek, die niet ging korfballen voor
de sport, maar voor het gemengd douchen.
Het laatste stuk
wandel ik met een mevrouw uit Terneuzen en een dame uit
Baarn. Zij moeten om 17.00 uur finishen en ik om 18.00 uur.
Als we op een viersprong geen piketpaatje kunnen vinden,
zien we door de bomen het bos niet meer, waarachter het
tentenkamp verborgen ligt. Als we de juiste weg weer hebben
bereikt, resteren mij nog vijftien minuten om tijdig te
finishen. Om vijf voor zes ben ik aan de eindstreep.
Van de
circa 150 deelnemers blijken er dan bijna 50 te zijn uitgevallen.
Ik vraag om de zevende onderscheiding en de official
zoekt daarna lange tijd in een rijstebrijberg van eerbewijzen
naar nummer 7. De voorzitter wordt erbij geroepen, waarna
ik medaille 6 krijg omgehangen, omdat er nog maar zes Kennedymarsen
in Odoorn hebben plaatsgevonden.
Tijdens het avondeten en daarna praat ik met Anny, Dick en
Carien over de 2e kamer, waarvan de leden wandelen naar
hun zitplaats, snelwandelen naar de interruptiemicrofoon en
hardlopen naar de tv-camera, en de 2e dag van de Drentse
Wandel-4-daagse. Het zwakke geslacht van ons gezelschap
heeft pas 80 km gelopen en het sterke geslacht al 20 km. Ik
ben verliefd op Carien, maar ik durf haar dat niet te zeggen.
’s Nachts droom ik in mijn bed B-17 dat ik haar in mijn
armen houd.
Mijn wekker gaat af om 05.30 uur en het ontbijt is pas om
06.30 uur. Ik kom langzaam op gang net als de boter. Die
is niet in beweging te krijgen. Daarom stop ik het blokje
ongesmeerd in mijn mond. Een dame uit Bodegraven zit tegenover
me een eitje te pellen. Door het tandenpoetsen mis
ik het startschot van 07.00 uur.
Vandaag, vrijdag, vertrek ik om 07.15 uur naar het
gebied westelijk van Odoorn. Vanwege slaapgebrek en uitputting
door de Kennedymars is deze dag de zwaarste van
de week. Circa 100 wandelaars lopen 40 km. Aan de horizon
kuiert Raymond, die door zijn Mexicaanse uitdossing vanaf
grote afstand is te herkennen. Nog voor het viaduct De
Schaapstreek haal ik hem in. Bij Poolshoogte, een heuvel bij
een kuil in het bos, wacht een verrassing. Een dame heeft het
theehuis, waarin ik nog nooit iemand thee heb zien drinken,
aangestoken. Het verhaal gaat dat de pyromane op proefverlof
was en meteen haar oude hobby weer heeft opgepakt.
In het schapenpark van de Boswachterij Odoorn wandel ik
tussen drie blatende schapen. Na een stukje bos wordt het
uitzicht weids. Aan de ene kant van de weg zie ik slechts een
brievenbus zonder huis en aan de andere kant een huis zonder
brievenbus. Over een pad tussen akkerland gaat de tocht
naar Schoonoord. Op een brug over de Borgerzijtak raak ik
aan de praat met een dame uit Arnhem. Ze holt gestadig
achter haar man aan. Ergens op De Zwil ligt een piketpaaltje
in het struikgewas.
Toch lukt het ons het Openluchtmuseum
van Ellert en Brammert te bereiken. Daar zit Cor, die
de Kennedymars te voet heeft afgelegd, maar die zich nu
per auto van rust naar rust verplaatst. We praten over Ellert
en Brammert die vroeger draden met belletjes over de
heide spanden om struikelende reizigers te kunnen beroven.
Waarom wordt het parkoers niet voorzien van belletjes, zodat
verdwaalde wandelaars bij het horen van geklingel op het
rechte pad kunnen terugkeren? Dat zou mij geholpen hebben
op weg naar Schoonloo, als ik twijfel tussen een asfalt
weg en een bospaadje.
