wandelverslagen van Henk Bartelds

Drentse Wandel4daagse + Kennedymars
Aarde, water, vuur en lucht
Griezelige Kempenlandtocht (2005)
Henk Bartelds loopt honderdste Kennedymars
B-17 en de Drentse Wandel-4-daagse



B24 en de Drentse Wandel-4-daagse (2005)

Al wekenlang droom ik van de veengebieden, het water, de heide, het bos en de vergezichten in en rond Odoorn. Op 4 mei is het zover. Vanwege de uitstekende busverbindingen nam ik in het verleden zo af en toe de fietstrein naar Odoorn om dezelfde dag te kunnen starten in de aan de Drentse Wandel 4-daagse voorafgaande Kennedymars. Bijna twee uur wachten bij een winderige bushalte is alleen te harden in het gezelschap van een aantrekkelijke dame. Fietstreinen rijden niet tijdens het spitsuur. De treinen rijden wel, maar de fietsen mogen niet mee. Daarom ben ik dit jaar goed geïnformeerd en extra vroeg in de trein gesprongen om tijdig in een aansluitende bus te kunnen stappen.

In de trein kom ik al de eerste Kennedy Walker tegen. Bij de bushalte in Emmen staan er meer en ditmaal hoeven we geen uren te wachten. Aangekomen in Odoorn haal ik eerst het papierwerk bij de inschrijving op en zoek daarna mijn slaapplaats. Ik slaap in tent B in een stapelbed. In het bovenste bed verwacht ik last te krijgen van hoogtevrees en in het onderste bed van vorst aan de grond. Na het onderste bed B-24 opgemaakt te hebben, begeef ik mij voor de begroeting van vrienden en bekenden en het hartelijk omhelzen van Carien uit Helmond en Annie uit Deurne naar De Harbarg. Om redenen van privacy heb ik alle persoonsnamen en andere eigennamen, ja zelfs mijn eigen naam, in dit verhaal verzonnen en ook omdat ik vele namen beter kan uitspreken dan schrijven. Alleen mijn eigen naam kan ik beter schrijven dan uitspreken.

In De Harbarg worden bruine bonen geserveerd. Net als Bartje sla ik het bidden over. Na het eten wordt het stil in verband met de dodenherdenking en na het zwijgen maak ik mij klaar voor de Kennedymars. Na een korte toespraak en een startsignaal om 22.00 uur begeven 147 wandelaars zich op de avond voor bevrijdingsdag, die dit jaar gecombineerd is met Hemelvaartsdag, op weg om 80 km te wandelen in het landschap en door de dorpen van Drenthe.

Omdat ik graag bruin wil worden, vertrek ik in zomerkleren. De lucht is helder, maar de maan is lange tijd onzichtbaar. ‘s Ochtends blijkt dat het laatste kwartier bijna verstreken is en dat het flink gevroren heeft.

De tocht voert eerst naar Klijndijk, waarbij we achtereenvolgens lopen over zand, klinkers, asfalt, beton en keien. De keienwegen zijn bestraat met kinderkopjes, die bestaan uit gekrompen delen van hunebedden. Deze wegen zijn heel goed voor de voetzolen. De eerste wagenrust midden in een donker bos neemt weinig tijd in beslag, omdat er niets te eten, niets te rusten en niets te drinken valt.

Het bos rond Apeldoorn strekt zich over 80 km uit van Arnhem tot Zwolle. In Drenthe zijn er veel meer bossen, maar er is veel minder bos. Elk dorp heeft zijn eigen bos van een paar hectare groot. Zo af en toe is de kerktoren van Sleen zichtbaar. Zoals de Dom de hoogste toren van Utrecht en de Martinitoren de hoogste toren van Groningen is, zo is de toren van Sleen de hoogste toren van Drenthe.

Bevrijdingsdag begint voor mij in de buurt van de Kibbelkoele, waarin enkele jaren geleden op Hemelvaartsdag nagenoeg alle Drentse kinderen rondspartelden, maar waarop nu een glinsterend laagje ijs zichtbaar is. Over allerlei wegen, maar vooral omwegen, gaan we eerst naar Noord-Sleen en vervolgens naar Sleen, alwaar in De Linde gecontroleerd, gerust en verzorgd wordt. Ik zie en begroet daar Cor uit Zeist, Erik uit Emmen, Raymond uit de Valthermond en vele anderen. De tweede wagenrust ergens in de rimboe wordt beheerd door mijn favoriete verzorger, die zijn zaakjes tot in de puntjes heeft geregeld. Vervolgens gaat de tocht naar Noord-Sleen voor de rust bij Wielens. Daarna nemen we niet de kortste weg, maar de langste weg naar café ‘t Haantje voor de laatste rust voor het ontbijt.

Driemaal ben ik met veel plezier het Oranjekanaal overgestoken. Enige tijd na het verlaten van ‘t Haantje kom ik tot de ontdekking dat ik een aantal consumptiebonnen heb meegekregen. Ik twijfel of ik terug zal gaan, maar de bonnen schijnen de hele Hemelvaart geldig te zijn. Ergens in deze buurt woont sedert enige tijd mijn broer, maar ik weet niet precies waar. Van de 147 wandelaars zijn er mij dan al meer dan 200 gepasseerd.

Vroeger dacht ik dat de wandelsport vooral door identieke tweelingen werd beoefend, maar tegenwoordig weet ik dat steeds dezelfde mensen mij voorbijlopen. De tocht gaat verder langs het Oranjekanaal. Alle kanalen bij Odoorn heten Oranjekanaal. Er is slechts een uitzondering en dat is een zijtak van het Oranjekanaal. De zijtak heet Zijtak.

Over de landerijen hangt een dunne laag bevroren wit. Na het onderlangs passeren van het viaduct Schaapstreek ben ik om 6 uur weer op het Vierdaagseterrein voor het ontbijt. Mijn benen en voeten hebben zich naar behoren gedragen. De eerste 40 km zitten erop.

Eigenlijk houd ik er niet van om tijdens wandeltochten langdurig te rusten, omdat ik van rusten altijd erg moe wordt. Liever eet en drink ik tijdens het lopen. Het ontbijt gebruik ik om na te denken over wat ik zal gaan doen. Ik kan kiezen tussen het lopen van de tweede helft van de Kennedymars met zo’n 150 deelnemers of het wandelen van de 40 km op de eerste dag van de Vierdaagse met zo’n 2700 deelnemers. De Vierdaagse start om 7.00 uur, maar ik vertrek een kwartier eerder. Een tegemoetkomende dame wil dat ik tot 7.00 uur wacht, maar dat duurt mij te lang.

Ik besluit de tweede helft van de Kennedymars te combineren met de eerste dag van de Vierdaagse. De route loopt weer langs café ‘t Haantje. Daarna gaat de tocht door het dorp bij het café. Het is precies 8.00 uur als ik het huisnummer van mijn broer waarneem. Ik zie nergens een naam op de brievenbus of op de deur, maar wel gesloten gordijnen. Passerende wandelaars roepen mij op het huis wakker te bellen, maar ik ben nogal schuw en besluit een briefje achter te laten. Een met mij oplopende wandelaar klaagt over de lage temperatuur in zijn bed op het tentenkamp. `Jij slaapt daar toch ook?’ vraagt hij. `Ja,’ zeg ik, `vanavond ga ik daar ook slapen.’ `Wat heb je vannacht dan gedaan?’ `Ik ben hier om te wandelen.’

Samen lopen we verder langs vuilnisemmers en jeneverbessen naar Sleen. De stempelpost bij De Linde wordt nu bemand door piepjonge meisjes die ook een handeltje in fruit beheren. De routes voeren langs vele brinkdorpen, terwijl oostelijk van Odoorn toch ook prachtige lintdorpen met rechte wegen van meer dan 10 km lang liggen. In brinkdorpen verdwaal ik vaak, maar in lintdorpen is dat onmogelijk.

De tocht gaat nu naar Erm langs een speeltuin, een wagenrust en een paaltje eigen weg. Vervolgens komen we weer in Sleen aan bij De Linde. Als ik even later Sleen verlaat zegt een dame tegen me, `Wat loopt u moeilijk. U wandelt zeker weinig.’ `Ja,’ antwoord ik. `Wij hebben er al 15 km opzitten.’ `Ik pas 65.’ Ze kijkt verbaasd. `Hoe laat bent u dan gestart?’ `Om 10 uur,’ antwoord ik. `Dat kan niet. Wij zijn ook om 10 uur gestart.’

Bij Wielens in Noord-Sleen valt op deze Bevrijdingsdag een indrukwekkende tentoonstelling over de regionale gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog te bekijken. Was die er vannacht ook al? Ik herinner mij van vorige jaren gedenktekens in de bossen voor schutters, piloten en schoolkinderen. Even voorbij Noord-Sleen word ik ingehaald door Dick uit Alphen aan de Rijn. Hij is halverwege de Kennedymars enige uren gaan slapen.

De laatste rust voor de finish is weer in het café ‘t Haantje. We drinken daar een glas op het terras. In de verte zie ik twee mensen fietsen, die verdacht veel lijken op mijn broer en mijn schoonzus. Na een kort gesprek, wij Groningers zijn niet zo spraakzaam, fietsen zij verder en gaan wij weer lopen. Soms twijfel ik eraan of ik wel een Groninger ben. Als ik veel praat denk ik dat ik een Drent ben. Dat zou best kunnen omdat ik tijdens mijn geboorte veel in het grensgebied heb gereisd. Mijn onderdanen hebben het moeilijk.

Iets voor zessen arriveren Dick en ik bij de finish in Odoorn. De limiettijd heb ik vrij nauwkeurig gehaald in tegenstelling tot de uitslovers die veel te vroeg zijn gefinisht. Na een voortreffelijk diner in De Harbarg voer ik onder het genot van enkele consumpties een gesprek, tijdens welke Carien mij uitvraagt over mijn geboorte en ik volledige openheid van zaken geef, en daarna zoek ik bed B-24 op.

Regenbuien

Het snurken in de tent werd vannacht overstemd door het gekletter van regenbuien op het tentdoek. Ik heb slecht geslapen. Mijn voeten en benen doen pijn. Vrijdag is voor mij altijd de zwaarste dag in Odoorn. Gelukkig ben ik overgestapt naar de 30 km, omdat de 40 km van vorige jaren mij niet in de kouwe kleren is gaan zitten, hoewel het toen veel warmer was. De route is dezelfde als vorig jaar, maar achterstevoren gelopen.

Eerst moet ik in het bos Poolshoogte nemen en daarna passeer ik het kunstwerk Ode aan de Zon. Vandaag is er weinig zon, maar wel veel motregen en zo af en toe een hagelbui. Ongeveer duizend wandelaars vragen mij of ik geen koude benen heb. Mijn benen zijn goed bestand tegen fijne regen en hagelstenen, zolang de temperatuur maar boven 0 graden Fahrenheit blijft.

Op een smal boerenpad vraagt een dame of ze even mag passeren. Als ik iets opzij ga word ik voorbijgelopen door twee pelotons slechtzienden, die met behulp van stokken en touwen contact houden met de zieners. In Schoonoord leidt de route over het Openluchtmuseum Ellert en Brammert. Toen Ellert en Brammert nog jong en braaf waren, knikkerden ze altijd met hunebedkeien. Later ging het mis met ze. Het meisje Marieke werd door de reuzen geroofd om als slavin het huishouden te doen. Marieke was vroeger kapster geweest, maar het scheerwerk ging haar minder goed af. Per ongeluk sneed ze Ellert of Brammert de keel door, waarna ze vluchtte. Brammert of Ellert rende haar achterna over het Ellertsveld en hij blies zand over het dorp van Marieke, dat sedertdien Brammertshoop heet. De hieruit te trekken les is dat een man zich nooit door een vrouw moet laten scheren.

Voorbij Schoonoord begint het zware deel van de wandeltocht. De bospaden bestaan uit vijvertjes en modderpoelen. Voor elke meter vooruit moet ik twee meter naar links of naar rechts. Gelukkig is er ook nog het prachtige natuurgebied De Kuil, alwaar over het donkere moeras een prachtige witte deken van wollegras hangt. Daarvoor alleen al kom ik naar Drenthe.

Aan de Bosweg verderop staat elk jaar bij een boerencamping een kraampje met eten en drinken. Het assortiment breidt zich elk jaar uit. Voor één euro bestel ik een Hamburger. Een jongetje met vuurrood haar vraagt elk jaar aan enkele wandelaars waarom ze wandelen. Hij krijgt nooit antwoord. Zijn naam is Jan-Peter en volgens mij is hij zeer geschikt om later minister-president te worden.

In Eesergroen is er een rustpost bij De Aanhouder Wint. Ooit heb ik hier eens het mooiste toilet van Nederland bezocht. De controlekaarten worden hier elk jaar door mensen in rolstoelen afgestempeld. Ik vraag waarom ze niet zoals gebruikelijk buiten op het terras zitten. `De regen weerhoudt ons.’ Als ik hoor dat Raymond in aantocht is, ga ik snel verder. Tijdens een hagelbui ter hoogte van Poolshoogte haalt hij me klompendansend, lopend, glijdend en varend in.

Op weg naar Odoorn word ik aangesproken door Helma, eens de winnares van de gouden, zilveren of bronzen schoen voor de buitengewone wandelaar die tijdens de Vierdaagse een bijzondere prestatie heeft geleverd. Ze is zeer verdrietig, omdat mensen met wie ze lange tijd was opgelopen en met wie ze vriendelijke gesprekken had gevoerd haar op boze toon hadden terechtgewezen in plaats van haar op vriendelijke wijze toe te spreken, nadat ze haar door de wind vernielde paraplu achter een boom had gelegd. Ik ben het helemaal met Helma eens. Ik vind dat alle paraplu’s, zowel beschadigde als onbeschadigde, achter een boom moeten worden gelegd, vooral tijdens zware regenbuien. Paraplu’s zijn een bedreiging voor ogen en oren en andere essentiele lichaamsdelen.

