Terug naar de alternatieve homepage van de FLAL Tochten informatie van de 31e winterserie 2003-2004 van de FLAL
VEENHUIZEN
De route:
embleem van de FLAL De route van de Fries-Drenthse grensgebied wandeltocht gaat, zoals de naam al doet vermoeden door het grensgebied van Drenthe en Friesland. Vanuit het Verenigingsgebouw gaan we via het Bankenbosch het Fochterloërveen in. Dit is een van de laatste en grootste hoogvenen van Nederland. Een gedeelte is nog levend hoogveen, hier vindt nog steeds hoogveenvorming plaats.
Tot 1980 werd er nog turf gegraven voor de fabricage van turfstrooisel.
Verder gaat de route over het terrein van de voormalige kampen Oranje en Ybenhaar. Eerste in de tweede wereldoorlog een doorgangs kamp voor joden en daarna werd het kamp gebruikt voor de opvang van oud KNIL militairen en hun gezinnen.
Over de afgedekte vuilstortplaats de Weperpolder komen we bij de familie van Weperen die ons gastvrij onderdak heeft verleend voor het houden van een wagenrust. Na een korte pauze en een kopje koffie gaan we via het Tiesingabos (met een oorlogsmonument) naar het stroomgebied van de Tjonger, om zo in Haule aan te komen alwaar de grote rust is gepland in het dorpshuis De Mande.
Van hieruit gaat de 40 km via het Blauwebos, en de 25 km rechtstreeks naar Koumansburg om zo via Esserheem en Veenhuizen naar de finish te gaan. afgelegd 26,9 km resp. 41 km. Wij hopen dat u genoten heeft.

Historie
Voor het jaar 1800.
Zoals de naam aangeeft was Veenhuizen vroeger een moerassig veengebied met enkele huizen, ook wel "hofsteden" genoemd. De enkele tientallen bewoners waren op Norg georiënteerd, met name wat de kerk (en de kerkbelasting) betreft. Voor hun broodwinning waren deze mensen aangewezen op eenvoudige landbouw (de grond was slecht, de opbrengst schamel), wat schapenteelt en turfwinning.
Voor de boeren uit de nabije gehuchten Westervelde en Zuidvelde, verenigd in zogenaamde "boermarken" (een soort boerencoöporaties), was het gebied interessant in verband met de schapenteelt.
Deze boeren gebruikten het Esmeer voor het jaarlijkse schapenscheren en wassen van de schapenwol.
De turfwinning werd interessant in de 17e eeuw. In de Gouden Eeuw had men nog geen kolen of gas en was turf een belangrijke brandstof. In het toenmalige rijke "Holland" bestond een grote vraag naar turf en welgestelde heren met koopmansgeest zagen wel brood in het financieren van grootschalige turfwinningsprojecten. Ook Veenhuizen kreeg zo'n project. In tegenstelling tot elders had de onderneming weinig succes en mede door concurrentie en zelfs gewelddadige tussenkomst van een soortgelijke onderneming uit het Gronings-Drentse veengebied was de ontginning van korte duur.

De Maatschappij van Weldadigheid (1820 - 1859)
Door de Napoleontische oorlogen aan het begin van de 19e heersten ook in Nederland ellendige sociale toestanden: bittere armoede en werkloosheid brachten velen tot de bedelstaf.
Generaal Van den Bosch stichtte ter leniging van deze nood op 1 april 1818 de Maatschappij van Weldadigheid. Het doel was behoeftige en werkloze stedelingen in gezinsverband op te nemen in kleine hoeven in landbouwkoloniën. Van hieruit werden de uitgestrekte heidevelden in het Noorden van het land ontgonnen. Ook kwamen er werkplaatsen, waarmee de inrichtingen zelfvoorzienend werden.