In de Loohoeve te Schoonloo vraag
ik of het nog ver is naar het paleis, maar de dame van de
controle weet het niet. Routeleider Esselien vertelt me dat
paleis Het Loo niet ver is. ‘Je loopt er zo naar toe, want het is
maar 100 km.’ Het Meeuwenveen ligt er droog bij, terwijl ik
het mij herinner als nat broekland, waar ik van graspol naar
graspol moest springen om mijn schoenen niet te verliezen
in het zuigende slijk.
In Eeserveen word ik verzorgd aan de
Bosweg. Roodharige kinderen hebben bij een campingboerderij
al jarenlang een stalletje met een steeds uitbreidend assortiment
aan voeding en drank. ‘Waar is Jan-Peter?’ vraag
ik. ‘Kent u die dan?’ reageren de kinderen. ‘Ik ken iedereen.
Geef mij maar soep.’ Die kost slechts één euro en dat is
goedkoper dan ik gewend ben. Het meisje snelt de boerderij
binnen en komt met twee bekers soep terug. ‘Waarom heb
je er twee bij je?’ vraagt het jongetje. ‘Ik lust ook wel soep.’
In welk restaurant maak je nog mee dat de gastvrouw met
de klanten mee-eet? Het gesprek wordt persoonlijk. ‘Heb
jij geen vrouw?’ vraagt het jongentje. ‘Nee,’ zeg ik, ‘ik ben
bang voor vrouwen, maar ik heb wel een zoon.’ ‘Hoe heet die
dan?’ ‘Hans.’ ‘Zo heet ik ook.’ ‘En een dochter.’ Het meisje
wordt nieuwsgierig. ‘Hoe heet die dan?’ ‘Hélène.’ ‘Zo heet
ik ook.’
Met Aad uit Heemstede praat ik op een schelpenpad over
een wandeling rond de mooie Nel. In Eesergroen zit Cor
bij De Aanhouder Wint te wachten om mij een beker koffie
aan te bieden en hij laat daarin van grote hoogte twee klontjes
vallen. De controleurs ter plaatse zijn elk jaar gedreven,
hoewel ze zelf niet wandelen, omdat ze gekluisterd zijn aan
rolstoelen. De verzorgers uit Eeserveen en de controleurs
uit Eesergroen lijken mij geschikte kandidaten voor de gouden
schoen. Op de terugweg ga ik nog een keer Poolshoogte
nemen, maar de controle is gesloten. Daarom rust ik slechts
enkele tellen in gezelschap van Kees en Inge uit Breda. Om
16.55 uur meld ik me vijf minuten te vroeg af aan de finish.
’s Avonds trek ik de stoute schoenen aan en vertel ik Carien
dat ik van haar heb gedroomd. Anny vraagt of ik ook wel
eens van haar droom. ‘Jawel,’ zeg ik, ‘ik heb vaak nachtmerries.’
Achteraf vind ik deze opmerking tamelijk vals.
’s Nachts droom ik dat ik moet plassen elke keer als er een
hond blaft. Gelukkig is het toilet dichtbij.
Zaterdagmorgen zit ik slaapdronken aan het ontbijt brood
te smeren. De koude boter is tussen de gekookte eieren gelegen,
waardoor mijn ei ook koud is. Tegenover me zit een
man met minder haar op zijn hoofd dan ik op mijn rug. In
ongeklede toestand lijk ik weliswaar op de verschrikkelijke
sneeuwman, maar gekleed op twee kindervrienden. Aan hen
heb ik mijn bijnamen te danken, die doen denken aan 5 en
25 december. De man aan de andere zijde van de tafel herinnert
me aan een hoog duin. ‘Kom jij soms uit Wijk aan Zee?’
vraag ik. ‘Ja,’ antwoordt hij. Mijn favoriete badplaats voor
een stormachtige strandwandeling is Wijk aan Zee.