Als Helma haast blijkt te hebben, sluit ik me aan bij twee jongedames uit Purmerend en Heemskerk. Eén van hen meent de finishtent om half vijf al te zien, maar om 17.00 uur bereiken we de echte tent. Ik vraag op weg naar de slaaptent aan routeleider Esselien of ze voor de volgende dag nog een paar karrevrachten modder op de wegen naar Exloo wil laten storten. Ze belooft het. In De Harbarg is het zoals gebruikelijk zeer gezellig, hoewel er ook veel verdriet is door het op twee achtereenvolgende avonden op het nippertje verliezen van Europacupwedstrijden door Nederlandse voetbalploegen en het verongelukken van een voetbaltrainer. Ik zit voor de kachel aan tafel bij Jo uit ‘s-Hertogenbosch en Carien en Annie en nog enkele Brabantse vrouwen. Omdat ik de Brabantse taal niet al te goed beheers, doe ik er vooral het zwijgen toe en neem ik zo af en toe een slok.

Waakhond

De hele nacht heb ik in bed B-24 gedroomd. Ik droomde dat ik moest plassen en dat de toiletten bewaakt werden door een loslopende en blaffende waakhond van enorme afmetingen. Bij het ontbijt blijkt dat alle gasten van de Ridders van Oderen de- zelfde droom hebben gehad. Sommige gasten denken dat hun droom werkelijk is gebeurd, maar ik weet wel beter. Dromen zijn bedrog.

Om 8.00 uur begin ik aan de tocht naar Exloo. Het weer is wederom druilerig en het duurt niet lang voor het begint te motregenen. Bij de rustpost De Leewal in Exloo is het zelfs op sommige plekken kletsnat, maar dat komt waarschijnlijk omdat De Leewal een zwembad is.

Op de heide zie ik een moeraspoel bedekt met een witte deken van veenpluis. Nu zou ik nog graag mijn favoriete plant, de ronde zonnedauw, willen zien. Het is daarbij wel oppassen, want de zonnedauw voedt zich graag met levende wezens. Vlak voor de bebouwde kom van Exloo zie ik een bord dat verwijst naar een oorlogsmonument. De codenaam van mijn bed in het tentenkamp van de Ridders van Oderen is B-24, maar B-24 is ook de codenaam van de door Consolidated gebouwde meest succesvolle bommenwerper van de Tweede Wereldoorlog.

Elke nacht droom ik in bed B-24 over een vlucht met een B-24 die boven de Hondsrug bij Exloo verkeerd afliep. Ik bevond mij ergens in de Tweede Mond en was op weg die te verlaten. Het monotone bromgeluid van de vier motoren van de B-24 deed mij terugkruipen in mijn veilige schuilplaats. Plots hoorde ik een diabolisch mengelmoes van huilende, gierende en brullende onderwereldgeluiden. De Flak kwam boven mij in actie. Tegenwoordig wordt gesproken over luchtdoelartillerie en over surface-to-air missiles, maar indertijd heten zulke dingen gewoon Flieger Abwehr Kanone.

Terzelfder tijd begon het bommen en granaten te regenen. De grond rondom trilde en schudde. Elk jaar loop ik tijdens de Drentse Wandel 4-daagse langs het gedenkteken dat ter nagedachtenis aan de toen neergestorte B-24 Liberator bommenwerper en de omgekomen bemanning is opgericht. Ik kan alle wandelaars aanraden daar tijdens de volgende Vierdaagse ook te gaan kijken. De Liberator heeft mij niet kunnen bevrijden. Mijn grote hoofd zat klem en ik lag helemaal dwars in mijn schuttersputje. Opgesloten en wel ben ik langs Exloo over Odoorn via Klijndijk naar Emmen gebracht voor mijn bevrijding uit de Tweede Mond. Op het adres Angelsloërdijk 13 werkte een ervaren gynaecoloog die met tangen en andere martelwerktuigen de klus heeft geklaard. Tien dagen heb ik met een bebloede kop in het Diaconessen-ziekenhuis te Emmen gelegen zonder te eten en te drinken. Daarna ben ik samen met mijn moeder, die was bevallen van een flinke zoon, teruggekeerd naar het Groningse Musselkanaal.

Aangekomen in Exloo ga ik op zoek naar Bussemaker, waar ik aan tafel bij Greetje en Cor uit Zeist een beker ballensoep nuttig. Na het verlaten van Bussemaker kijk ik nog even achterom. Ik sluit mijn ogen en zie een vlammenzee. Dan herinner ik me dat enige jaren geleden in Exloo een grote brand heeft gewoed die van een riant bouwwerk een ruïne heeft gemaakt.

In de bossen kom ik bij een boswachtershut langs een plattegrond, waarop hunebedden, bomen, bospaden en een neergestorte B-24 zijn aangegeven. De bospaden zijn veranderd in waterplassen en modderpoelen. Naast me loopt een jongetje van acht jaar met een korte broek. `Heb je geen koude benen,’ vraag ik. Deze vraag hoefde ik niet zelf te bedenken, omdat dit de meestgestelde vraag aan mij is gedurende de afgelopen dagen. Het jongetje lacht.

Aat uit Heemstede is ook in een vrolijke bui. De regen deert ons niet. We betreden in Ees ‘t Land van Bartje via de achterdeur. Rondom staan prachtige vakantiebungalows. In het restaurant bestel ik een bord siepelsoep. Hebben ze niet. Sjalottensoep. Hebben ze niet. Ajuinensoep. Hebben ze niet. Uiensoep. Hebben ze niet. Ik vraag om de bedrijfsleider. Is er niet. De grootste Drent aller tijden zal er toch wel zijn. Ik vraag om de heer Bartels. Kennen ze niet. Een pientere ober vraagt naar zijn voornaam. `Bartje,’ antwoord ik. Van Bartje Bartels en bruine bonen hebben ze in ‘t Land van Bartje wel eens gehoord.

De regen klettert tegen de ruiten. Gisteren vond ik een regenjas overbodige luxe. Vandaag echter raakt mijn onderkleding doorweekt. Ik haal mijn regenjas uit een luciferdoosje en trek hem aan. Ik glijd en glibber in gezelschap van Dick uit Alphen aan de Rijn verder naar Poolshoogte door de prachtige Drentse bossen, waar de vogels fluiten en de wandelaars jammeren. Als ik Poolshoogte neem, beklaagt een wandelaar zich bij de ober. Zeker een slechte bediening, denk ik, maar nee. Hij doet zijn beklag over de Vierdaagse en de omstandigheden waaronder deze plaatsvindt. Hij wil naast een routebeschrijving ook een weerbericht en een annuleringsverzekering. `Het regent al de hele dag,’ lamenteert hij. Hij vergeet dat in het parkoers een groot aantal tunneltjes onder doorgaande wegen is opgenomen en daarin is het telkens helemaal droog.

Tegenwoordig wint de zaalsport het meer en meer van de buitensport. Ik zie het nog gebeuren dat Drenthe wordt overdekt, zo groot is Drenthe nou ook weer niet, zodat de Drentse Wandel 4-daagse als binnensport kan worden beoefend. `Heeft u geen last van de regen,’ vraagt een man. `Nee,’ zeg ik, `mij stoort alleen de wind.’ `Zo hard waait het toch niet?’ `Bij tegenwind kom ik bijna niet vooruit en bij rugwind zie ik niets.’ `Dan moet u een paardestaart nemen,’ zegt een dame, `ik heb wel een haarband voor u.’

Vandaag arriveer ik om 16.45 uur uitgeput, maar veel te vroeg, in de Vierdaagsetent te Odoorn. Carien zegt dat ik nat en verkleumd ben en dat ik me moet opkalefateren. Carien is heel verstandig, dus ze zal wel gelijk hebben.

Na het copieuze diner in de Harbarg nemen de gasten afscheid van de Ridders van Oderen. De gasten blijven, maar de Ridders stappen op. Bij dezen bedank ik de Ridders voor hun goede zorgen gedurende vele jaren. Na het afscheid van de ridders van Oderen ga ik met Corien, Annie en Jo naar het blarenbal en de uitreiking van onderscheidingen en prijzen.

Het Rode Kruis Korps Drenthe en de regionale EHBO hebben de medische verzorging van de wandelaars op zodanige wijze uitgevoerd, dat ze daarvoor de zilveren schoen hebben gekregen, maar ze hadden volgens mij de gouden schoen verdiend, of anders wel de bronzen schoen. Ik spreek uit ervaring. De EHBO’ers besteedden zoveel aandacht aan mijn gezondheid dat ik er ziek van werd.

In Schoonoord zetten Mark en Jack hun auto aan de kant, omdat ik zo snel liep dat ze dachten dat ik was overleden. Bij de rustpost “De aanhouder wint” in Eesergroen merkte een wandelaar op dat ik veel slechter liep dan vorig jaar. Ik zei daarop op dat ik dit jaar veel beter loop dan volgend jaar. Jack reageerde met te zeggen dat hij dan het volgend jaar wel vrij moest nemen als medische verzorger. Aan de finish vroeg hij of ik me nog wilde laten behandelen. Maar ik ben nogal een bang type. Ik vrees blaren, spierpijnen, loslopende honden en medische verzorgers, vooral als ze groot zijn.

Bij de rust in ‘t Land van Bartje werd een mevrouw door de EHBO behandeld die gebeten was en die een tetanus-injectie nodig had. Helaas kon de dader niet worden gevat, omdat het signalement zowel paste bij de lilliputterige Mexicaanse Chihuahua als bij de gigantische Ierse Wolfshond. Iemand vroeg of ik last van blaren had. `Nee,’ antwoordde ik, `van blaren heb ik alleen maar plezier.’ Mijn voetzolen echter worden door het voortdurend ingedrukt worden en het telkens weer uitzetten roodgloeiend en gaan dan pijn doen. Daar geniet ik erg van.

Mijn grootste handicap is mijn ingebouwde snelheidsbegrenzer. Ik beschik over Siamese dijbenen, die bij elke pas elkaar afremmen. Op Hemelvaartsdag werd ik gepasseerd door een wandelaar met cirkelvormige O-benen. Ik was zeer afgunstig. Na het passeren van de finish stapte hij in een Mustang. Vast een cowboy, dacht ik.

Na het blarenbal gaan we naar de Harbarg voor een glaasje rood of een glas geel met wit. Daar praten we nog wat over koetjes en kalfjes en persoonlijke details. Jo en Carien en ik praten en Annie zwijgt. Annie is een stille. Als ik haar de afgelopen dagen twee zinnen heb horen zeggen, dan is het veel. Ik denk dat ze erg verlegen is. Carien is meer mijn type. Als ik in bed lig, droom ik van haar. Ik droom dat ze me op mijn lippen kust. Ik droom zelfs dat ze bij me in bed ligt, maar ik weet dat zoiets onmogelijk is. In mijn hele leven heb ik niet meer dan vier keer met een vrouw in hetzelfde bed geslapen.

Glad

Op Moederdag ligt er om half acht reeds een wijdbeens tienermeisje op haar rug voor me. Voor ik bij haar ben, krabbelt ze op eigen kracht overeind. `Het is me hier te glad,’ zegt ze. `Ja,’ reageer ik, `het heeft vannacht flink gevroren. Jammer, dat ik mijn schaatsen niet bij me heb.’ Zo begint voor mij de zondag op de laatste wandeldag van de Drentse Wandel 4- daagse in Odoorn. Vandaag bedraagt de kans op regen 50 procent. De betekenis daarvan ontgaat me. Blijft het de hele dag droog of gaat het de hele dag regenen? Regent het de halve dag of regent het in het halve land? De lucht boven Odoorn is helder, maar boven Valthe is de hemel onverlicht.

De tocht gaat vandaag naar en voorbij Klijndijk. Ik heb haast om tijdig de bus te kunnen halen, omdat de dienstregeling op Moederdag weinig klantvriendelijk is. Daarom heb ik geen tijd om het kunstwerk De Kringloop van het Leven te Klijndijk nauwgezet te bestuderen. De rust op camping De Fruithof sla ik vanmorgen over, omdat deze camping vanmiddag nog een keer moet worden bezocht. Langs de achterdeur van de camping wandel ik het bos in langs stenen met een cijfer erop. Zoals het in andere provincies gangbaar is om huizen van een getal te voorzien, is het in Drenthe gebruikelijk om in het bos liggende stenen te nummeren. De stenen in het boerenland worden vaak voor aardappelen of suikerbieten versleten.

We gaan een heuveltje op en een paadje af naar weer een hunebed. Een mevrouw meent dat het beter slapen is in een waterbed dan in een hunebed, maar ik ben het niet met haar eens. Waterbedden doen mij denken aan bedwateren en als ik denk, kan ik niet slapen.

Via een spoorbaan gaat de tocht naar het Dorpshuis van Weerdinge. Op weg naar Valthe begint het zachtjes te regenen. Gisteren heb ik me nat laten regenen. Vandaag wil ik droog blijven. Mijn lichtgewichtige regenjas heeft vier openingen. Twee gaten voor mijn armen, één gat om mijn hoofd in te steken en één gat om mijn hoofd uit te steken. Het is elke keer een hele tour om het juiste gat op de juiste plaats te krijgen. Als dat gelukt is, begint de zon te schijnen. Als ik de jas uit heb getrokken, begint het te regenen.

Vandaag is het weer erg wisselvallig en de regenjas gaat in steeds hoger tempo aan en uit. In het bos over een lang glibberpad lopend praat ik met een dame die doet alsof ze mij goed kent. Aan het einde van het gesprek vraagt ze of mijn wit pak te vuil is geworden om nog te dragen. Als ik me realiseer dat ik de afgelopen dagen geen wit pak heb gedragen, is ze al tussen de bomen uit het zicht verdwenen. Ze heeft de hele tijd niet tegen mij, maar tegen iemand anders gesproken.

Alleen Raymond draagt een wit pak. Raymond lijkt op een Mexicaanse klompendanser, terwijl ik veel meer lijk op mezelf. Ik verdenk Raymond ervan dat hij een doorgewinterde regendanser is. Als ik wandel en ik ontmoet Raymond, dan regent het altijd. Alle deelnemers aan de Drentse Wandel 4- daagse hebben de buien deze week meebeleefd. Raymond zelf heeft nooit last van neerslag, omdat zijn sombrero meer regen tegenhoudt dan de grootste paraplu.