De maatschappij van Weldadigheid stichtte achtereenvolgens vijf koloniën gesticht en de resultaten waren althans aanvankelijk bevredigend. De nederzettingen Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord waren "vrije" koloniën. Bewoners vestigden zich op vrijwillige basis en in gezinsverband. Daarnaast kreeg de Maatschappij de vraag iets te doen voor mensen die niet vrijwillig voor zichzelf konden zorgen of veroordeeld waren wegens bedelarij. Bedelarij was namelijk niet alleen een plaag, maar ook strafbaar op grond van de in 1811 in het koninkrijk Holland (toen nog onder Napoleon) ingevoerde Franse Code Pénal.
Aanvankelijk werd voor deze veroordeelden in 1820 het voormalige fort "Ommerschans" in Overijssel als "dwangkolonie" in gebruik genomen. Daar heerste een streng regiem.
Vervolgens kocht de Maatschappij geheel Veenhuizen, ruim 3000 hectaren groot.
In 1823 en 1824 werden in Veenhuizen drie grote gestichten gebouwd, waarvan één inrichting voor wezen en vondelingen. De twee overige waren bestemd voor bedelaars en landlopers. Ook dit waren geen vrije huizen, maar dwanggemeenschappen. Iedere inrichting huisvestte ongeveer 1200 bewoners.
In 1827 werd Veenhuizen volgens Koninklijk Besluit aangewezen als dwangkolonie voor de drie noordelijke provincies, vervolgens in 1843 als "bedelaarsgestichten" voor het gehele Rijk, waarvoor men zich vrijwillig kon melden of na rechterlijk vonnis kon worden opgezonden.
Met de financiën was het na 1827 slecht gesteld en hierin kwam door de aanwijzing tot Rijkskolonie enige verbetering. De financiële problemen werden echter pas opgelost in 1859 toen de inrichtingen geheel onder Binnenlandse Zaken werden gesteld en volledig door het Rijk werden overgenomen.
Langzamerhand veranderde de maatschappij. Dit had tot gevolg dat de wezen uit Veenhuizen vertrokken om in particuliere weeshuizen te worden ondergebracht. In de inrichting voor wezen werden nu vrouwen geplaatst.
De Maatschappij van Weldadigheid trok zich in 1859 dus terug uit Veenhuizen. Ze bestaat overigens nog steeds, houdt kantoor in Frederiksoord en heeft in die omgeving nog bezittingen, die in beginsel voor ideële doeleinden worden geëxploiteerd.

De Rijkswerkinrichtingen (1859 - 1945)
In januari 1875 viel de kolonie Veenhuizen onder het Ministerie van Justitie, hetgeen het dwangkarakter van de kolonie versterkte. Na de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafrecht in 1886 werd vrijwillige opname in de kolonie onmogelijk. De gestichten heetten vanaf die tijd "Rijkswerkinrichtingen" en waren bestemd voor veroordeelde landlopers en bedelaars.
Vanaf 1889 werden vrouwen niet langer meegestuurd naar Veenhuizen en verbleven alleen mannen in deze Rijkswerkinrichtingen.
Van de drie oude woongestichten, die in 1859 door de Maatschappij van Weldadigheid aan de Staat werden overgedragen, is alleen het "Tweede Gesticht" bewaard gebleven, hoewel het sinds ± 1900 niet meer als "woongesticht" wordt gebruikt. Het gebouw deed tot vorig jaar dienst als werkplaats en garagebedrijf.
Nu wordt het gerenoveerd en het zal vanaf medio 2005 het nieuwe Landelijk Gevangenismuseum huisvesten.
Aan het eind van de negentiende eeuw liet Justitie nieuwe woongestichten bouwen. Zo werd in de jaren 1895 - 1900 nabij het oude Tweede Gesticht, aan de Meidoornlaan, met behulp van de verpleegden een nieuw tweede gesticht neergezet (thans "Esserheem").
Het oude Eerste Gesticht werd in de jaren 1901 - 1906 afgebroken en ongeveer op dezelfde plaats vervangen door een nieuw gebouw (thans "Norgerhaven"), van hetzelfde model als Esserheem.