Om 07.05 uur vertrek ik over de Hondsrug naar
noordelijke streken. De wandeling gaat langs de Eendenkuil
en pannenkoekenboerderij De Snoepert in de richting
van Musselkanaal. Daar ben ik mijn educatie begonnen op
de Fröbelschool in de kroeg naast de katholieke kerk. Op
de eerste controlepost bij zwembad De Leewal passeer ik
met startnummer 4000 volgens het hypermoderne registratiesysteem
als 44ste wandelaar. De dienstdoende EHBO-er
vraagt me of ik de vogeltjes ga voeren. Ik begrijp hem pas
als ik een pimpelmees bij het bassin rond mijn lunchpakket
zie trippelen. Verleden jaar hebben de EHBO-ers de zilveren
schoen ontvangen voor onmisbare diensten en nu blijkt
maar ens hoe terecht dat was.
Ik loop verder door bos, langs
heide en over grasland tot het onvergetelijke uitzicht mijn
adem doet stokken. Witte dekens van wollegras wiebelen op
waterbedden van veenmoeras. Voor de bebouwde kom van
Exloo dwingt een bord met het opschrift Amerikaans Oorlogsmonument
me het parkoers te verlaten en een eindeloos
bospad in te slaan. Na 10 minuten begin ik zenuwachtig te
worden. Vanmorgen zijn alle wandelaars gemaand om vroegtijdig
te starten en bijtijds te finishen. Straks word ik nog
gediskwalificeerd wegens tijdsoverschrijding.
Dan ontdek ik
tussen de struiken het gezochte dat de bemanning van een
tijdens de oorlog neergestorte Amerikaanse bommenwerper
eert. De bemanning bestond uit vier tweede luitenants
en zes sergeanten. Boswachter Meelker heeft 10 veldkeien,
voor elk bemanningslid één, in de vorm van een romp en
twee vleugels op de plek des onheils geplaatst en bij elke kei
een beuk geplant. Als ik terug wandel, realiseer ik me dat ik
vergeten ben om het toesteltype te noteren. Nu weet ik nog
niet of het een B-17 of een B-24 was. Eén van de verongelukte
sergeanten was Technical Sergeant en de jonge T. S.
Garp heette zo naar de rang van zijn vader.
Bij de controle
in Dinercafé Bussemaker te Exloo blijk ik de 94ste passant te
zijn, zodat ik nu op de 40 km in de achterhoede wandel. Bij
de Prinses Beatrix eik in de Boswachterij Exloo ontmoet ik
Ida. Toen ze nog in ´’s-Gravenhage woonde, kwamen we elkaar
vaak tegen op Kennedymarsen. Eens gooiden kroegjongeren
in de Alblasserwaard rond het middernachtelijke uur
een aantal wandelaars in een poldervaart. Toen ze ontdekten
dat Ida geen man was, hebben ze haar laten lopen. De
jongens maakten zich dus niet alleen schuldig aan zinloos
geweld, maar ook nog eens aan discriminatie. Tegenwoordig
woont ze in Ter Apel, waar mijn nicht in het Kruisherenklooster
is getrouwd en ikzelf op de lagere school aan de
Schotslaan niets heb geleerd. Deze week biedt Ida onderdak
aan de snelle Marcel uit Uithoorn.
Aan de overkant van het
kanaal Buinen-Schoonoord loopt een eenzame wandelaar
voor me uit. Bij de brug over het kanaal bewaakt een aantal
ganzen een heuvel wat mij eraan herinnert dat ik de Ganzenheuvel
nog moet betalen, waar ik tijdens de Vierdaagse
van Nijmegen hoop te overnachten in de schaduw van de
hoge Sint Stevenstoren. In het Hunebedcentrum te Borger
giet ik de laatste balloze soep uit de pan in een kom. Tientallen
balletjes die in de volgende pan drijven vis ik eruit. Ik
schuif aan bij mijn wandelvriendin uit Bodegraven en haar
vriend. Onder mijn soepkom ligt een onderlegger met foto´s
van hunebedden en de wetenswaardigheid dat hunebedden
vijftig eeuwen geleden al werden gebruikt om Drenthen ter
ruste te leggen. De Egyptische piramiden zijn nog maar
veertig eeuwen oud.
Een wandelpad De Beddenroute door
de provincies Groningen en Drenthe zou volgens mij een
welkome uitbreiding zijn van de serie langeafstandswandelpaden.