Een prachtig keienpad, waarvan ik elk jaar genoot, is het afgelopen jaar voorzien van een betonnen fietspad. De achteruitgang staat niet stil. Bij de Valther Tweeling, een hunebed voor twee personen, groet ik Ria uit Almelo, die altijd op sandalen loopt, maar vandaag dichte schoenen draagt.

In Valthe komen we eerst langs het stationsgebouw, een kilometer verderop bevindt zich het eerste perron en weer een kilometer verder ligt de Spoorstraat. De rustpost is bij de uitspanning Valthe. Omdat ik erg moe ben, vraag ik naar de vertrektijd van de volgende trein. Niemand van de aanwezigen schijnt de dienstregeling te kennen. Dan staat er een man op die vertelt dat hij dertig jaar geleden de rails heeft gestolen.

Het einde komt in zicht. Een tegelpad, een klinkerweg, een grindpad, een graspad, een asfaltweg, een voorrangsweg en een fietspad voeren ons langs een onderduikershol tussen dennen door naar een zandpad.

In het Valtherbos ontmoet ik Appie uit Heino, maar dat is niet zo bijzonder, want een wandeling zonder Appie is voor mij onvoorstelbaar. Bij de rust op de camping Het Fruithof groet ik Richard uit Zutphen, die bekend staat als een zeer vrolijke wandelaar. Voor sombere mensen heeft hij altijd een opwekkende boodschap. Op zijn vele vierkante meters grote witte vlag met regenboog staat de tekst: Er is hoop.

Cor uit Zeist biedt me een dure kop heerlijke koffie aan. Dan spreekt een onbekende dame tot mij. Ze vraagt of ik de broer van mijn broer ben. Als ik ja zeg, vertelt ze dat ze de schoonzus van mijn schoonzus is. Ikzelf ben de zwager van mijn zwager, maar de schoonzus van mijn schoonzus kan dus een vreemde zijn. Ik ben daardoor zo verbouwereerd dat ik geen verstandig woord uit kan brengen. Ze weet alles over mijn broer, bijvoorbeeld dat hij bij ‘t Haantje in ‘t Haantje van ‘t Haantje woonde, of in andere woorden dat hij bij het gelijknamige café in de gelijknamige straat van het gelijknamige dorp woonde.

Even later loop ik Klijndijk uit naar de Zijtak, de bekende zijtak van het Oranjekanaal. Na nog een perceel bos doemt Odoorn in de verte op. In Odoorn nemen we niet de kortste weg naar de eindstreep, maar de langste. Ik verdwaal omdat een vrachtwagenchauffeur zijn voertuig voor een zijweg heeft geparkeerd. Een wandelend jongetje uit Emmen met een lijfwacht van militairen stuurt mij op het rechte pad. In Nijmegen heeft hij mij op de televisie gezien en dat vertelt hij mij op enthousiaste wijze. Een toekijkend jongetje uit Odoorn, die waarschijnlijk van de catechisatie komt, wijst naar mij en roept: `Daar heb je Methusalem.’ Het einde nadert. Om 16.10 uur passeer ik onder gejuich de finish en ontvang ik vele felicitaties.

Na het nuttigen van een glaasje kruidenbitter verzamel ik mijn eigendommen. Met tranen in de ogen neem ik afscheid van het bed B-24 en denk ik aan de bommenwerper B-24. Ik spoed mij naar de bushalte om daar nog enige tijd in het aangename gezelschap van Carien door te kunnen brengen.

Bij de bushalte tref ik alleen maar mannelijke wandelaars aan. Een Delftse winnaar van de gouden schoen staat er al twee uur, maar Carien heeft hij niet gezien. De overige wandelaars uit Enschede en Leiden hebben haar ook niet gezien. Ze hebben net als ik gedroomd van de blaffende waakhond, maar van een kussende Carien weten ze niets. Zou mijn droom mij hebben bedrogen? Na thuiskomst val ik spoedig in een droomloze slaap. De volgende morgen heb ik weer zin in wandelen.

Henk Bartelds


Aarde, water, vuur en lucht

Een geschikte gelegenheid om de streek van ‘t Harde te verkennen leek mij de Noord- Veluwetocht van 26 november 2005. De voortekenen halverwege de week ervoor waren echter niet gunstig. Er was zware sneeuwval op de Veluwe voorspeld en het KNMI bleek gelijk te krijgen. In en rond Apeldoorn stond het verkeer de gehele vrijdag stil. De bewegingloze file heette eerst ochtendspits, daarna middagspits, dan avondspits en tenslotte nachtspits.

Na een goedebedrust besloot ik in plaats van ‘s zaterdags op zondag te gaan wandelen. Omdat het windstil en zonnig weer was, ging ik in zomerkleren. Het vroor nauwelijks en de sneeuw was gepekeld. Rond het clubhuis van De Trekvogels aan de Adelaarslaan te Apeldoorn lag echter nog een witte deken van een halve meter dik. De organiserende vereniging Zuiderkwartier bleek de tocht te hebben afgelast, omdat ze bang waren dat het Veluwse bomendak net als het pretparkdak van Koningin Juliana Toren onder de sneeuwbelasting zou bezwijken. Ik probeerde nog een stempel en een plaatje voor mijn wandelboekje te krijgen, maar voor de tocht van 25 m door de hoge sneeuw naar het clubhuis kreeg ik slechts een kop versgezette koffie.

Omdat ik de Noord-Veluwetocht van WS’78 had gemist, was ik er zeer op gebrand om haar Noord- Kennemerlandtocht niet mis te lopen. Daarom sta ik op zaterdag 10 december in alle vroegte op om me naar Beverwijk te spoeden. Op spoor 3 van station Apeldoorn kom ik de eerste wandelaarster al tegen. Alie vertelt me dat oud-burgemeester Hubers van Beverwijk is overleden. Ik heb in het verleden vele conflicten met hem uitgevochten, die ik allemaal heb verloren. Speciaal om hem te ontlopen ben ik van Beverwijk naar Apeldoorn verhuisd. Hij is toen onmiddellijk gaan solliciteren en korte tijd later was hij burgemeester van Apeldoorn. Enkele jaren geleden liep hij naast me op de Waaldijk, toen we met vijftigduizend wandelaars op weg waren naar de Wedren in Nijmegen. Ik herkende hem meteen, maar omdat ik een nogal onopvallend personage ben, herkende hij mij niet. Het verdriet mij buitengewoon dat deze oude vijand het tijdige voor het eeuwige heeft moeten verwisselen.

De trein zit vol wandelaars en hoe dichter we bij Beverwijk komen, hoe voller de trein loopt. Zelfs het Groningse Hoogezand-Sappemeer is vertegenwoordigd. Amersfoortse Richard vertelt me dat de treinconducteur zijn uniformbroek wilde uittrekken om mij warme benen te bezorgen. Maar het vriest minder dan vijf graden, zodat ik mij heel behaaglijk voel. Na het instappen in Apeldoorn, het overstappen in Amersfoort, Amsterdam en Uitgeest en het uitstappen in Beverwijk loop ik temidden van tientallen wandelaars over de Breestraat en de Velserweg naar de Vondellaan en daarin langs het Brandwondencentrum en het Rode Kruis Ziekenhuis.

In mijn jonge jaren woonde ik in de Laan van Blois te Beverwijk en werkte ik bij Internationaal Vlam Onderzoek op het Hoogovensterrein ergens in Heemskerk, Velsen of Beverwijk. Mijn benedenbuurvrouw was een brandwondendokter. Mijn vakgenoten en ik probeerden ervoor te zorgen dat zij en haar confraters weinig te doen hadden. Sedert de eerste brandwondenspecialist van Nederland, dokter Hermans, het Brandwondencentrum opstartte, is er veel veranderd. De benzinepomp van Shell, waarbij ik mijn auto op 30 april 1974 parkeerde, is verdwenen. Mijn auto ook trouwens. Naast het Rode Kruis Ziekenhuis praktiseerden vader en zoon Hamann. Beide tandartsen hebben vaak hun tanden in mijn tanden gezet. Op het bordje aan de gevel staat hun naam ook vandaag nog tweemaal vermeld. De oudste Hamann moet nu toch zeker tachtig jaar oud zijn.

De start van de wandeling is bij het Nova College aan de zuidzijde van Beverwijk op het zuidelijkste puntje van het wandelparkoers. Het gehele land is vertegenwoordigd. Ik zie een Tilburger, een Hoornse, een Austerlitzer, een Nunspeetse en ook nog een Beverwijker. Om precies één minuut over negen begin ik aan de tocht, die me al snel in het park Westerhout langs het Hoogovensterrein voert. Ik speur het hele terrein af op zoek naar een hoogoven. Als ik ernaar vraag bij mijn wandelvrienden, wijzen ze naar een staalfabriek, of een blokwalserij, of een cokesfabriek, of een knuppelwalserij, of een sinterfabriek, of een bandwalserij, of een palletfabriek, of een draadwalserij. `Bij die rookwolk’, hoor ik iemand zeggen en hij wijst naar een wolk waterdamp.

Hoogoven 7 werd in mijn tijd in gebruik genomen en het bijzondere eraan is dat er kort na de inbedrijfstelling een man is verdwenen en dat er nooit een lijk is gevonden. Er zijn wel een paar schoenen bovenop de hoogoven aangetroffen. De meest geavanceerde detectieapparatuur werd benut en alle uitgaande stromen ruwijzer en hoogovengas werden onderzocht. Het centrale binnenste van de hoogoven is echter onbereikbaar voor meetapparatuur en niemand weet wat zich daar bevindt en wat zich daar afspeelt. In vakkringen noemt men het kerngebied sedertdien de dode man. Dit verhaal heb ik uit doorgaans betrouwbare bron en als ik eraan terugdenk, zie ik allerwegen vlammentongen rond een reusachtig vuur in de maag van de hoogoven en onderaan zijn buik een geopende gulp, waaruit een straal vloeibaar ijzer tevoorschijn schiet.

Gelukkig steek ik nu de Zeestraat over, die tussendoor de installaties van Hoogovens, dat tegenwoordig Corus schijnt te heten, Nederland verbindt met de bij Amsterdammers zeer geliefde badplaats Wijk aan Zee, en bekijk ik het clubhuis van de scoutinggroep Admiraal van Kinsbergen. Wie herinnert zich niet de Slag bij de Doggersbank? Toen de admiraal genoeg had van de zeeslagen, het zilte nat en de schout-bij-nacht Zoutman vertrok hij naar Apeldoorn, alwaar hij van zijn pensioen genoot en op gezegende leeftijd de geest gaf.

De wandeling gaat helaas niet over Het Hoge Duin in Wijk aan Zee, maar wel via de buitenwijken van Beverwijk en Heemskerk naar de bossen, de duinen en het strand. Vele malen heb ik het Noord- Hollandse duinreservaat bezocht, maar vandaag heb ik voor het eerst ervoor betaald. Het inschrijfgeld voor de wandeltocht was daartoe met 50 eurocent verhoogd. Ooit trimde ik met een Franse beroepsgenoot, Patrick LeVaguerèse, en een Duitse vakgenoot, Sigfrid Michelfelder, in dezelfde waterleidingduinen, toen er een in het groen geklede official aan kwam fietsen. Ik vroeg mijn collega’s om zoveel mogelijk in hun landstaal te praten, maar helaas opende ik tijdens de preek ook even mijn mond en dat leverde een struise boete op.
Alhoewel ik moet oppassen niet te struikelen over de boomstronken of uit te glijden op de bevroren vlaktes, wordt mijn aandacht voortdurend naar de lucht boven me getrokken. Allerlei dieren vliegen in het luchtruim kris-kras door elkaar. Ik zie zwanen, walvissen en ooievaars. Zijn deze dieren net als de Trekvogels aan de Adelaarslaan te Apeldoorn overvallen door een strenge winter en een witte wereld? Ik blijf erover piekeren tot ik bij de Spaarpot in Heemskerk een steile trap moet opklimmen. Uitgeput kom ik boven. Het uitzicht is zeer beperkt. Ik zie geen duinen, geen Castricum, geen strand, geen Beverwijk, geen zee, geen Heemskerk, geen hoogoven en geen IJmuiden. Wel zijn er boomtoppen om me heen en tussen de hoogvliegende trekvogels boven me gaat weer een bultrug voorbij. Waar zou de vinvis toch hebben leren vliegen? Ik blijf tobben. Na twee uur wandelen ben ik aan de voet van de Kruisberg. Even voorbij Duinzicht krijg ik daar bij de familie Duin op de Soeppost een heerlijke kop soep van een Vaassense keukenprinses.

Al vele malen ben ik paddestoelen en ANWB-borden met de aanduidingen Castricum aan Zee, Strand Heemskerk en Wijk aan Zee gepasseerd. Vuur en lucht heb ik genoeg gezien, maar aarde en water nog maar weinig. Ik weet natuurlijk wel wat zich onder mijn voeten aan de onderkant van het gras en de stenen bevindt, maar ik verlang naar de kale aarde, naar het rulle zand van het strand. En dan is het zo ver. Vanuit een duinpan naar boven klimmen betekent telkens twee passen klauteren en één stap terugglijden totdat het strand en de zee tevoorschijn komen. Ik ren en struikel naar beneden en tussen paal 48 en paal 49 bereik ik het water. Bij de duinen is het zand te pulverig om flink door te stappen, maar langs het water stevig genoeg. Omdat het wassende water zijn hoogste punt heeft bereikt, is er slechts een smalle strook beschikbaar voor de wandelaars en moet er voortdurend opgepast worden voor de branding en voor natte voeten.

Op dit strand heeft de Wan Chun jarenlang gelegen. Met een IJmondse wan- delaar heb ik daarover herinneringen opgehaald. Vanwege een stevige storm uit het zuidwesten had de Wan Chun de haven van IJmuiden gemist. In Beverwijk zijn de Chinese matrozen van boord gehaald en het schip is in Heemskerk op de kust geslagen. Er werd een geul naar zee gegraven en het schip zou daarna van het strand worden gesleept. Een nieuwe storm zorgde er echter voor dat de Wan Chun tien meter hoger op het strand terechtkwam. Het bleef lang daarna voor dagjesmensen een geliefde bezienswaardigheid met een viskraam en een patatzaak tot de volgende storm de Wan Chun deed verhuizen naar Castricum om daar te kapseizen. Uiteindelijk is de boot afgevoerd naar hoogoven 7.