Het Derde Gesticht ("Bergveen") werd in 1925 op enkele bijgebouwen na, afgebroken en niet weer vervangen.
Omdat in 1918 de gevangenissen overvol waren, werd het wettelijk mogelijk gevangenisstraf ook in gemeenschap te ondergaan. Vanaf die tijd werden in Veenhuizen ook gevangenisstraffen ten uitvoer gelegd.
Verder ontstond in en bij het Eerste Gesticht (Norgerhaven) een "openlucht gevangenis". De gedetineerden van deze groep werkten in boerenbedrijven en op het land. Hun aantal bleef beperkt tot 120. Ook dienstweigeraars werden na 1936 in Veenhuizen opgenomen voor de executie van hun straf. In tegenstelling tot Norgerhaven is Esserheem in die tijd steeds bestemd gebleven voor bedelaars en landlopers (zogenaamde 'verpleegden').
Langzamerhand verschoven in de loop van de tijd de verhoudingen. In 1902 was er een bevolking van 4000 verpleegden, er werden nog geen gevangenen opgenomen. In 1946 verbleven er nog maar 250 verpleegden in Veenhuizen en 1400 gevangenen, waaronder een aantal politieke delinquenten.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog behielden de inrichtingen hun bestemming. De Duitse bezetters deden geen poging om de gestichten voor eigen doeleinden te gebruiken. Wel werden veel gewone (niet-politieke) gevangenen naar Veenhuizen gestuurd, omdat de Duitsers elders in het land inrichtingen in beslag namen.

De inrichtingen na 1945
Na 1945 veranderde er veel. Door de opkomst van thuislozenzorg, alcoholistenzorg, A.O.W. en andere sociale voorzieningen nam het aantal "verpleegden" (landlopers, bedelaars, e.d.) snel af, tot er rond 1970 van deze groep vrijwel niemand meer over was. Ook de politieke delinquenten verdwenen allengs, hoewel voor deze categorie in 1948 nog het houten barakkenkamp Bankenbosch werd ingericht.
Intussen kwamen er wel weer "gewone" gevangenen bij, doch hun aantal was zo gering, dat het totaal aantal inrichtingsbewoners toch steeds terugliep.
De gevolgen van deze "leegloop" van de gestichten waren aanzienlijk. Zo werden de landbouwbedrijven, met ongeveer 1700 ha. grond in de jaren 1952 - 1954 door Justitie overgedragen aan de Dienst der Domeinen, afdeling Boerderijen Beheer, van het Ministerie van Financiën.
In diezelfde periode werden de bossen, ongeveer 1000 ha. aan de zorgen van Staatsbosbeheer toevertrouwd. De inrichting "Bankenbosch" kwam, na nog een tijd lang voor dienstweigeraars, de zogenaamde "lndië-deserteurs" te hebben dienst gedaan, in 1956 zelfs tijdelijk leeg te staan.
Van belang was verder de Beginselenwet van 1951 voor het Gevangeniswezen. Deze wet bepaalde dat gevangenisstraf voortaan in verscheidene vormen kon worden ondergaan, hetzij in een cel, hetzij in algehele gemeenschap, hetzij in één of andere combinatie van cel en gemeenschap; dit afhankelijk van de persoonlijkheid van de gedetineerde. De inrichtingen te Veenhuizen waren altijd al gemeenschapsinrichtingen. Het lag daarom voor de hand, dat deze bestemd werden voor "gemeenschapsgeschikte" gedetineerden.
Dit maakte aanpassing van de inrichtingen "Norgerhaven" en "Esserheem" aan de eisen des tijds noodzakelijk. Plannen voor een grondige inwendige modernisering kwamen in de zeventiger jaren gereed.
Esserheem
In deze inrichting zijn 239 plaatsen voor een bevolking die voor meer dan 50% uit buitenlanders bestaat, daarnaast nog ongeveer 20% allochtone Nederlanders en de rest is van Nederlandse oorsprong.