Als startplaats stel ik het Hunebed De Papeloze Kerk
te Schoonoord voor en als eindpunt het Hunebedcentrum te
Borger. Paparatzi zou ik willen vragen het pad in te zegenen.
‘Dat is toch een fotograaf ?’ vraagt Cor. ‘Nee,’ antwoord ik,
‘dat is Papa Ratzinger, alias Paus Benedicuts XVI. In Borger
lukt het me niet om bij het VVV-kantoor linksaf te slaan,
omdat het kantoor op de verkeerde plek staat.
Terug op de
weg naar Ees spoed ik me naar het Land van Bartje. Met
twee winnaars van een zilveren schoen, Mark en Jack, die
thans EHBO-ers buiten dienst zijn, praat ik over de neergestorte
bommenwerper. Volgens hen kan het geen AVRO
Lancaster zijn geweest, omdat het aantal bemanningsleden
dan lager zou zijn. Cor toont een fotoreportage van vrolijke
stappers. Dan moet ik rechtdoor naar de uitgang, maar zie
geen uitweg. Langs de piketpaaltjes kom ik weer bij het restaurant
uit. Ik zit gevangen in een lus.
Zeven maal loop ik
om het restaurant heen. Zo won Jozua de slag om Jericho.
Als het me lukt bij het restaurant te verdwijnen, blijk ik terug
naar Borger te lopen. Uiteindelijk lukt het me de golfbaan
te vinden, waarlangs de route naar Poolshoogte leidt.
Door de Boswachterij Exloo bereik ik de Borgerderweg,
waar een rij-instructeur met vier vrouwelijke leerlingen me
tegemoetkomt. Als ik naar zijn paard wijs en zeg dat ik ook
schimmel rijd, valt hij er bijna af. Op Poolshoogte heerst
grote consternatie. Een kwikstaartje rent over het dak van
het noodgebouw heen en weer, terwijl haar staart op en neer
wipt. Haar snavel is gevuld met insect, dat zij af wil leveren
bij een groep piepende jongen. Enkele malen tracht zij in
golfvlucht de wandelaars te omzeilen. De aanwezige fotografen
pogen al knippend de onnavolgbare bewegingen van
de jonge moeder vast te leggen.
Terwijl er honger heerst in
het vogelnest, bestel ik een eikenboom, maar de ober brengt
een lindeboom, die ik in het gezelschap van Carien, Dick en
Anny naar binnen werk. Als we verder gaan, loopt Carien
voor me uit. Ze is leuk en mooi, maar ook streng en verstandig.
Carien is een echte lady en ik ben maar een vagebond.
Zou een landloper van de Oostelijke Wandelsport Bond een
tippelaarster van de Ollandse Lange Afstand Tippelaars
kunnen versieren? Daar denk ik veel over na. Alleen in mijn
gedachten kan ik leven. Als ik onderweg een kritische opmerking
over minister Rita van Vreemdelingenzaken maak,
blijkt dat Nanne uit Nootdorp bij haar om de hoek woont.
Hij is zeer geleerd, want hij heeft natuurkunde in Delft gestudeerd.
Toch kent hij niet de betekenis van compascuum in
de plaatsnaam Emmer-Compascuum. Ik leg hem uit dat het
woord koppelweide betekent. Wij, Drenthen, kunnen niet
alleen plat praten en pannenkoeken eten, maar we spreken
ook potjeslatijn. Mijn wandeltempo ligt vandaag hoger dan
gisteren, want ik ben al om 16.30 uur aan de eindstreep.
Samen met Carien ga ik douchen op het sportpark van
voetbalvereniging Oring. Daarna bezoeken we het blarenbal
voor de uitreiking van de gouden, bronzen en zilveren
schoenen. Jo uit Cuyk is er ook. Masochistische wandelaars
wagen een Weense wals. De gouden schoen wordt namens
de routeploeg in ontvangst genomen door Esselien. Met
deze toekenning ben ik het volmondig eens. Haar ploeg kan
het niet aangerekend worden dat ik zo af en toe verdwaal.
Behalve met speuren naar gekleurde piketpaaltjes houd ik
me bezig met luisteren, kijken, proeven, ruiken en voelen.