Een zeer populaire toeristische attractie bij paal 46 was en is het eerste naaktstrand van Nederland. Ik weet niet waarom, maar vandaag liggen er weinig ongeklede dames en heren op het strand. Nochtans komt de strandwandeling hier ten einde. De duinovergang vraagt wederom een grote inspanning, maar levert nogmaals een prachtig uitzicht op.

In een duinvallei ontdek ik een bord met erop een wijsvinger met daaronder de tekst Vliegveld. Toen ik nog in Kennemerland woonde, fietste ik vaak door de duinen en stopte ik bij het vliegveld om naar de opstijgende en dalende vliegtuigen te kijken. Soms verdwenen ze achter de duinen en dan verwachtte ik even later een grote vuurbal te zien, zoals in Amerikaanse films. De door mij geziene zwanen waren vermoedelijk toestellen van KLM en de ooievaars waren Airbussen. En de vliegende bultruggen waren geen walvissen, maar Boeings 747. Nu herinner ik me dat alle van Schiphol vertrekkende vliegtuigen over mijn flat aan de Laan van Blois vlogen. Mijn buurman was zelfs een met een verrekijker uitgeruste gerenommeerde vliegtuigspotter, die van elk passerend vliegtuig de eindbestemming kon opnoemen.

Bij het oversteken van de Johanna’sweg in de duinen van Castricum moet ik al weer aan vroeger denken. Mijn huisarts, Marius Plantinga, heeft zich aan deze straat op 30 april 1974 in het Johanna’s Hof te goed gedaan aan de heerlijkste pannekoeken van de Nederlandse kust. Althans hij heeft mij ‘s morgens opgebeld om mij zijn plannen mee te delen en laat in de middag belde hij weer om te vertellen dat hij bij vrienden aan de Warande verder ging feesten. Ik krijg er honger van en verlang naar de Grote Rust in De Clinghe te Bakkum. Helaas is de soep uitverkocht. Het is te hopen dat de reguliere gasten en patiënten niet de hond in de pot zullen vinden.

Na de rust gaat de expeditie langs een hertenkamp vol prachtige damherten onder leiding van de majestueuze prins Bambi, die zijn mooiste gewei had opgezet. Even later loop ik door de buitenwijken van Castricum en langs het NS-station, waarvandaan luie lopers per openbaar vervoer tot vlakbij de finishlijn kunnen reizen. Dit vertel ik omdat een gezelschap Castricumse dames een korter traject vanaf het strand over de Hoofdweg langs het vliegveld hadden genomen. Ik ben van een heel ander slag, omdat ik zo vaak verdwaal dat ik elke tocht tussen de 10 en 50 % extra kilometers maak.

Over steenslagwegen, driesprongen, bospaden, vijfsprongen en asfaltstraten gaat de reis verder naar Heemskerk. Voor we het dorp binnengaan bezichtigen we eerst het Slot te Heemskerck, Kasteel Marquette, dat vroeger diende om de Hollanders te beschermen tegen de Friezen. Het slot heet tegenwoordig Château Marquette en Friezen zijn er ook welkom, mits ze Frans spreken.

Ik loop door naar de koffiepost bij de familie Post. Vervolgens wandel ik samen met een Hoofddorpse en een Abcoudenaar door de muziekbuurt van Heemskerk en daarna door het park rond het Slot Assumburg. De middeleeuwse jonkvrouwen en edelknapen hebben het kasteel verlaten en er zijn hedendaagse meisjes en jongens ingetrokken. Het slot is een jeugdherberg geworden.

In het grensgebied tussen Heemskerk en Beverwijk is er nog een fruitpost, waar malse mandarijnen worden verstrekt. De laatste etappe gaat naar en door de binnenstad van Beverwijk. Het gezicht van de barokke façade van de Wijkertoren doet mijn hart sneller kloppen. In de Breestraat, de Kalverstraat van Kennemerland, wordt duidelijk dat de schimmel weer op stal staat en dat de tijd van de rendieren is aangebroken. Ik kijk om me heen in de hoop het gezicht van dokter Plantinga te herkennen. Graag zou ik me willen verontschuldigen voor het feit dat ik hem op 30 april 1974 zo vroeg in de avond op het feestje bij zijn vrienden heb gestoord. Waarschijnlijk wist hij dat ik aan de telefoon was, want hij nam zelf op. Dat kon ik zien vanuit de flat waarin ik woonde.

Na de Breestraat kom ik in de Zeestraat, alwaar ik toentertijd mijn wandelschoenen en mijn sportkleding betrok bij de grote wielrenner Ab Geldermans. Langs de praktijk van de tandartsen Hamann en Hamann bereik ik het eindpunt in het Nova College om precies 11 minuten voor vijf en heb ik 40.005 meter afgelegd. Op weg naar het station passeer ik weer het Rode Kruis Ziekenhuis. Op 30 april 1974 ging ik daar met mijn vrouw Barbara om 1 minuut over 8 ‘s avonds naar binnen en even later arriveerde mijn huisarts en kort daarna ook mijn oudste zoon Henrik. Na zijn ontslag uit het ziekenhuis heeft het welhaast een jaar geduurd voor Henrik kon wandelen.

Henk Bartelds

Griezelige Kempenlandtocht (2005)

Het toilet in de trein van Apeldoorn naar Eindhoven was op 4 augustus zeer schoon. Er was zelfs geen snipper papier te ontdekken. Mijn toiletpapier voor noodgevallen tijdens de Kempenlandtocht van OLAT zat in mijn rugzak op mijn zitplaats in een overvolle coupé. Het licht ging uit. Toen ik de deur opende, zag ik een spierwit spook. Ik deed het bijna in mijn gekleurde broek. Op het perron in Eindhoven vroeg een medereiziger: ‘Ik zag uw folder van de Kempische Wandeldagen? Welke afstand gaat u lopen?’ ‘Vandaag 5 kilometer en morgen 75’. Hij keek me ongelovig aan.
De chauffeur van de bus naar Geldrop was een sieraad voor zijn maatschappij. Hij wees me de kortste weg naar de sporthal. In De Kievit zag ik vele wandelvrienden.

Om 23.00 uur klonk het startschot mij als muziek in de oren. Samen met Livingston van Schotland begaf ik mij op weg, maar na 100 meter moest ik hem laten gaan. Om redenen van privacy heb ik de namen van medewandelaars zelf bedacht. In Geldrop liep ik langs het St. Annaziekenhuis. Een jaar geleden bracht ik vanuit Someren een bezoek aan het St. Anna. Ik mocht er blijven slapen. Een verpleegster zei dat ik het wandelen beter kon vergeten. In de kantine ontmoette ik Jan van Mierlo, met wie ik een kop koffie heb gedronken. De spelers van PSV liepen er ook rond op zoek naar hun ploegarts.

Een eind verder in een donkere-bomenbos was de onderwereld door OLAT opengezet. Voor me liep een magere wandelaar, dacht ik, maar het bleek een skelet te zijn. Geesten en zombies slaakten afgrijselijke kreten en tussendoor zongen ze Kerstgezangen en Sinterklaasliedjes. Ik griezelde en zweette. Plotseling dook graaf Dracula voor me op. De vampier schrok zich dood. Waarschijnlijk dacht hij de Heilige Hendrik te zien. Lange tijd bleef het pikkedonker op de route. Lucky Luke schiet sneller dan zijn schaduw, maar mijn schaduw wandelt sneller dan ik. Een paar keer zag ik het silhouet van mijn hoofd tientallen meters voor me uit.

Bij een paddestoel werd soep opgediend. Ik koos voor groentesoep, omdat van tomatensoep mijn baard verkleurt, waardoor ik op Hendrik de Achtste ga lijken. Na de rust zette ik samen met Kees van Breda en Appie van Heino koers naar Valkenswaard. De auto’s voerden groot licht, zodat ik na korte tijd niemand en niets meer zag. Toen mijn ogen de verblinding hadden verwerkt, liep ik alleen tussen de bomen. Ik was verdwaald en besloot terug te keren. Een groep onder leiding van Bernadette van Geffen was ook de weg kwijt. Op een driesprong in Zeelberg bleek een pijl scheef op de weg te staan. Daar ontmoette ik Marie Louise van Geldrop en Tilburg en Rob van Amsterdam et de la Suisse, met wie ik een groot deel van de tocht ben opgetrokken.

Op de rust bij de Venbergse watermolen hoorde ik dat er nog zes wandelaars achter me liepen. Ik verliet de rust tegen sluitingstijd en ging in goed gezelschap op weg naar de volgende stop in Bergeijk. Een zwarte kat bewaakte daar de rust. Ik ben niet bijgelovig, maar sidderde toch. Ik verwachtte elk moment een heks op een bezemsteel voorbij te zien vliegen. Het is landers, na de omwenteling van 1830. België werd nog steeds bedreigd door de Hollanders, om het leger paraat te houden aan de noordgrens overwoog Koning Leopold I tot de oprichting van 1 groot legerkamp. Tot dan zag men de Grote Heide van Beverlo als niets dienende. De heide was een nachtmerrie voor iedereen, er werd daar gemoord, en er waren lafhartige overvallen. In 1834 werd er in vier maand tijd een kamp opgericht. De komst van de militairen bracht letterlijk en figuurlijk leven in de brouwerij. Dit trok natuurlijk ook handelaren en andersoort mensen aan. Dit alles groeide zo snel dat daaruit op 7 juli 1850 een nieuwe gemeente werd geboren. Bourg-Leopold, later vertaald naar Leopoldsburg. Een gedeelte van het kamp is nu museum, maar het is ook nog operationeel voor beroepsmilitairen.

Jammer dat het natuurschoon van de Kempen gedurende de nacht zo slecht zichtbaar is. In Riethoven waren door de straatverlichting de witgepleisterde villa’s goed te zien. In Apeldoorn is het pleisterwerk verwijderd van de grootste villa alhier. Koningin Juliana was er indertijd erg op tegen, omdat ze tussen de witte muren van Het Loo was opgegroeid.

Bij het café Van Sebille serveerden een knappe dame en een meneer met een enorme snor heerlijke soep. Ik maakte er een praatje met Jan van Tiel over Teo Tiel en Flipje Elst. Jan stopte er mee, omdat zijn voeten het hadden begeven. Ik adviseerde hem op zijn handen verder te lopen, maar dat durfde hij niet aan.

Voor de kerk in Tienhoven sloeg ik voor de derde keer rechtsaf. De eerste en de derde keer was dat tijdens Kempenlandtochten en de tweede keer tijdens de Kennedymars van Bergeijk, waarvan de route ter plaatse ook versierd was met pijlen van de Kempenlandtocht. Bij volgens mij volstrekt overbodige verkeerslichten op de Keersopperdreef kreeg ik door dat ik verdwaald was, maar ik weigerde om het hele stuk terug te lopen. Gelukkig ontdekte ik in de omgeving van Waalre het juiste parkoers weer. Op de Volmolenweg werd ik ingehaald door Marcel van Uithoorn. Hij gaf me in de vroege ochtend wandelles en hij vertelde over de Centuriontocht, een dubbele Kennedymars, in Groot-Brittannië in het weekend ervoor.

Bij de volgende rust ergens in Kempenland bleek het dag te zijn. Ik val graag een beetje af tijdens het wandelen, maar de overvloedige verzorging maakt dat moeilijk. Wist u dat om een kilo vet te verbranden er door zwaargewichten 80 en door lichtgewichten 160 kilometer gewandeld moet worden.

Ik liep verder naar het volgende dorp, waarvan ik vermoedde dat het Veldhoven was. Daarna kwam er een lang fietspad langs een autoweg met aan het einde weer een rust. Ik vroeg hoe ver het nog naar Eindhoven was. Nog honderd meter, was het antwoord. In Eindhoven verdwaalde ik twee keer. Door eigen schuld miste ik de Elfenbanklaan. Ergens in deze contreien passeerde ik de Parélaan. Ambroise Paré was een Franse arts, die geboren is rond 1500. Zijn bekendste patiënt was koning Henri Deux de Valois, die tijdens een toernooi een lans in zijn oog kreeg. Zijn weduwe, Catharine de Medicis, heeft tijdens de Bloedbruiloft van haar dochter Marguerite de Valois en de latere koning Henri Quatre de Bourbon een schoonvader van Willem van Oranje en een voorvader van koningin Beatrix samen met vele andere Hugenoten laten vermoorden.

Mijn oudste zoon is in het Julianaziekenhuis in Apeldoorn nog door dokter Paré behandeld voor een gebroken arm. De dokter moet toen wel stokoud zijn geweest. Op het Rendierveld liep ik over het trottoir aan de rechterkant. De pijlen stonden op de rijbaan aan de linkerkant, bleek later. Samen met Marie Louise en Rob liep ik terug om de Hazenloop te zoeken. Enige tijd later zagen we op weg naar KC De Kempen de kerktoren van Geldrop verschijnen. Marie Louise vroeg waarvoor KC stond. Volgens mij betekent het kynologenclub. Zij heeft het niet zo op honden en ik ook niet. Toen ik klein was, werd ik door een keffertje in mijn bil gebeten. In de kynologenclub verwachtte ik slechts één enkele hond aan te treffen, omdat ik wist dat Shirley van Weert, een King Charles Cavalier, er de leiding heeft en geen concurrentie duldt.

In de kantine bleek dat wij de laatste lopers waren. Iedereen achter ons had er de brui aan gegeven. Iets na 11.00 uur had ik er 55.100 meter op zitten. De pasta was heerlijk en het gebakken eitje zalig. Daarvoor bedank ik Conny, Theo en Shirley van Weert en de andere organisatoren.
Terwijl Marie Louise en Rob zich naar de massagetafels spoedden, vertrok ik tegen de middag naar Nuenen. Ik mijd masseurs sedert een wandelaar me in de Ganzenheuvel te Nijmegen vertelde dat hij na de massage meer pijn had dan ervoor. Ik heb hem aangeraden zich de volgende keer niet in een nachtclub te laten masseren. Ik moest nog 25.820 km en had daarvoor ruim 7 uur. Dat was geen eenvoudig karwei. Voor me uit liep een groep wandelaars, die frisgewassen aan de Kempische Wandeldagen waren begonnen. Het lukte me niet ze in te halen.

