OLDEMARKT
Tochten informatie van de 31e winterserie 2003-2004 van de FLAL
Historie
Linde-Wetering wandeltocht
Het gebied waar we door wandelen ligt in het stroomgebied van het riviertje de Linde en de
afwateringskanalen , de Kalenbergergracht en de Wetering, die in de buurt van Ossenzijl in
de Linde stromen.
Oldemarkt
Dodovene is de oude naam van Oldemarkt. In Oldemarkt verhandelden vroeger Friese kooplui boter
en biggen. Van hieruit vervoerden beurtschippers de koopwaar. Het Veerhuis met een
jakobsschelp in de geveltop is waarschijnlijk rond 1700 ontstaan toen het Mallegaat
(Marktsloot) voor een tweede keer werd verlengd. Waarom er een jakobsschelp in de voorgevel
staat is onduidelijk. Achter het veerhuis heeft nog een huis gestaan met de naam
“schippershuis”.
Tegenwoordig wordt er op hemelvaartsdag de bekende St. Lambertusjaarmarkt in Oldemarkt
gehouden: duizenden kooplustigen wringen zich dan door de nauwe straatjes.
Driewegsluis ligt op het punt waar de Helomavaart in de Linde komt. Via dit sluizengebied
gaan we naar de noordkant van de Linde. Het natuurgebied in de voormalige Grootte Veenpolder
van Weststellingwerf heet de Rottige Meente.
Het natuurgebied ligt op de grens van Friesland en Overijssel. In het natuurgebied liggen
de dorpen Nijetrijne, Spanga, Scherpenzeel en Munnikeburen. Deze dorpjes zijn in de
middeleeuwen ontstaan. Het natuurgebied wordt begrensd door het voetpad, de Helomavaart en
de riviertjes Tjonger en Linde en ligt op het terrein van een veenpolder. die in de 19e
eeuw is ontstaan en die de “Grootte Veenpolder van Weststellingwerf” werd genoemd.
Dit cultuurgebied is door twee factoren ontstaan: in de eerste plaats door de ontginningen
in de Middeleeuwen en in de tweede plaats door de verveningen en de daaropvolgende
herontginningsfase.
Een gedeelte van het landschap met petgaten en ribben is ontgonnen, met name ten zuiden van
het voetpad en land de linde- en statendijk. Nog in de vijftiger jaren werden grote stukken
ontgonnen in het kader van de DUW, Dienst Uitvoerende Werken een werklozenproject, te westen
van de Pieter Stuyvesantweg ter hoogte van de Gracht. Bovendien werd in de vijftiger jaren
het gebied verder toegankelijk gemaakt door de aanleg van de Pieter Stuyvesantweg,
de verbindingsweg tussen Wolvega en de Noordoostpolder.
Nationaal Park De Weerribben.
In 1992 heeft het natuurgebied De Weerribben de status Nationaal Park gekregen.
Het Park heeft een omvang van ca. 3500 hectare en is grotendeels eigendom van
Staatsbosbeheer.
Het ontstaan van het natuurgebied.
De Weerribben is grotendeels gegraven veengebied.
Veen heeft zich in de laatste IJstijd ontwikkeld. Toen de temperatuur op aarde steeg en
het ijs smolt, ontstonden grote moerasgebieden. In deze moerassen gingen water- en
oeverplanten groeien. De afgestorven delen van de planten verteerden niet volledig in het
zure en zuurstofarme water. Zo ontstond een dikke laag veen.
Turfwinning
Reeds in de Middeleeuwen ontdekte men dat het uitgebaggerde en gedroogde veen als
brandstof gebruikt kon worden: turf.
Gedurende eeuwen is turfwinning het belangrijkste middel van bestaan geweest in deze streek.
De turf werd in lange banen uitgebaggerd, waarbij steeds een smalle reep grond werd
uitgespaard om turf op te leggen. D erepen worden legakkers of “ribben” genoemd. In de begin
periode waren deze ribben van zo smal, dat ze bij hevige storm werden weggeslagen.
In De Weerribben is dit nooit zo ver gekomen. Men begon daar later meet turfwinning dan in de
Wieden en was inmiddels door ervaring wijs geworden. Er waren regels gesteld aan de
minimumbreedte van de ribben. Grote plassen als gevolg van weggeslagen ribben zijn in dit
gebied dan ook niet te vinden.
Het oorspronkelijke verveningspatroon is daardoor nog duidelijk te zien, met minimaal 3 meter
ribben en maximaal 30 meter brede petgaten ertussen.
De houten “tjaskers” waarvan twee exemplaren, nieuw gebouwd, aan de Hoogeweg in Kalenberg te
zien, werden, toen de vervening heel kleinschalig begon, gebruikt voor het droogmalen van de
veenputten. Dit vergemakkelijkt het werk.
Rietteelt.
De turfwinning bleef tot rond 1920 van grote betekenis voor het gebied. Daarna begon het
bruikbare veen op te raken.
De turfwinning was daardoor niet meer rendabel. De lokale bevolking schakelde geleidelijk op
rietteelt over. In en langs de ondiepe uitgeveende petgaten waren water- en overplanten gaan
groeien.
Daaruit ontwikkelden zich rietlanden.
Rietteelt werd een belangrijke bron van inkomsten. De kwaliteit van Overijssels riet was
zo goed dat het in geheel Europa bekend was. In 1919 werd echter een gemaal gebouwd bij
Blokzijl, om het waterpeil in Noordwest Overijssel onder controle te krijgen. Hierdoor
werden de rietlanden minder nat, waardoor het verlandingsproces versnelde en het riet
doorgroeit raakte met ruigtekruiden.
Vooral de aanleg van de Noordoostpolder heeft dit effect versterkt. De rietteelt werd
steeds minder belangrijk. De bewoners van het gebied zochten ander werk, bijvoorbeeld
in de landbouw. Voor een aantal mensen vormt de rietteelt echter nog steeds een belangrijke
bron van inkomsten. Daardoor, maar ook met het oog op de landschappelijke en
natuurwetenschappelijke waarde van de rietlanden, wordt de rietteelt op een oppervlakte van
1200 hectare in stand gehouden.