Een Deense wandelvriend uit Zweden is helemaal in extase.
Hij is een echt talenwonder, want hij spreekt vier talen tegelijk.
Ik versta slechts dat hij mij The Spiritual Master of
Walking noemt. We drinken samen Spirituose op Scandinavische
wijze. Geertje uit Erm komt samen met Dick de
gezelligheid verhogen. Ooit liep ik samen met Geertje door
het Hout, de Schans of het Meer van Emmen en toen wees
ze me de plek waar het Wandelvrouwtje was vermoord. Eén
voor één verdwijnende feestgangers. Om de avond positief
af te sluiten doe ik een gift aan het Leger des Heils en de
geüniformeerde collectant schenkt mij daarvoor een exemplaar
van De Strijdkreet. Kort daarna val ik in een droomloze
slaap.
Op zondag start ik goedgemutst om 07.10 uur. Op weg naar
Klijndijk speur ik naar de wilde zwijnen die ik op mijn fietstocht
naar Odoorn heb gezien. Als Marcel voorbij snelt,
vraag ik hem Ida in Ter Apel de groeten te doen. Bij de controlepost
op Camping De Fruithof in Klijndijk wacht het
stuurwiel van een oceaanstomer op de roerganger van het
shantykoor, dat vandaag de wandelaars gaat vermaken.
Onderweg
naar Weerdinge vertelt een wandelvriendin uit Rha
dat er geen treinen tussen Emmen en Zwolle rijden. Zal mijn
fiets in de vervangende bus passen? Kan ik bij mijn broer
overnachten? Welke alternatieve treinstations liggen er in de
buurt van Odoorn? De spinsels spoken de hele dag door mijn
hoofd. Ik kom zelfs in het Dorpshuis van Weerdinge niet tot
rust. Rond Weerdinge moet een lus van 10 km worden afgelegd
over de oude spoorbaan, door de zanderige Haantjebak
en linksom en rechtsom een gebouwtje. Daar loop ik anderhalve
keer om heen. Een man uit Elim, een oase en legerplaats
niet ver van Moscou, bewijst dat een halve long geen
ernstige belemmering bij het wandelen hoeft te zijn.
Na de
tweede controle in het Dorpshuis van Weerdinge geniet ik
in het gezelschap van Cor, die zich weer per auto verplaatst,
en zijn vrouw Greetje, die niet mee mag in de auto, van een
kadetje en een kop koffie. De tocht gaat verder langs weilanden
en door bossen naar Valthe. Bij het hunebed De Valther
Tweeling haal ik Raymond in. Hij roept mij vriendelijk bij
de naam, die alleen mijn grootouders plachten te gebruiken.
Een man voor ons komt met vragende blik op ons af. Hij
blijkt ook de naam van de brave en heilige Hendrik te dragen.
Voorbij de rustpost HCR Valthe raak ik in gesprek met
een echtpaar uit Stadskanaal. Klaas vertelt dat hij bakker in
Onstwedde is geweest en hij vraagt naar mijn achtergrond.
‘Ik ben fietsenmaker geweest.’ Dat is weliswaar overdreven,
want ik kan geen banden plakken, maar in de volksmond
heet mijn beroep zo. Ik vertel dat mijn zus tussen Stadskanaal
en Onstwedde in de buurtschap Ter Maars woont. Daar
staat een handvol boerderijen, waarin Groningse gezinnen
wonen en één in boerenantiek handelende familie uit den
vreemde. Klaas blijkt allen te kennen. Als ik vertel dat de
familie van mijn zwager daar al 200 jaar woont, lacht hij.
Hij houdt mij voor een familielid van een antiquair. ‘Mijn
zwager heeft zijn boerderij aan de antiekhandelaar verkocht
en ertegenover een nieuwe woning laten bouwen,’ vertel ik.
‘Ben jij dan een broer van Rika?’ Hij blijkt mijn zus goed
te kennen.