Ik besloot van het Kempenlandschap te gaan genieten. Kronkelende zandpaden in dichte bossen met hanekammen, braamstruiken en vliegenzwammen tussen het naaldhout en de loofbomen, sloten en kanalen met waterlelies en gele plompen, waartussen bleshoenders rondzwommen. De rode snavel van een waterhoen was mooier dan de witte bles van een meerkoet, terwijl de meerkoet op zijn schoonst was toen hij trappelend en fladderend over het water rende.

Op een golfterrein was een beginnende golfer bezig een albatros te fabriceren op een par-4 hole. Ik werd zo afgeleid dat ik niet meer op de pijlen lette. Bovendien kon ik me niet voorstellen dat een gewone jongen, zoals ik, over een golfterrein mocht lopen. Golfen is een sport voor notabelen, terwijl een eenvoudige man gaat klootschieten.

Even later wandelde ik Nuenen binnen. Dat gaat snel, dacht ik. Lange tijd heb ik getwijfeld. Ik zag wel steeds OLAT-pijlen, maar die stonden haaks op de weg en wezen naar brandkranen. Ik besloot terug te keren en ik zette om niet meer te verdwalen mijn leesbril op. Met angst in mijn hart liep ik het golfterrein op. De ballen vlogen me om de oren. Na twee uur lopen had ik tot aan de rust 6200 meter afgelegd. Ik nam een drankje dat ik met een blauwe knoop betaalde.

Na het oversteken van een spoorweg werd het erg druk. Duizenden mensen wandelden er rond. Bij de ingang van Bloem en Plant zag ik alleen maar Blik op Gras. Ik moest snel opzij springen, toen een blikken gevaarte me van de weg wilde rijden. Links van me zag ik een hoge berg, waarop mensen aan het golf spelen waren. Ik vermoed dat daar wel een miljoen slagen nodig zijn om de bal in het gaatje te krijgen.

Na het passeren van een viaduct liep ik tussen heidevelden met veel struikheide en weinig dopheide en door zanderige bossen. Voor de tweede maal stapte ik Nuenen binnen. Toen ik de steeg van de Aardappeleters van Van Gogh bereikte, wist ik dat ik tijdig de finish zou halen. Op het Trappistenterras bij Schafrath heb ik een trappist gedronken. Ik vertrok toen Marie Louise en Rob arriveerden. Het korte-broekenweer werd steeds beter. Het begon eerst zachtjes te regenen en daarna harder. Ik moest mijn regenjas uit mijn lucifersdoos aantrekken. In een tunnel kwam een verzorger me tegemoet met een Veghelse reep. Een eind verder was de laatste rust met wederom een goede verzorging.

Het laatste stuk langs een rivier en een kanaal heb ik afgelegd met Jan van Best, wiens familie vroeger sigaren maakte. Hij wandelde de officiële 110 km, terwijl ik door mijn dwaalpartijen onofficieel 110 km heb gelopen. Tijdens ons gesprek bleek dat wij wandelden om te ontspannen van de dagelijkse spanningen en inspanningen. Een half uur te vroeg waren we om 18.30 uur aan de finish. Het behaalde diploma laat ik inlijsten om op te hangen in het toilet. Rob en ik werden door een OLAT-medewerker van Geldrop naar het station van Eindhoven gebracht. Het enthousiasme en de kwaliteit van de OLAT-organisatie heeft op mij diepe indruk gemaakt.

Henk Bartelds






Henk Bartelds loopt honderdste Kennedymars

‘Ik heb mijn leven lang op kantoorkrukken gezeten. Ik merk gewoon dat ik beweging nodig heb’. Henk Bartelds kreeg die beweging aanvankelijk (‘Toen ik nog aan de kust woonde’) door strand- en veldlopen, maar sinds 1993 wandelt hij. Kennedymarsen vooral. Eind september liep hij zijn honderdste.

Hij had gepland zijn honderdste te lopen in Maasland, de plaats waar hij (‘Lang geleden, op 11 september nog wel’) in het huwelijk trad. De kerk waar het huwelijk werd voltrokken staat op de stempelkaart afgebeeld. Maar de Kennedymars in Maasland werd afgelast, vandaar dat Bartelds de honderd volmaakte in Leerdam. Een bos bloemen en een beker van de organisatie vielen hem na afloop ten deel. Immers, niet zo heel veel wandelaars doen het hem na. ‘Ik ben de vierde die erin slaagt. De andere drie komen uit Limburg en Noord-Brabant. Ik ben wel de eerste van buiten de OLAT en van buiten de KNBLO-NL’, zegt hij.

In 1993 wandelde de nu 64-jarige Apeldoorner voor het eerst. Viermaal dertig kilometer tijdens de Vierdaagse in zijn woonplaats. ‘Ik was daarna zo stijf als een plank. Het heeft me een week gekost om weer een beetje los te komen’, blikt hij terug. Desondanks bleef hij steeds een trouwe deelnemer aan de Apeldoornse vierdaagse Daarnaast ging hij winterseries lopen en andere tochten van 30 of 40 kilometer.

Dat hij altijd met openbaar vervoer reist is een van de redenen dat hij uiteindelijk bij de Kennedymarsen is uitgekomen. Die beginnen namelijk niet, zoals andere tochten, ’s ochtends al vroeg, zodat hij met bus en trein op tijd bij de start kan komen en de volgende dag nog tijd genoeg heeft om weer naar Apeldoorn terug te keren.

Zijn eerste tachtig kilometer liep Bartelds in de Nacht van Zwolle, in 2000. ‘Daar dachten velen dat ik het niet zou redden. Maar ik haalde de streep, al was ik op het eind wel uitgeput. Een paar meisjes vonden wat ik had gedaan zo bijzonder, dat ze me een pilsje gaven’, herinnert hij zich.

De tweede Kennedymars liep hij in Odoorn. ‘Ik had me ingeschreven voor de Drentse Wandel4Daagse. Toen ik me de woensdagavond tevoren meldde, merkte ik dat er ook een Kennedymars was. Die heb ik toen maar gelopen.’ Sindsdien is hij elk jaar bij deze opmaat voor het Drentse vierdaagse wandelevenement present geweest.

En er volgden Kennedymarsen in andere plaatsen, elk jaar meer. Dit jaar heeft hij er zelfs negentien gelopen, alleen die in Amerongen en Geldermalsen hadden de Apeldoorner niet aan de start staan.

Om nog dit jaar de honderd te kunnen volmaken moest hij er zelfs twee in één weekeinde lopen. Dat waren die in Haaksbergen en Bergeijk. ‘Ik had geen idee of ik dat zou kunnen, maar het was een enorme stimulans dat een van de anderen die er honderd op hebben zitten, tegen me zei dat ik het niet zou redden.’ En zo startte Bartelds vrijdagavond 19 september in Haaksbergen, ging zaterdag na de finish direct met bus en trein (‘Een keer of zes overstappen’) naar Brabant en was nog precies op tijd om in Bergeijk om 22 uur aan opnieuw tachtig kilometer te beginnen.

‘Ik wist echt niet of ik het zou kunnen, maar dacht: ik zie wel. Ik heb dat weekeinde geen problemen gehad, alleen soms de neiging m’n ogen dicht te doen.’Geen wonder, Bartelds was dat weekeinde ongeveer zestig uur onafgebroken in touw.

Ging het hier vrij probleemloos, problemen heeft Bartelds in al die jaren onderweg ook wel gehad. Eenmaal kwam hij zelfs voor een paar dagen in het ziekenhuis terecht. Dat neemt niet weg dat hij, zolang hij het kan volhouden, doorgaat met Kennedymarsen wandelen. Nog langere afstanden trekken hem niet zo. Ooit liep hij eens een honderd kilometer, maar ‘daar lopen vooral de snellere jongens en ik ben niet zo snel.’ Behalve het willen bewegen vindt Bartelds het sociale aspect van het wandelen ook erg belangrijk.’Je praat met iedereen. Op de kleinere Kennedymarsen, met zo’n tweehonderd deelnemers, ken ik er zeker honderd.’

De Apeldoornse werktuigbouwkundige ingenieur, die werkzaam was als wetenschappelijk medewerker bij TNO en daarvoor bij Hoogovens, merkt hierbij op dat meer mensen hem kennen dan andersom.

Daaraan zal het feit dat hij een opvallende verschijning in het wandelpeloton is, niet vreemd aan zijn: een lange zilveren haardos en een volle baard van dezelfde kleur en …altijd in korte broek. ‘Ooit liep ik ergens waar al kort na de start iemand onderkoeld moest uitvallen. Iedereen verwachtte dat ik wel een lange broek zou aantrekken, maar ik bleef in m’n korte broek lopen.’ Waarom altijd een korte broek? ‘Ik zal het wel snel warm hebben’, veronderstelt hij. Om eraan toe te voegen: ‘Ik krijg nergens zoveel commentaar op als op m’n benen.’

Tot slot: wat vindt hij de fijnste Kennedymars om te lopen? ‘Degene waar ik mee bezig ben is altijd de mooiste. Verder ligt het eraan welke mensen ik er tegen kom. En de organisatie moet enthousiast zijn.’

Jan Vukkink
Drentse wandel-4-daagse

Tussen Koninginnedag en dodenherdenking

Zullen op Koninginnedag de piketpalen langs de route van de Kennedymars in Odoorn oranje gekroond zijn? Daaraan denk ik als ik met bed en bagage door Apeldoorn fiets. In Odoorn loop ik nachtwaker Marcel met op zijn bagagedrager een teckelse waakhond tegen het lijf. Na bonje met een boze figurant verander ik nu elke naam in mijn verslag, vaak zelfs tweemaal. De details van de hernieuwde kennismaking vertel ik niet, omdat het verhaal dan te langdradig wordt. Er stopt een Mercedes en Tine uit Spanbroek, met wie ik de Kennedymars van Sittard heb gelopen, steekt haar hoofd uit het raam. In de eetzaal van het tentenkamp kus ik de mooie Carien uit Helmond. Na het souper trakteer ik op Beerenburg, omdat mijn zoon Henrik jarig is. Dan vertel ik Esselien, de Odoornse routeleider, dat de Apeldoornse routeleider een koninklijk lint heeft gekregen.

Om 22.00 uur valt het startschot. Cor uit Zeist achtervolgt mij. Terwijl ik elk weekend wandel, rust hij uit. Cor is het levende bewijs dat rust niet roest. Bij het Bosbad loopt op de Zweeloërweg Koninginnedag ten einde en begint hemelvaartsdag. Op deze dag ben ik ooit toezongen met de titelsong uit de musical ‘Jesus Christ Superstar’. De vaart zit er goed in op de steeple chase naar de hoogste kerktoren van Drenthe. In Happerei De Linde te Sleen neem ik de broodnodige rust. ‘Ik ben in een prachtig land’, schreef Vincent van Gogh 125 jaar geleden. Ik loop over paden en lanen van Diphoorn naar Erm, terwijl de lichtwolken van de Emmer industrie de opkomende zon imiteren. Ik drink een koude rakker in café Wielens in Noord-Sleen voor ik naar café ’t Haantje ga. Tot mijn verrassing blijkt ’t Haantje in Odoornerveen te liggen. Waar woont mijn broer Dries dan? Ik twijfel tussen huisnummer 45 en 54. Ik bestel een telefoonboek. Hij staat er niet in. Op huisnummer 45 woont iemand anders en volgens de bardame ligt huisnummer 54 aan de verkeerde kant van de weg. Vanaf het Oranjekanaal loop ik via een omweg naar de tent in Odoorn. Onder het eten van een ei rust ik uit van de vermoeienissen.



Na het ontbijt begin ik om 6.15 aan nog 40 km. De zangvogels zingen vrolijke deuntjes, terwijl een specht de maat tikt. Door de tunnel De Schaapstreek loop ik langs de overwoekerde steen 117 naar de camping De Brabander in het Kibbelveen. In Drenthe zijn alle stenen genummerd, zodat je niet kunt verdwalen als je de nummers uit je hoofd kent. Vervolgens ga ik met Willem uit Austerlitz langs de Kibbelkoele. In de Happerei vertel ik Ludo uit Antwerpen, die op Internet mijn naam miste op de ranglijst van de Kennedylopers, dat ik een geheim aantal Kennedymarsen heb gelopen.

Op de Lootjesbergen hoor ik luid gepraat dat me doet denken aan Nicole uit Helmond, maar de omroeper van een trekkertrekwedstrijd blijkt de dader. Willem legt als expert op het gebied van gemotoriseerde sport mij de details uit. Bij de wagenrust naast steen 401 drink ik bekers rood bie- tenvocht. Door Erm gaat het terug naar Sleen, waar bij de Happerei dranghekken zijn geplaatst voor een fietswedstrijd. Ik denk aan de slagzin: Drink voor je dorst krijgt. Maar als supporter van de Apeldoornse Geheel Onthouders Voetbal Vereniging mag ik niet drinken. Ik neem toch een koude rakker.

Langs seniorenwoningen en een laatste rustplaats lopen we naar café Wielens in Noord-Sleen. Na een glas, een hap en een plas ga ik als de regen ophoudt verder. Een boer gebruikt hemelvaartsdag om zijn land te voorzien van stuwwallen en morenen. Een fietspad loopt naar ’t Haantje. Het lijkt Amsterdam wel met de huisnummers 55C, 55B en 55A . Mijn broer maait het gras. Terwijl het buiten regent, kunnen we binnen bijpraten. Richard uit Zutphen roept mijn naam en hij begeleidt mij zonder zijn gebruikelijke vlag over de brug van het Oranjekanaal naar café ’t Haantje. Daar lever ik mijn laatste consumptiebon in, terwijl het buiten hagelt. Om 17.15 uur bereik ik de finish. De finishcontroleur hangt mij een mooie halsband met daaraan een prachtige medaille met daarop het cijfer 8 om.