Norgerhaven
Hier zijn 242 plaatsen beschikbaar en de bevolking heeft ongeveer dezelfde opbouw als in Esserheem. Sinds de gewijzigde bestemming van het cellengebouw beschikken zowel Norgerhaven als Esserheem elk over zes afzonderingsplaatsen. De straftijd in beide inrichrtingen kan zijn van enkele maanden tot levenslang.
Groot Bankenbosch
Deze inrichting heeft verschillende bestemmingen gekend. Het barakkenkamp "Bankenbosch" werd in 1963 bestemd voor de huisvesting van verkeersdelinquenten, die tijdens hun veroordeling niet in voorarrest zaten en hun detentie na oproep konden ondergaan. Sinds 1973 worden ook voor andere delicten veroordeelde "zelfmelders" in Bankenbosch opgenomen.
Het verouderde houten barakkenkamp Bankenbosch werd in de jaren 1976 - 1980 vervangen voor een in steen uitgevoerde nieuwe moderne behuizing op diezelfde plaats.
Momenteel heeft Groot Bankenbosch een capaciteit van 296 plaatsen: De Fleddervoort, een Penitentiaire Open Inrichting (POI) met 24 plaatsen; een Half-Open Inrichting (HOI) met 172 plaatsen; een Inrichting voor Jong-Volwassenen (JOVO) met 20 plaatsen (dit is het zgn. Lubberskampement); een Electronisch Detentiehuis met 10 plaatsen; een Huis van Bewaring met 50 plaatsen en een afzonderingsafdeling met 20 plaatsen. De strafduur is in Groot Bankenbosch maximaal 3 jaar en de bewoners hebben allen de Nederlandse nationaliteit of een verblijfsvergunning.
De jeugdgevangenis Het Poortje heeft sinds enkele maanden een dependence in Veenhuizen met 80 plaatsen.

De voor dit dorp zo karakteristieke architectuur werd omstreeks 1900 in snel tempo voltooid. Er kwamen woningen voor het personeel, er werd een kerk met pastorie gebouwd en ook een hospitaal. Bij dit laatste staat het zogenaamde leprozenhuisje. Voordat het hospitaal werd gebouwd was dit de enige medische voorziening. Daar vlakbij bevindt zich ook een van de weinige nog bestaande ijskoepels in Nederland. Deze werd net als het hospitaal in 1894 gebouwd en deed dienst als opslagplaats voor ijs dat uit de Kolonievaart werd gehakt. Dit ijs diende de hele zomer als koelmiddel voor medicijnen. De ingang van de koepel zit bovenin, niet zoals gebruikelijk aan de zijkant. De koepel is onlangs gerestaureerd.
Veel van de huizen zijn voorzien van een stichtelijke spreuk. Op de gevels staan in zwarte letters op een witte ondergrond teksten als 'Werk en Bid', 'Orde', 'Humaniteit' of 'Toewijding' te lezen. De apotheek is voorzien van het opschrift 'Bitter en Zoet' in dezelfde statige zwarte letters.

Nabeschouwing.
De tocht vanuit Veenhuizen , de derde uit de serie van 12 wintertochten, startte gelijk met een goede opkomst. Ondanks het niet zulk fraai wandelweer hadden zich 572 wandelaars voor de tocht ingeschreven, waarvan 416 op de 25 km en 156 voor de 40 km.
Over het uitgezette parcours waren de deelnemers zeer tevreden. Mede dankzij de parcours bouwers Frank en Allie van Weperen en Arend Knippels.
Nog enkele cijfers: er liepen op deze tocht 451 deelnemers voor adm, 23 deelnemers voor de beker, 18 deelnemers voor het schildje, 25 deelnemers voor het wandbord en 55 deelnemers voor een medaille. Van het totaal aantal deelnemers waren er 347 lid van onze vereniging en namen er 180 niet leden deel aan deze tocht. Wij konden na afloop weer enkel nieuwe leden inschrijven.
naar de top van deze pagina