Langs een oorlogsmonument voor onderduikers
in de bossen voert de tocht weer naar camping De Fruithof
te Klijndijk. Het is er volop feest. Er wordt een groepsfoto
gemaakt van Cor en zijn vrouw Greetje, mij, een cd van
het shantykoor en een Rotterdamse met haar zoon en haar
vriend. Daarna ontmoet ik de schoonzus van mijn schoonzus,
die met de gangspilliederen zingende zwager van mijn
broer is getrouwd.
Met een Emmenaar en
een Coevordenaar loop ik via een omweg naar Odoorn. Ze
vertellen dat de afstand naar het station van Beilen circa 30
km bedraagt, terwijl volgens een ANWB-bord de afstand
naar Assen exact 30 km bedraagt. Dat betekent verder fietsen
dan mijn verstand kan bevatten. Het laatste traject over
de jaarmarkt van Odoorn loop ik weer met de vrouwen uit
Terneuzen en Baarn, die mij reeds een stuk vergezelden op
Hemelvaartsdag. Om 16.00 uur bereik ik de eindstreep en
krijg ik een minuscule onderscheiding met het blazoen van
Drenthe en daarboven het cijfer 6. Na 200 km wandelen ben
ik bekaf, maar het troost me dat het prachtige collier met de
grote medaille van de Kennedymars en het meesterlijke miniatuurtje
van de Drentse Wandel-4-daagse binnenkort mijn
prijzenkast zullen sieren.
Carien, Dick, Anny en ik sluiten de 4-daagse feestelijk af.
Eerst vul ik mijn rugzak en mijn tas tot ze overlopen en ik
bouw mijn matras en slaapzak om tot een cilinder en prop ik
deze in een kledingzak van het Leger des Heils. De laatste
slaper in de tent is mijn Deense vriend. Om hem op te monteren
wek ik hem en schenk ik hem mijn Strijdkreet. Hij
ziet er een beetje verwilderd uit en zal de stichtelijke lectuur
goed kunnen gebruiken.
Ik vertrek naar pannenkoekenboerderij
De Snoepert, waar de toenmalige eigenaars Ab en Hilly
de Drentse Wandel-4-daagse hebben bedacht. Ab herinner
ik me van de eerste Kennedymars in Odoorn. In bijzijn van
ambassadeur Yusuf A. Nzibo van Kenia hield hij een betoog
met een zin in het Engels, twee zinnen in het Nederlands en
drie zinnen in het Drents, waarna de diplomaat het startschot
loste. Een kleine pannenkoek lust ik wel. Vincent van
Gogh vertrok eens in een open karretje, dat hij prefereerde
boven de trekschuit, van Nieuw-Amsterdam naar Zweeloo,
konterfeitte het dorp met de kerk en de kudde en ging dezelfde
dag lopend terug.
Als Van Gogh het dorp in één dag
kan schilderen, dan moet Zweeloo zo klein zijn dat ik het
in één uur kan opeten. Dus bestel ik niet Valthe, Emmen
of Klijndijk, zoals mijn disgenoten, maar Zweeloo. Terwijl
de gastvrouw de perikelen van de spoorwegen bestudeert,
neem ik een hapje van het Eswegje en knabbel ik aan het
Klooster. Terwijl de Kruisstraat mijn tong streelt, vertelt de
gastvrouw dat het treinverkeer tussen Mariënberg en Zwolle
stilligt. Het Wheempad smaakt nog prima, maar bij de Turfweg
is mijn eetlust gestild. Mijn ogen waren groter dan mijn
maag. Carien stopt de helft van Zweeloo in een zakje. Na het
afscheid hijs ik mijn bagage en mijzelf op de fiets en zet ik
koers naar het dichtstbijzijnde station. Bij Emmen loopt een
roedel wilde zwijnen rond. Zouden ze ook de Veluwe missen?
Met hulp van de conducteur koop ik twee kaartjes naar
Apeldoorn, hoewel hij niet weet of mijn fietskaartje ook voor
de bus geldt. In Mariënberg blijkt mijn fiets te passen in de
bus. Thuis in Apeldoorn zak ik na een telefoongesprek met
Carien tevreden onderuit in mijn luie stoel. Goedgemutst
eet ik het restant van Zweeloo op.
Henk Bartelds
|