Na het diner en de borrel ga ik op de onderste verdieping van mijn stapelbed liggen. Het vriest in mijn bed. Lag er maar een warm lichaam naast mij. Om 6.00 uur loopt de wekker af. Het ontbijt begint om 6.30 uur. Ik volg de geheugentraining van omroep MAX op de tenttelevisie. Van de tien antwoorden heb ik er één goed.

Om 7.00 uur is de start van de 40 km, maar ik ben pas om 7.30 uur ontdooid. Langs akkerland, door tunnel en bos en over het schapenpark, waar geen hond wordt toegelaten, gaat de tocht naar het afgebrande theehuis van Poolshoogte. Met Dita uit Olburgen praat ik over de blindengeleidehond, die zijn bazin rond het schapenpark moet leiden. In Schoonoord ligt bij een Zijtak van het Oranjekanaal een roestig schip op de wal. Zou het de Ark van Noach zijn? In het Openluchtmuseum boezemen Ellert en Brammert mij ontzag in, omdat ze de hunebedden uit Scandinavië hebben gehaald. Volgens Esselien is Brammert door Marieke geschoren, maar volgens mij was het Ellert. Al zijn haar lag op de grond, maar zijn hoofd zat er nog aan vast.

We steken het Oranjekanaal over en door bos en langs heide lopen we naar de Wezuperbrug. Een Rhodesian Ridgeback uit Zimbabwe kruist ons pad. In het recreatiepark ’t Kuierpadtien kuier ik naar de bar om een trappist te bestellen. De ober zoekt de kasten en laden af tot ik naar de tap wijs. In Eeserveen bestel ik bij de roodharige Heleen een kom soep van 1 euro. Op een natuurpad struikelen we over een opvliegende fazant. Bij De Aanhouder Wint in Eesergroen schud ik de hand van de controleur in rolstoel. In het bos bekijken we een gedenkteken voor kinderen, die na de oorlog zijn opgeblazen door blindgangers. In Odoorn verlaat ik Dita, omdat ik de stal ruik. Als ik de eindstreep nader, word ik bijna aangereden door de Orrebloazers. Ik mis hun muziek. In een tocht zit van oudsher 10% speling.

Ik finish om 5.05 uur, dus precies op tijd. Mijn keycard wordt gescand door het meisje Marieke. Van Ellert en Brammert zegt ze niets te weten. Om 17.17 uur finisht Dita, dus precies op tijd. Tijdens het avondeten zit ik aan tafel met Carien uit Helmond en Josephine uit Gramsbergen. Ik eet als een wolf en tegen de kou drink ik Friese kruidenbitter. In bed houd ik zoveel mogelijk kleren aan. Tijdens het ontbijt van 6.30 uur haast ik me, zodat ik om 7.00 uur kan starten.

Samen met Willem start ik achter de voorhoede. Op de Hoofdweg van Odoorn gaan de koplopers richting Klijndijk, terwijl wij de juiste route volgen. Over heide, voorbij akkers, langs een hunebed en door een bos trekken we naar het zwemparadijs De Leewal. De tocht gaat langs een eenzame boom voorbij een monument voor een neergestorte Amerikaanse bommenwerper en door rustige wijken van Exloo naar HR De Meulenhoek in de Hoofdstraat, waar we een gevulde cola drinken. Op het aanstaande schapenscheerderfeest zou ik volgens Willem meer wol opleveren dan een Drents heideschaap.

Over zandwegen en keienpaden lopen we naar een verzetsmonument. Wat is er deze dagen veel te zien aan natuurschoon en historische overblijfselen. De Prinses Beatrix Eik staat majesteitelijk tussen de stalmeesters, adjudanten en lakeien. De sluis in het kanaal Buinen- Schoonoord suggereert dat het waterpeil in Groningen lager is dan in Drenthe. Bij het Hunebedcentrum te Borger drink ik op het terras een Drentse lekkernij. Langs het grootste hunebed van Drenthe en door het centrum van Borger spoeden we ons door het Hunzedal naar Ees. In het restaurant van het Land van Bartje begroet ik Cor en Greetje uit Zeist. Daarna ga ik met Willem verder. Voor ons zorgen een aantal dames voor een prachtig uitzicht. Op Poolshoogte lessen we nog een keer onze dorst. Om 16.45 hebben we weer 40 km afgelegd.



Na het feestmaal ga ik met Carien douchen op het Harm Kuiper Sportpark, maar ze keert terug voor een handdoek. De douche is gevuld met Delftse stadgenoten van mijn ex. Ik hoop dat het goed gaat met Barbara. De avond wordt besloten met het blarenbal. Als de honderdvoudige Kennedywalker Adje uit Eindhoven op een video langsloopt, tracht ik de aandacht van Carien te trekken. Op weg naar bed, vraagt ze waar ik de hele avond ben geweest. ‘Vlakbij jou’, antwoord ik. Zou ze een tunnelvisie hebben? In Rigoletto zei Verdi het al: La donna è mobile. In de liefde is de vrouw mobiel. Barbara had dat ook. Ze liep liever weg dan dat ze wandelde.



Op zondag kondigt de spreekstalmeester maatregelen aan om ieders thuiskomst voor de Dodenherdenking te garanderen, waarna om 7.00 uur het startschot valt. Voorbij camping De Fruithof in Klijndijk passeren we weer een hunebed. Graag had ik in de tijd van de hunebedbouwers willen leven, omdat de huidige tijd mij triest stemt.

In het Dorpshuis van Weerdinge bestel ik een opkikkkertje. Op de Oude Roswinkelerweg vraag ik me af of in mijn jeugd de turf uit Roswinkel dreef of zonk? Op een voetbalveld worden honden getraind om hooligans af te richten. Terug bij het Dorpshuis te Weerdinge vertelt Marco uit Oisterwijk dat hij getrouwd is met een dochter van de Ridders van Oderen, die vroeger het tentenkamp bestierden. Op weg naar Valthe praat ik met Joke uit Honselersdijk. Haar vriend Nanne woont naast Rita Verdonk in Nootdorp en hij heeft aan een Technische Hogeschool gestudeerd, maar volgens Joke aan een Universiteit.

Bij de Valther Tweeling sluiten we een weddenschap af. Bij HCR Valthe is de controle in handen van een hotelgaste uit Haarlem. Bij een monument voor onderduikers vertelt Willem dat Austerlitz vaak verward wordt met Auschwitz. Op de Fruithof te Klijndijk begint het shantykoor aan zijn laatste lied. De geluidstechnica vraag ik naar de broer van mijn schoonzus Riekie. ‘Hoe heet hij?’ Gelukkig wordt er vanaf het podium gezwaaid en loopt zijn vrouw op me af.

Langs een Zijtak en door een bos bereik ik Odoorn. Op het Ab Pankoekpad gedenk ik de uitvinder van de Drentse Wandel- 4-daagse en de lokale pannenkoek. Op de jaarmarkt verdwaal ik, maar om 16.15 uur bereik ik de eindstreep. Ik krijg een minuscule onderscheiding met het cijfer 8 en daaronder een wapenschild. Volgens Esselien staan Ellert en Brammert erop, maar ze weet niet wie van de twee Brammert is.

Joke geeft me een drankje, omdat ze de weddenschap heeft verloren. Met Caroline en Albert uit Rotterdam loop ik naast mijn geladen fiets naar restaurant Kaatje, dat herrezen is uit zijn as. In Emmen rijdt de trein voor mijn ogen weg. Een piketpaal van de Wandel-4-Daagse staat bij de kaartautomaat. Ernaast zit Anna uit Almelo met haar geleidehond. Ze heeft de Kennedymars in 4 dagen gelopen. De volgende trein rijdt niet op 4 mei. Een conducteur adviseert mij de piketpaal mee te nemen Op de grens van Duitsland, Drenthe en Overijssel stopt de trein voor de Dodenherdenking. In Mariënberg stapt ook Anna met haar Golden Retriever over. De Syntustrein vertrekt een half uur later. Bij Vriezenveen treedt de machinist zelf als wisselwachter op. In Almelo rijdt de trein voor mijn neus weg. Anna loopt het perron af over de blindenstrook, maar ze komt aan de andere kant van het perron terug. Haar geleidehond krijgt een uitbrander en ze roept: ‘Trap, trap.’ Hij heeft de trap aan het einde van het perron gemist. Vroeg in de ochtend op Bevrijdingsdag kom ik thuis in Apeldoorn aan. De piketpaal plaats ik zo in de keuken dat de koelkast niet op de wandelroute ligt.

Henk Bartelds






B-17 en de Drentse Wandel-4-daagse

Vandaag, 24 mei 2006, de dag voor hemelvaartsdag, ga ik op de Kennedymars van Odoorn starten om te trainen voor de daarop volgende Drentse Wandel-4-daagse. Ruim een jaar geleden hagelde, regende en vroor het tijdens de mars en de 4-daagse, en wel op 4 mei na de dodenherdenking, op bevrijdingsdag, op hemelvaartsdag, op moederdag en op de tussenliggende dagen. Nu is het 10 graden warmer en dus de hoogste tijd voor zomerkleren. De bus van Emmen naar Odoorn vertrekt meestal meer dan een uur na mijn aankomst bij de bushalte en mijn fiets mag in Deventer vaak niet overstappen, omdat de fietsenstalling in de trein overbevolkt is met dodelijk vermoeide ambtenaren. De teerling adviseert mij de fiets te nemen.

Het spitsuur is minder druk dan gebruikelijk en in de trein naar Emmen zie ik weinig wandelaars. Terwijl ik op de fiets stap, gaat alleen Mart uit Ospel bij de bushalte staan. Lopend zou hij waarschijnlijk sneller in Odoorn aankomen. Het is zwaar fietsen met slaapgerei op het stuur, wandelschoenen op de rug en kleding op de bagagedrager, zeker als langs de weg een roedel wilde zwijnen in de achtervolging gaat. Bij het binnenrijden van Odoorn zie ik dat het etablissement Kaatje bij de ... is afgebrand. Op de plaats van de 3 puntjes stonden vroeger letters, maar de nu zwartgeblakerde tekst is onleesbaar.

Het tentenkamp van de 4-vierdaagse is nogal veranderd. De tenten voor het slapen, het eten en het wandelen staan nu op een kluitje aan de Torenweg te Odoorn, terwijl ze in eerdere jaren ver uiteen stonden. Het afgelopen jaar heb ik geslapen in bed B-24, dat me deed denken aan een in Exloo neergestorte bommenwerper. Dit jaar hoop ik te overnachten in bed B-17. Ik ben er namelijk niet meer zeker van dat de neergestorte bommenwerper door mij goed geïdentificeerd is. Misschien was het toch geen Consolidated B-24 Liberator, maar een Boeing B- 17 Flying Fortress. Wie herinnert zich niet het spannende boek van John Irving en de ernaar gemaakte film The world according to Garp? De vader van Garp was buikschutter in een Vliegend Fort. Tijdens een missie boven Frankrijk werden al zijn uitstekende delen er door de Duitsers afgeschoten. Alleen aan zijn buik bleef iets hangen. Een jaar later werd het merkwaardige ventje Garp geboren uit een verpleegster.

Mijn bed wordt door Anny uit Deurne op geniale wijze tot een Vliegend Fort verbouwd, terwijl Carien uit Helmond mij kust. Zoals gebruikelijk heb ik de gebeurtenissen in dit waar gebeurde verhaal uit mijn duim gezogen. Beide dames kwamen ook voor in een eerdere geschiedenis van mijn hand, maar toen had ik Anny omschreven als een verlegen en zwijgzaam kind, terwijl ze in werkelijkheid een dartele en vrolijke jongedame is. Echter een lezer van een bovenstaand verslag uit Cuyk meende de dames tijdens een wandeling in het Brabantse land te herkennen en hij trachtte uit te vinden wie de stilste van de twee was. Dat is hem aan de hand van mijn beschrijving niet gelukt. Na het nuttigen van een maaltijd chili con carne, een soort bruine bonen, maak ik me klaar voor de Kennedymars.

Rond 22.00 uur wordt er een motiverende toespraak gehouden en dan valt het startschot. Een wandelparkoers van 80 km door het pittoreske Drentse land ten zuidwesten van Odoorn ligt te wachten. De route wordt op unieke wijze aangegeven, althans ik heb het toegepaste systeem nergens anders ervaren, met betekenisvolle piketpaaltjes. Daarop is gekleurde tape aangebracht in één of meer kleuren van de regenboog of in een niet reflecterende kleur voor jeugdige wandelaars. Elke kleur correspondeert met een afstand van 5, 10, 20, 30, 40 of 80 km. Het is een perfect systeem met kleine nadelen. Een kleurenvergeetal en een kleurenblinde kunnen erdoor in moeilijkheden verzeild raken. Ikzelf verlaat wel eens het parkoers voor een grote of een kleine boodschap. Als ik daarna terugkeer op de route, weet ik vaak niet meer of ik naar een paaltje toe of er vandaan moet lopen.

Met een marechaussee, die werd afgekeurd voor de mariniers, omdat hij soortgelijke benen had als de legendarische linksbuiten Garrincha, loop ik langs Klijndijk, door een donker bos en over een stevige brug naar de overkant van het Oranjekanaal. In de reisbeschrijving staat vermeld: Let op de paaltjes met oranje tape. In het donker kan ik oranje niet onderscheiden van de overige kleuren van de regenboog. De batterijen van mijn lamp doen het steevast uitstekend als de zon schijnt, maar bij maneschijn weigeren ze altijd dienst. Daarom volg ik de stoet tot aan de wagenrust. Omdat ik moe word van het rusten, loop ik alleen door en verdwaal ik voor de eerste maal.

Achter me lopen geen wandelaars en voor me evenmin. Ik struin wat rond en ik zie om precies vijf voor twaalf de hoogste kerktoren van Drenthe en dan weet B-17 en de Drentse Wandel-4-daagse ik dat het plaatsje Sleen niet ver meer is. Dat valt nog tegen. Een omweg is gauw gemaakt. In eetcafé De Linde te Sleen is het zo druk dat ik meteen verder ga. Tussen Erm en Diphoorn ontmoet ik een uur later op zijn wagenrust mijn altijd goedgehumeurde favoriete verzorger Bert Kort, die als solist optreedt. Tijdens de 1ste Kennedy-mars van Odoorn ging het er anders aan toe. Een gezelschap professionele cateraars voorzag de wandelaars onderweg van koud en warm voedsel en van zwakke en sterke drank. Het ontbijt werd geserveerd door rondspringende obers in De Oringer Marke, terwijl het nu zelfbediening is in de tent van de Vierdaagse. De tijden veranderen, maar de gezelligheid blijft.

Cor uit Zeist, Dick uit Alphen aan de Rijn en Raymond uit de Valthermond vermaken zich uitstekend. Hoewel het zeer donker is, neemt Raymond met zijn sombrero toch nog het laatste sprankje licht voor mijn voeten weg. Maar ik kan hem door het geklepper van zijn klompen goed volgen. De tocht gaat verder naar Noord-Sleen, dat geen buitenwijk is van Sleen, maar een schilderachtig plaatsje op loopafstand van Odoorn. In café-restaurant Wielens ligt mijn militaire wandelmaatje zonder sokken op de operatietafel. Een toegekende consumptiebon wissel ik in tegen een kom soep en een suikerklontje. Een beetje zoet, een beetje vloeibaar en een beetje zout is mijn devies.

Op weg naar café ’t Haantje in ’t Haantje te ’t Haantje wordt het geleidelijk licht. De terugweg naar Odoorn leg ik samen met Dick af, die zich ooit vergiste in de te volgen kleur op de piketpaaltjes en toen in plaats van de Kennedy-mars de Kinder-4-daagse liep. De opdracht in de routebeschrijving om tussen steen 83 en steen 83 door te lopen demonstreert de zwaarte van de tocht. Na lang aarzelen spring ik erover heen. Zoals in Gelderland de huizen een nummer hebben, zo hebben in Drenthe de stenen een nummer. Om 6.00 uur heb ik 40 km van de Kennedy-mars afgelegd en ga ik ontbijten in de 4-daagsetent, terwijl Dick eerst een schoonheidsslaapje gaat doen.

Tegen 06.30 uur vertrek ik voor de 2e helft van de Kennedymars. Na het weer oversteken van het Oranjekanaal drink ik om wakker te blijven bij dorpshuis De Miet te Odoornerveen een kop gloeiend hete koffie. De tocht gaat verder door een coulissenlandschap tot we bij de Kibbelkoele tussen de coulissen verdwijnen. Aan een dame uit Delft vertel ik dat de spartelvijver De Kibbelkoele het ene jaar op hemelvaartsdag bevroren is en het andere jaar krioelt van spartelende peuters en kleuters.

Als we de coulissen verlaten, komt de toren van Sleen weer in zicht. In eetcafé De Linde word ik aangesproken door een mij onbekende wandelaar die mij blijkt te kennen. Hij complimenteert me met mijn artikel ‘Over eilanden en door polders’ in de Wandelsportbode. Hij beweert de drukker te zijn en dan moet hij Hans Krootjes heten. Ik voel me gevleid door zoveel belangstelling. Met Cor uit Zeist loop ik langs een kanaal naar het zuiden. Als ik vraag naar de naam van het kanaal, antwoordt een wandelaarster: ‘Wij zijn niet van hier’. De vrouw en haar man blijken uit de Oost- Vlaamse streek van de Schelde te komen. Omdat we op weg zijn naar Holsloot, zal het wel de Jongbloedvaart zijn.

Op de Lootjesbergen staat Bert Kort te wachten om ons weer in de watten te leggen. Als ik zeg dat de fruitdrank niet smaakt, krijg ik er twee. Over Erm gaat het terug naar De Linde in Sleen. Tussen Sleen en Noord-Sleen haal ik Raymond in, die vanonder zijn sombrero klaagt over zijn gezondheid. De door hem gegeten aardbeien zijn gedeeltelijk verteerd tot aambeien. Bij café-restaurant Wielens gebruik ik mijn laatste consumptiebon voor een kop cafeïnerijke koffie. Op het fietspad door het Kibbelveen ontmoet ik vaandrig Richard uit Zutphen, die zijn ‘Er is hoop’ vlag niet bij zich draagt.

Het regent en de pannen worden nat. Tegengewerkt door de wind wurm ik de juiste lichaamsdelen door de vier openingen van mijn borrelglasgrote regenjas. Op de Veenweg blijkt dat de wandeling door het centrum van ’t Haantje gaat. Ik speur naar het huis van mijn broer. De mensen achter de ramen zwaaien. Een vrouw komt naar buiten. Ik vraag waar Dries woont. ‘Hier,’ zegt ze, ‘maar hij is niet thuis.’ De buurman blijkt ook Dries te heten. Gelukkig zijn mijn schoonzus en mijn broer wel thuis. Het is 16.00 uur, zodat ik een uur de tijd heb om bij te praten en een uur om de resterende 5 kilometer af te leggen. Als ik een uur later café ’t Haantje binnenga, vertrekt Marcel uit Uithoorn er juist. Zou hij gelachen hebben om mijn verhaal in de Wandelsportbode? Het verhaal gaat dat Marcel zich tijdens de Vierdaagse van Apeldoorn in de sporthal Mheenpark, gedragen heeft als Youp van ’t Hek, die niet ging korfballen voor de sport, maar voor het gemengd douchen.

Het laatste stuk wandel ik met een mevrouw uit Terneuzen en een dame uit Baarn. Zij moeten om 17.00 uur finishen en ik om 18.00 uur. Als we op een viersprong geen piketpaatje kunnen vinden, zien we door de bomen het bos niet meer, waarachter het tentenkamp verborgen ligt. Als we de juiste weg weer hebben bereikt, resteren mij nog vijftien minuten om tijdig te finishen. Om vijf voor zes ben ik aan de eindstreep.

Van de circa 150 deelnemers blijken er dan bijna 50 te zijn uitgevallen. Ik vraag om de zevende onderscheiding en de official zoekt daarna lange tijd in een rijstebrijberg van eerbewijzen naar nummer 7. De voorzitter wordt erbij geroepen, waarna ik medaille 6 krijg omgehangen, omdat er nog maar zes Kennedymarsen in Odoorn hebben plaatsgevonden.

Tijdens het avondeten en daarna praat ik met Anny, Dick en Carien over de 2e kamer, waarvan de leden wandelen naar hun zitplaats, snelwandelen naar de interruptiemicrofoon en hardlopen naar de tv-camera, en de 2e dag van de Drentse Wandel-4-daagse. Het zwakke geslacht van ons gezelschap heeft pas 80 km gelopen en het sterke geslacht al 20 km. Ik ben verliefd op Carien, maar ik durf haar dat niet te zeggen. ’s Nachts droom ik in mijn bed B-17 dat ik haar in mijn armen houd.

Mijn wekker gaat af om 05.30 uur en het ontbijt is pas om 06.30 uur. Ik kom langzaam op gang net als de boter. Die is niet in beweging te krijgen. Daarom stop ik het blokje ongesmeerd in mijn mond. Een dame uit Bodegraven zit tegenover me een eitje te pellen. Door het tandenpoetsen mis ik het startschot van 07.00 uur.

Vandaag, vrijdag, vertrek ik om 07.15 uur naar het gebied westelijk van Odoorn. Vanwege slaapgebrek en uitputting door de Kennedymars is deze dag de zwaarste van de week. Circa 100 wandelaars lopen 40 km. Aan de horizon kuiert Raymond, die door zijn Mexicaanse uitdossing vanaf grote afstand is te herkennen. Nog voor het viaduct De Schaapstreek haal ik hem in. Bij Poolshoogte, een heuvel bij een kuil in het bos, wacht een verrassing. Een dame heeft het theehuis, waarin ik nog nooit iemand thee heb zien drinken, aangestoken. Het verhaal gaat dat de pyromane op proefverlof was en meteen haar oude hobby weer heeft opgepakt.

In het schapenpark van de Boswachterij Odoorn wandel ik tussen drie blatende schapen. Na een stukje bos wordt het uitzicht weids. Aan de ene kant van de weg zie ik slechts een brievenbus zonder huis en aan de andere kant een huis zonder brievenbus. Over een pad tussen akkerland gaat de tocht naar Schoonoord. Op een brug over de Borgerzijtak raak ik aan de praat met een dame uit Arnhem. Ze holt gestadig achter haar man aan. Ergens op De Zwil ligt een piketpaaltje in het struikgewas.

Toch lukt het ons het Openluchtmuseum van Ellert en Brammert te bereiken. Daar zit Cor, die de Kennedymars te voet heeft afgelegd, maar die zich nu per auto van rust naar rust verplaatst. We praten over Ellert en Brammert die vroeger draden met belletjes over de heide spanden om struikelende reizigers te kunnen beroven. Waarom wordt het parkoers niet voorzien van belletjes, zodat verdwaalde wandelaars bij het horen van geklingel op het rechte pad kunnen terugkeren? Dat zou mij geholpen hebben op weg naar Schoonloo, als ik twijfel tussen een asfalt weg en een bospaadje.

In de Loohoeve te Schoonloo vraag ik of het nog ver is naar het paleis, maar de dame van de controle weet het niet. Routeleider Esselien vertelt me dat paleis Het Loo niet ver is. ‘Je loopt er zo naar toe, want het is maar 100 km.’ Het Meeuwenveen ligt er droog bij, terwijl ik het mij herinner als nat broekland, waar ik van graspol naar graspol moest springen om mijn schoenen niet te verliezen in het zuigende slijk.

In Eeserveen word ik verzorgd aan de Bosweg. Roodharige kinderen hebben bij een campingboerderij al jarenlang een stalletje met een steeds uitbreidend assortiment aan voeding en drank. ‘Waar is Jan-Peter?’ vraag ik. ‘Kent u die dan?’ reageren de kinderen. ‘Ik ken iedereen. Geef mij maar soep.’ Die kost slechts één euro en dat is goedkoper dan ik gewend ben. Het meisje snelt de boerderij binnen en komt met twee bekers soep terug. ‘Waarom heb je er twee bij je?’ vraagt het jongetje. ‘Ik lust ook wel soep.’ In welk restaurant maak je nog mee dat de gastvrouw met de klanten mee-eet? Het gesprek wordt persoonlijk. ‘Heb jij geen vrouw?’ vraagt het jongentje. ‘Nee,’ zeg ik, ‘ik ben bang voor vrouwen, maar ik heb wel een zoon.’ ‘Hoe heet die dan?’ ‘Hans.’ ‘Zo heet ik ook.’ ‘En een dochter.’ Het meisje wordt nieuwsgierig. ‘Hoe heet die dan?’ ‘Hélène.’ ‘Zo heet ik ook.’

Met Aad uit Heemstede praat ik op een schelpenpad over een wandeling rond de mooie Nel. In Eesergroen zit Cor bij De Aanhouder Wint te wachten om mij een beker koffie aan te bieden en hij laat daarin van grote hoogte twee klontjes vallen. De controleurs ter plaatse zijn elk jaar gedreven, hoewel ze zelf niet wandelen, omdat ze gekluisterd zijn aan rolstoelen. De verzorgers uit Eeserveen en de controleurs uit Eesergroen lijken mij geschikte kandidaten voor de gouden schoen. Op de terugweg ga ik nog een keer Poolshoogte nemen, maar de controle is gesloten. Daarom rust ik slechts enkele tellen in gezelschap van Kees en Inge uit Breda. Om 16.55 uur meld ik me vijf minuten te vroeg af aan de finish. ’s Avonds trek ik de stoute schoenen aan en vertel ik Carien dat ik van haar heb gedroomd. Anny vraagt of ik ook wel eens van haar droom. ‘Jawel,’ zeg ik, ‘ik heb vaak nachtmerries.’ Achteraf vind ik deze opmerking tamelijk vals. ’s Nachts droom ik dat ik moet plassen elke keer als er een hond blaft. Gelukkig is het toilet dichtbij.

Zaterdagmorgen zit ik slaapdronken aan het ontbijt brood te smeren. De koude boter is tussen de gekookte eieren gelegen, waardoor mijn ei ook koud is. Tegenover me zit een man met minder haar op zijn hoofd dan ik op mijn rug. In ongeklede toestand lijk ik weliswaar op de verschrikkelijke sneeuwman, maar gekleed op twee kindervrienden. Aan hen heb ik mijn bijnamen te danken, die doen denken aan 5 en 25 december. De man aan de andere zijde van de tafel herinnert me aan een hoog duin. ‘Kom jij soms uit Wijk aan Zee?’ vraag ik. ‘Ja,’ antwoordt hij. Mijn favoriete badplaats voor een stormachtige strandwandeling is Wijk aan Zee.

Om 07.05 uur vertrek ik over de Hondsrug naar noordelijke streken. De wandeling gaat langs de Eendenkuil en pannenkoekenboerderij De Snoepert in de richting van Musselkanaal. Daar ben ik mijn educatie begonnen op de Fröbelschool in de kroeg naast de katholieke kerk. Op de eerste controlepost bij zwembad De Leewal passeer ik met startnummer 4000 volgens het hypermoderne registratiesysteem als 44ste wandelaar. De dienstdoende EHBO-er vraagt me of ik de vogeltjes ga voeren. Ik begrijp hem pas als ik een pimpelmees bij het bassin rond mijn lunchpakket zie trippelen. Verleden jaar hebben de EHBO-ers de zilveren schoen ontvangen voor onmisbare diensten en nu blijkt maar ens hoe terecht dat was.

Ik loop verder door bos, langs heide en over grasland tot het onvergetelijke uitzicht mijn adem doet stokken. Witte dekens van wollegras wiebelen op waterbedden van veenmoeras. Voor de bebouwde kom van Exloo dwingt een bord met het opschrift Amerikaans Oorlogsmonument me het parkoers te verlaten en een eindeloos bospad in te slaan. Na 10 minuten begin ik zenuwachtig te worden. Vanmorgen zijn alle wandelaars gemaand om vroegtijdig te starten en bijtijds te finishen. Straks word ik nog gediskwalificeerd wegens tijdsoverschrijding.

Dan ontdek ik tussen de struiken het gezochte dat de bemanning van een tijdens de oorlog neergestorte Amerikaanse bommenwerper eert. De bemanning bestond uit vier tweede luitenants en zes sergeanten. Boswachter Meelker heeft 10 veldkeien, voor elk bemanningslid één, in de vorm van een romp en twee vleugels op de plek des onheils geplaatst en bij elke kei een beuk geplant. Als ik terug wandel, realiseer ik me dat ik vergeten ben om het toesteltype te noteren. Nu weet ik nog niet of het een B-17 of een B-24 was. Eén van de verongelukte sergeanten was Technical Sergeant en de jonge T. S. Garp heette zo naar de rang van zijn vader.

Bij de controle in Dinercafé Bussemaker te Exloo blijk ik de 94ste passant te zijn, zodat ik nu op de 40 km in de achterhoede wandel. Bij de Prinses Beatrix eik in de Boswachterij Exloo ontmoet ik Ida. Toen ze nog in ´’s-Gravenhage woonde, kwamen we elkaar vaak tegen op Kennedymarsen. Eens gooiden kroegjongeren in de Alblasserwaard rond het middernachtelijke uur een aantal wandelaars in een poldervaart. Toen ze ontdekten dat Ida geen man was, hebben ze haar laten lopen. De jongens maakten zich dus niet alleen schuldig aan zinloos geweld, maar ook nog eens aan discriminatie. Tegenwoordig woont ze in Ter Apel, waar mijn nicht in het Kruisherenklooster is getrouwd en ikzelf op de lagere school aan de Schotslaan niets heb geleerd. Deze week biedt Ida onderdak aan de snelle Marcel uit Uithoorn.

Aan de overkant van het kanaal Buinen-Schoonoord loopt een eenzame wandelaar voor me uit. Bij de brug over het kanaal bewaakt een aantal ganzen een heuvel wat mij eraan herinnert dat ik de Ganzenheuvel nog moet betalen, waar ik tijdens de Vierdaagse van Nijmegen hoop te overnachten in de schaduw van de hoge Sint Stevenstoren. In het Hunebedcentrum te Borger giet ik de laatste balloze soep uit de pan in een kom. Tientallen balletjes die in de volgende pan drijven vis ik eruit. Ik schuif aan bij mijn wandelvriendin uit Bodegraven en haar vriend. Onder mijn soepkom ligt een onderlegger met foto´s van hunebedden en de wetenswaardigheid dat hunebedden vijftig eeuwen geleden al werden gebruikt om Drenthen ter ruste te leggen. De Egyptische piramiden zijn nog maar veertig eeuwen oud.

Een wandelpad De Beddenroute door de provincies Groningen en Drenthe zou volgens mij een welkome uitbreiding zijn van de serie langeafstandswandelpaden. Als startplaats stel ik het Hunebed De Papeloze Kerk te Schoonoord voor en als eindpunt het Hunebedcentrum te Borger. Paparatzi zou ik willen vragen het pad in te zegenen. ‘Dat is toch een fotograaf ?’ vraagt Cor. ‘Nee,’ antwoord ik, ‘dat is Papa Ratzinger, alias Paus Benedicuts XVI. In Borger lukt het me niet om bij het VVV-kantoor linksaf te slaan, omdat het kantoor op de verkeerde plek staat.

Terug op de weg naar Ees spoed ik me naar het Land van Bartje. Met twee winnaars van een zilveren schoen, Mark en Jack, die thans EHBO-ers buiten dienst zijn, praat ik over de neergestorte bommenwerper. Volgens hen kan het geen AVRO Lancaster zijn geweest, omdat het aantal bemanningsleden dan lager zou zijn. Cor toont een fotoreportage van vrolijke stappers. Dan moet ik rechtdoor naar de uitgang, maar zie geen uitweg. Langs de piketpaaltjes kom ik weer bij het restaurant uit. Ik zit gevangen in een lus.

Zeven maal loop ik om het restaurant heen. Zo won Jozua de slag om Jericho. Als het me lukt bij het restaurant te verdwijnen, blijk ik terug naar Borger te lopen. Uiteindelijk lukt het me de golfbaan te vinden, waarlangs de route naar Poolshoogte leidt. Door de Boswachterij Exloo bereik ik de Borgerderweg, waar een rij-instructeur met vier vrouwelijke leerlingen me tegemoetkomt. Als ik naar zijn paard wijs en zeg dat ik ook schimmel rijd, valt hij er bijna af. Op Poolshoogte heerst grote consternatie. Een kwikstaartje rent over het dak van het noodgebouw heen en weer, terwijl haar staart op en neer wipt. Haar snavel is gevuld met insect, dat zij af wil leveren bij een groep piepende jongen. Enkele malen tracht zij in golfvlucht de wandelaars te omzeilen. De aanwezige fotografen pogen al knippend de onnavolgbare bewegingen van de jonge moeder vast te leggen.

Terwijl er honger heerst in het vogelnest, bestel ik een eikenboom, maar de ober brengt een lindeboom, die ik in het gezelschap van Carien, Dick en Anny naar binnen werk. Als we verder gaan, loopt Carien voor me uit. Ze is leuk en mooi, maar ook streng en verstandig. Carien is een echte lady en ik ben maar een vagebond. Zou een landloper van de Oostelijke Wandelsport Bond een tippelaarster van de Ollandse Lange Afstand Tippelaars kunnen versieren? Daar denk ik veel over na. Alleen in mijn gedachten kan ik leven. Als ik onderweg een kritische opmerking over minister Rita van Vreemdelingenzaken maak, blijkt dat Nanne uit Nootdorp bij haar om de hoek woont. Hij is zeer geleerd, want hij heeft natuurkunde in Delft gestudeerd. Toch kent hij niet de betekenis van compascuum in de plaatsnaam Emmer-Compascuum. Ik leg hem uit dat het woord koppelweide betekent. Wij, Drenthen, kunnen niet alleen plat praten en pannenkoeken eten, maar we spreken ook potjeslatijn. Mijn wandeltempo ligt vandaag hoger dan gisteren, want ik ben al om 16.30 uur aan de eindstreep.

Samen met Carien ga ik douchen op het sportpark van voetbalvereniging Oring. Daarna bezoeken we het blarenbal voor de uitreiking van de gouden, bronzen en zilveren schoenen. Jo uit Cuyk is er ook. Masochistische wandelaars wagen een Weense wals. De gouden schoen wordt namens de routeploeg in ontvangst genomen door Esselien. Met deze toekenning ben ik het volmondig eens. Haar ploeg kan het niet aangerekend worden dat ik zo af en toe verdwaal. Behalve met speuren naar gekleurde piketpaaltjes houd ik me bezig met luisteren, kijken, proeven, ruiken en voelen.

Een Deense wandelvriend uit Zweden is helemaal in extase. Hij is een echt talenwonder, want hij spreekt vier talen tegelijk. Ik versta slechts dat hij mij The Spiritual Master of Walking noemt. We drinken samen Spirituose op Scandinavische wijze. Geertje uit Erm komt samen met Dick de gezelligheid verhogen. Ooit liep ik samen met Geertje door het Hout, de Schans of het Meer van Emmen en toen wees ze me de plek waar het Wandelvrouwtje was vermoord. Eén voor één verdwijnende feestgangers. Om de avond positief af te sluiten doe ik een gift aan het Leger des Heils en de geüniformeerde collectant schenkt mij daarvoor een exemplaar van De Strijdkreet. Kort daarna val ik in een droomloze slaap.

Op zondag start ik goedgemutst om 07.10 uur. Op weg naar Klijndijk speur ik naar de wilde zwijnen die ik op mijn fietstocht naar Odoorn heb gezien. Als Marcel voorbij snelt, vraag ik hem Ida in Ter Apel de groeten te doen. Bij de controlepost op Camping De Fruithof in Klijndijk wacht het stuurwiel van een oceaanstomer op de roerganger van het shantykoor, dat vandaag de wandelaars gaat vermaken.

Onderweg naar Weerdinge vertelt een wandelvriendin uit Rha dat er geen treinen tussen Emmen en Zwolle rijden. Zal mijn fiets in de vervangende bus passen? Kan ik bij mijn broer overnachten? Welke alternatieve treinstations liggen er in de buurt van Odoorn? De spinsels spoken de hele dag door mijn hoofd. Ik kom zelfs in het Dorpshuis van Weerdinge niet tot rust. Rond Weerdinge moet een lus van 10 km worden afgelegd over de oude spoorbaan, door de zanderige Haantjebak en linksom en rechtsom een gebouwtje. Daar loop ik anderhalve keer om heen. Een man uit Elim, een oase en legerplaats niet ver van Moscou, bewijst dat een halve long geen ernstige belemmering bij het wandelen hoeft te zijn.

Na de tweede controle in het Dorpshuis van Weerdinge geniet ik in het gezelschap van Cor, die zich weer per auto verplaatst, en zijn vrouw Greetje, die niet mee mag in de auto, van een kadetje en een kop koffie. De tocht gaat verder langs weilanden en door bossen naar Valthe. Bij het hunebed De Valther Tweeling haal ik Raymond in. Hij roept mij vriendelijk bij de naam, die alleen mijn grootouders plachten te gebruiken. Een man voor ons komt met vragende blik op ons af. Hij blijkt ook de naam van de brave en heilige Hendrik te dragen.

Voorbij de rustpost HCR Valthe raak ik in gesprek met een echtpaar uit Stadskanaal. Klaas vertelt dat hij bakker in Onstwedde is geweest en hij vraagt naar mijn achtergrond. ‘Ik ben fietsenmaker geweest.’ Dat is weliswaar overdreven, want ik kan geen banden plakken, maar in de volksmond heet mijn beroep zo. Ik vertel dat mijn zus tussen Stadskanaal en Onstwedde in de buurtschap Ter Maars woont. Daar staat een handvol boerderijen, waarin Groningse gezinnen wonen en één in boerenantiek handelende familie uit den vreemde. Klaas blijkt allen te kennen. Als ik vertel dat de familie van mijn zwager daar al 200 jaar woont, lacht hij. Hij houdt mij voor een familielid van een antiquair. ‘Mijn zwager heeft zijn boerderij aan de antiekhandelaar verkocht en ertegenover een nieuwe woning laten bouwen,’ vertel ik. ‘Ben jij dan een broer van Rika?’ Hij blijkt mijn zus goed te kennen.

Langs een oorlogsmonument voor onderduikers in de bossen voert de tocht weer naar camping De Fruithof te Klijndijk. Het is er volop feest. Er wordt een groepsfoto gemaakt van Cor en zijn vrouw Greetje, mij, een cd van het shantykoor en een Rotterdamse met haar zoon en haar vriend. Daarna ontmoet ik de schoonzus van mijn schoonzus, die met de gangspilliederen zingende zwager van mijn broer is getrouwd.

Met een Emmenaar en een Coevordenaar loop ik via een omweg naar Odoorn. Ze vertellen dat de afstand naar het station van Beilen circa 30 km bedraagt, terwijl volgens een ANWB-bord de afstand naar Assen exact 30 km bedraagt. Dat betekent verder fietsen dan mijn verstand kan bevatten. Het laatste traject over de jaarmarkt van Odoorn loop ik weer met de vrouwen uit Terneuzen en Baarn, die mij reeds een stuk vergezelden op Hemelvaartsdag. Om 16.00 uur bereik ik de eindstreep en krijg ik een minuscule onderscheiding met het blazoen van Drenthe en daarboven het cijfer 6. Na 200 km wandelen ben ik bekaf, maar het troost me dat het prachtige collier met de grote medaille van de Kennedymars en het meesterlijke miniatuurtje van de Drentse Wandel-4-daagse binnenkort mijn prijzenkast zullen sieren.

Carien, Dick, Anny en ik sluiten de 4-daagse feestelijk af. Eerst vul ik mijn rugzak en mijn tas tot ze overlopen en ik bouw mijn matras en slaapzak om tot een cilinder en prop ik deze in een kledingzak van het Leger des Heils. De laatste slaper in de tent is mijn Deense vriend. Om hem op te monteren wek ik hem en schenk ik hem mijn Strijdkreet. Hij ziet er een beetje verwilderd uit en zal de stichtelijke lectuur goed kunnen gebruiken.

Ik vertrek naar pannenkoekenboerderij De Snoepert, waar de toenmalige eigenaars Ab en Hilly de Drentse Wandel-4-daagse hebben bedacht. Ab herinner ik me van de eerste Kennedymars in Odoorn. In bijzijn van ambassadeur Yusuf A. Nzibo van Kenia hield hij een betoog met een zin in het Engels, twee zinnen in het Nederlands en drie zinnen in het Drents, waarna de diplomaat het startschot loste. Een kleine pannenkoek lust ik wel. Vincent van Gogh vertrok eens in een open karretje, dat hij prefereerde boven de trekschuit, van Nieuw-Amsterdam naar Zweeloo, konterfeitte het dorp met de kerk en de kudde en ging dezelfde dag lopend terug.

Als Van Gogh het dorp in één dag kan schilderen, dan moet Zweeloo zo klein zijn dat ik het in één uur kan opeten. Dus bestel ik niet Valthe, Emmen of Klijndijk, zoals mijn disgenoten, maar Zweeloo. Terwijl de gastvrouw de perikelen van de spoorwegen bestudeert, neem ik een hapje van het Eswegje en knabbel ik aan het Klooster. Terwijl de Kruisstraat mijn tong streelt, vertelt de gastvrouw dat het treinverkeer tussen Mariënberg en Zwolle stilligt. Het Wheempad smaakt nog prima, maar bij de Turfweg is mijn eetlust gestild. Mijn ogen waren groter dan mijn maag. Carien stopt de helft van Zweeloo in een zakje. Na het afscheid hijs ik mijn bagage en mijzelf op de fiets en zet ik koers naar het dichtstbijzijnde station. Bij Emmen loopt een roedel wilde zwijnen rond. Zouden ze ook de Veluwe missen? Met hulp van de conducteur koop ik twee kaartjes naar Apeldoorn, hoewel hij niet weet of mijn fietskaartje ook voor de bus geldt. In Mariënberg blijkt mijn fiets te passen in de bus. Thuis in Apeldoorn zak ik na een telefoongesprek met Carien tevreden onderuit in mijn luie stoel. Goedgemutst eet ik het restant van Zweeloo op.

Henk Bartelds